Kruimelpad
CO 1335 van 11 februari 2002 - Programmawet van 30 december 2001 (uittreksels)
Tekst
1. Verjaring
Artikel 120 uit Kinderbijslagwet werknemers
a. Grondregels
De stuiting van de verjaring geldt voor drie jaar. Ze kan hernieuwd worden.
Het nieuwe artikel 120 KBW dat in werking getreden is op 1 januari 2002 versoepelt de manier waarop de verjaring gestuit wordt.
De bedoeling is de diverse praktijken die tot nog toe in de verschillende kinderbijslagregelingen (werknemers, zelfstandigen en gewaarborgde gezinsbijslag) ingang hadden gevonden eenvormig te maken en zelfs te bekrachtigen, praktijken die rekening houden met de moderne communicatietechnieken en die erop gericht zijn de afstand tussen de administratie en de sociaal verzekerde te verkleinen.
Zo is een aangetekend schrijven wettelijk niet langer het enige middel om de verjaring te stuiten.
Buiten de oorzaken die de verjaring stuiten vermeld in het Burgerlijk Wetboek1 kan de verjaring voortaan gestuit worden met een gewone brief, een fax, een elektronisch bericht of zelfs door gewoon de aanvraag of de klacht af te geven bij de instelling die bevoegd is voor het verlenen van kinderbijslag.
De verjaring wordt dan daadwerkelijk gestuit, naargelang het geval:
- vanaf de datum van het aangetekend schrijven, waarbij de poststempel als bewijs dient,
- en zonder aangetekend schrijven vanaf de datum vermeld in het ontvangstbericht dat de bevoegde kinderbijslag-instelling opmaakt voor de sociaal verzekerde die gezinsuitkeringen aanvraagt of een klacht indient.
Het nieuwe artikel 120, 4e lid bepaalt bovendien, overeenkomstig de regel van de solidariteit die op grond van het Handvest van de Sociaal Verzekerde thans van toepassing is tussen de verschillende sociale zekerheidsinstellingen, en meer bepaald op grond van artikel 9, 4e lid van de wet van 11 april 1995 waarbij dat handvest ingevoerd is, dat aanvragen of klachten met betrekking tot de kinderbijslag ingediend bij een niet bevoegde Belgische socialezekerheidsinstelling, naar de bevoegde kinderbijslaginstelling gestuurd moeten worden. Als datum waarop de aanvraag of klacht ingediend is, geldt naargelang van het geval de datum van het aangetekend schrijven (volgens de stempel van de post) of als er geen aangetekend schrijven is de datum waarop de niet bevoegde instelling aan de bevoegde kinderbijslaginstelling verklaart de aanvraag of klacht ontvangen te hebben.
b. Praktische gevolgen
Eerst en vooral moet het duidelijk zijn dat de nieuwe bepalingen de nog soepelere praktijken (bijvoorbeeld in aanmerking nemen van een telefonische aanvraag) die al werden toegepast niet in het gedrang brengen.
Het nieuwe artikel 120 KBW heeft de volgende logische consequenties:
1. Gerechtelijk beroep
Elk gerechtelijk beroep waar een socialezekerheids-instelling bij betrokken is, stuit voortaan de facto de verjaring van vorderingen op het stuk van kinderbijslag voor zover die vorderingen hun grondslag vinden in de erkenning van het recht waarover het geschil gaat dat over een voorbije periode door het gerecht wordt onderzocht.
Voorbeeld: een beroep tot nietigverklaring van een beslissing van het ziekenfonds die het einde van de ongeschiktheid bepaalt, stuit de verjaring met betrekking tot de aanvraag voor de toeslagen bij de kinderbijslag.
Dat betekent dat het rondschrijven II/A996/17 van 18 juli 2001 ingetrokken wordt.
2. Ontvangstbericht
Voor aanvragen die anders dan per aangetekend schrijven bij een kinderbijslaginstelling ingediend worden, moet een ontvangstbericht opgemaakt worden.
Wij vragen de fondsen als volgt te werk te gaan:
2.a. Als een aanvraag afgegeven wordt geeft men direct een ontvangstbericht in de vorm van een ontvangstbewijs ad hoc.
2.b. Voor alle andere aanvragen, hetzij per gewone brief, hetzij per elektronisch bericht, hetzij per fax, moeten de fondsen ofwel systematisch een formulier ad hoc afgeven ofwel in hun brieven waarmee ze de beslissing meedelen of in hun vragen om aanvullende informatie een standaardformule invoegen waarin de datum van ontvangst van de aanvraag door de bevoegde kinderbijslaginstelling vermeld wordt als de aanvraag meteen aan de juiste instelling gezonden is, of de datum van ontvangst van de aanvraag door de niet bevoegde socialezekerheidsinstelling waarnaar de aanvraag per vergissing gezonden is.
