§1. Een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, zal recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in artikel 44, §2, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 31,99 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 48,88 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 62,15 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§2. In afwijking van paragraaf 1 geeft een oudste rechtgevend kind, waarvoor een bijslagtrekkende of begunstigden, aan wie kinderbijslag wordt betaald voor een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag van 92,09 euro, de gezinsbijslagen ontvangen, recht op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in artikel 44, §1, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 16,04 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 24,43 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 28,16 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§3. Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, niet langer recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, krijgt het volgende oudste rechtgevende kind van de bijslagtrekkende of begunstigden waarvan sprake in paragraaf 2, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 2, in plaats van de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, na een onderbreking opnieuw recht geeft op de kinderbijslag, vermeld in artikel 210, §1, zal dat kind opnieuw recht hebben op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 2. Het tweede oudste rechtgevende kind, vermeld in het vorige lid, krijgt opnieuw de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
§4. In afwijking van paragraaf 2 geeft het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, recht op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1, als dat kind recht geeft op een sociale toeslag als vermeld in artikel 222, of op de zorgtoeslag, vermeld in artikel 218.
Het kind blijft vervolgens verder recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 1.