Uiteraard behouden aanvragen en klachten waarvoor om welke reden dan ook geen ontvangstbericht opgemaakt is, hun stuitend vermogen.
3. Doorzending van verkeerd geadresseerde aanvragen.
Of een aanvraag al dan niet correct ingediend is, wordt beoordeeld op het ogenblik dat ze bij de instelling toekomt.
Aanvragen of klachten die per vergissing naar een kinderbijslaginstelling zijn gestuurd, moeten dadelijk doorgezonden worden naar de bevoegde instelling van de sociale zekerheid.
Bij die doorzending moet de kinderbijslaginstelling verklaren op welke datum ze de aanvraag daadwerkelijk ontvangen heeft.
Daartoe wordt een document ad hoc afgegeven of wordt een standaardformule ingelast in de brief die met de doorgezonden verkeerd geadresseerde aanvraag mee gestuurd wordt.
Wat de tussen betalingsinstellingen bestaande praktijk betreft dat een niet bevoegd fonds een aanvraag gewoon doorzendt naar het bevoegde fonds, die kan gewoon voortgezet worden, met dien verstande dat de datum die het niet bevoegde fonds bij ontvangst op de aanvraag gestempeld heeft, geldig is bij het bevoegde fonds (toepassing van CO 1216 en 1314).
4. Modaliteiten voor de stuiting van de verjaring
Het nieuwe artikel 120 KBW bepaalt dat een aanvraag of klacht die:
4.a.direct bij de juiste instellingingediend is de verjaring stuit;
4.b.eerst bij een niet bevoegde instellingingediend is doorgezonden wordt naar de bevoegde instelling en der verjaring stuit alsof ze direct bij de bevoegde instelling ingediend was;
4.c.direct bij de juiste instelling ingediend is maar later, doordat de omstandigheden veranderd zijn, niet meer behandeld blijkt te moeten worden door de instelling die er tot dan toe bevoegd voor was. In dit laatste geval kan alleen een nieuwe aanvraag de verjaring stuiten die ingaat op de datum waarop een einde komt aan de bevoegdheid van het eerste fonds.
Voorbeeld :
Twee echtgenoten die zelfstandige zijn vragen kinderbijslag aan voor hun kinderen.
De sector van de zelfstandigen keert die kinderbijslag uit.
Dan wordt de echtgenote minstens halftijds werknemer vanaf 16 oktober 1998.
Het sociaal verzekeringsfonds van de echtgenoot dat niet op de hoogte is van de veranderde situatie, betaalt verder kinderbijslag.
Maar vanaf 1 november 1998 bestaat er recht op kinderbijslag in de regeling voor werknemers in hoofde van de echtgenote en de verjaringstermijn begint te lopen vanaf die wijziging overeenkomstig artikel 120 KBW.
Na de aanvraag van de echtgenote (= de moeder), op 7 februari 2002 gericht aan het bevoegde fonds voor werknemers, stelt het sociaal verzekeringsfonds vast dat het niet meer bevoegd is.
Krachtens artikel 120 KBW is het recht op kinderbijslag met betrekking tot de periode van 1 november 1998 tot 31 december 1998 verjaard.
Opmerking tot slot
De nieuwe bepalingen van artikel 120, 4e en 5e lid KBW zijn ook opgenomen in de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag: zie het nieuwe artikel 7 van de wet van 20 juli 1971 dat in werking getreden is op 1 januari 2002.
(...)
Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 57 uit Kinderbijslagwet werknemers
2. Vervroegd pensioen
De regeling van het vervroegd pensioen om gezondheids-redenen, namelijk de vervroegde pensionering wegens definitieve ongeschiktheid voor beroepsarbeid, is alleen van toepassing voor werknemers uit de overheidssector of daarmee gelijkgestelden.
Artikel 56 KBW is gewijzigd om de vervroegde pensionering om gezondheidsredenen gelijk te stellen met minstens 66 % arbeidsongeschiktheid.
Door die gelijkstelling kunnen werknemers uit de overheidssector (en gelijkgestelden) die een dergelijk pensioen ontvangen :
1) recht verkrijgen op kinderbijslag op grond van artikel 56 GW vanaf de begindatum van hun vervroegd pensioen ;
2) aanspraak maken op de toeslag voor invaliden bedoeld in artikel 50ter KBW zodra ze zes maanden arbeidsongeschikt zijn, voor zover ze de hoedanigheid hebben van rechthebbende met personen ten laste.
Artikel 57 KBW is gewijzigd om het vervroegd pensioen uit de toepassingssfeer ervan te halen aangezien het voortaan onder artikel 56 KBW ressorteert.
De nieuwe artikelen 56 en 57 KBW hebben terugwerking tot 1 november 1999.
- 1Zie artikel 2242 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.