Kruimelpad
CO 1350 van 7 september 2004 - Programmawet van 9 juli 2004 (uittreksels)
Tekst
Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers
Op 15 juli 2004 verscheen in het Belgisch Staatsblad de programmawet van 9 juli 2004.
Titel VIII, Hoofdstuk 1 van die wet bevat een sectie IX over de kinderbijslag. Een kopie van die bepalingen gaat als bijlage I.
Deze omzendbrief geeft enkel toelichting bij de artikelen 152 en 153, die een directe weerslag hebben op het werk van de dossierbeheerders. De overige nieuwe bepalingen voeren de tekst van de artikelen 47bis en 63 KBW opnieuw in, zoals die bestond vóór de programmawet (I) van 24 december 2002 en zijn zonder directe gevolgen voor het dossierbeheer.
1. Wettelijke samenwoning, een nieuwe grondslag voor het verkrijgen van recht op gezinsuitkeringen: artikel 152 van de programmawet
Artikel 51 KBW wordt gewijzigd om daarin het begrip wettelijke samenwoning op te nemen, dat in bepaalde gezinssituaties de band doet ontstaan die vereist is tussen de rechthebbende en het rechtgevend kind voor het verkrijgen van recht op gezinsuitkeringen.
Nieuwe mogelijkheden om recht te verkrijgen worden namelijk toegevoegd aan de reeds bestaande voor gehuwden en personen die een feitelijke gezin vormen.
1.1. Het begrip wettelijke samenwoning
Het statuut van wettelijk samenwonenden bestaat sinds 1 januari 2000. Een verklaring van de betrokkenen (1) op de burgerlijke stand van hun gemeente volstaat om dit statuut te bekomen of er een einde aan te stellen.
Deze wet doet enkel op het gebied van het burgerlijk recht een juridisch kader ontstaan. Het voorziet tussen personen gebonden door een wettelijke samenwoningovereenkomst onder meer in de bescherming van de gemeenschappelijke woning, een bijdrage in de kosten van het huishouden en een aandeel in de schulden van het huishouden en in de schulden aangegaan voor de kinderen.
Daarbij moet opgemerkt worden dat er juridisch gezien wettelijke samenwoning kan zijn zonder dat de betrokken personen ook daadwerkelijk samenwonen.
Samenvattend kan gesteld worden dat wettelijke samenwoning een statuut is met rechten en plichten, ongeacht of de betrokkenen (feitelijk) samenwonen (2), terwijl met een feitelijk gezin de werkelijke situatie bedoeld wordt waarbij de betrokkenen noodzakelijkerwijs (feitelijk) samenwonen.
Uit wat voorafgaat blijkt dat het statuut van wettelijke samenwoning kan maar niet moet samenvallen met een situatie van feitelijk gezin.
1.2. Impact op de kinderbijslag
Voor het verkrijgen van recht op gezinsuitkeringen op grond van een situatie van feitelijk gezin moeten drie actoren daadwerkelijk samenwonen: de rechthebbende, de partner van die rechthebbende en het kind (3) van die partner.
Op grond van de nieuwe wet kan bij wettelijke samenwoning of nadat een einde gekomen is aan het wettelijk samenwonen, in bepaalde gezinssituaties recht verkregen worden als maar twee van die actorendaadwerkelijk samenwonen.
In de praktijk zal wanneer de voorwaarden voor het recht vervuld zijn op basis van het feitelijk gezin niet moeten worden nagegaan of het om wettelijk samenwonen gaat. Als daarentegen maar twee van de actoren voor het verkrijgen van het recht samenwonen, moet worden onderzocht of er wettelijke samenwoning (geweest) is.
1.3. Nieuwe mogelijkheden om recht te verkrijgen
- Artikel 51, § 3, 6° KBW, nieuw
Een rechthebbende verkrijgt recht voor:
o de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt,
o de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft,
o de adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt,
o de adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft,
o de kinderen van wie de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt, pleegvoogd is,
o de kinderen van wie de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft, pleegvoogd is,
alsdie kinderen tot zijn gezin behoren of vanuit zijn gezin in een instelling geplaatst zijn;
Een rechthebbende verkrijgt recht voor:
o de niet tot zijn gezin behorende kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont,
o de niet tot zijn gezin behorende adoptiekinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont,
o de niet tot zijn gezin behorende kinderen van wie de persoon met wie hij wettelijk samenwoont pleegvoogd is
alshij een feitelijk gezin vormt met de persoon met wie hij wettelijk samenwoont.
- Artikel 51, § 3, 3° KBW, nieuw
Een rechthebbende verkrijgt recht voor:
o de kleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt,
o de kleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft,
o de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt,
o de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft,
o de neven en nichten van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont maar geen feitelijk gezin meer vormt,
o de neven en nichten van de persoon met wie hij wettelijk samengewoond en een feitelijk gezin gevormd heeft,
alsdie kinderen tot zijn gezin behoren ;
Een rechthebbende verkrijgt recht voor:
o de kleinkinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont,
o de achterkleinkinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont,
alsdie kinderen vanuit zijn gezin in een instelling geplaatst zijn.
Een overzicht van al die situaties vindt u in de tabel die als bijlage II gaat. Als bijlage III vindt u tevens enkele voorbeelden ter illustratie.
1.4. Opmerkingen
- Er kan geen recht verkregen worden als de potentiële rechthebbende gescheiden leeft van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of wettelijk samengewoond heeft, die zijn kind (4) in zijn eigen gezin opvoedt.
- Wettelijke samenwoning heeft geen weerslag op de voorrangsorde van de rechthebbenden. Dat wil zeggen dat de voorrangsregels bepaald in de artikelen 60 (samenloop met andere regelingen) en 64 (samenloop in de werknemersregeling) KBW niet veranderen en dat dus het statuut van wettelijk samenwonende geen basis vormt voor een voorrangsrecht op kinderbijslag.
1.5. Inwerkingtreding
Aangezien de wet hier geen datum van inwerkingtreding bepaalt, is de wijziging van toepassing vanaf 25 juli 2004.
Een rechthebbende kan dus ten vroegste op 1 juli 2004 recht verkrijgen als wettelijk samenwonende.
-------------------------------
(1) Bedoeld worden: ongehuwden of personen niet gebonden door een andere wettelijke samenwoning.
(2) Ook het huwelijk is een statuut, maar anders dan dat van wettelijk samenwonen houdt het de juridische verplichting tot samenwonen van de echtgenoten in.
(3) Voor geadopteerde kinderen, kinderen onder pleegvoogdij, (achter)kleinkinderen, neven en nichten geldt hetzelfde.
(4) Voor geadopteerde kinderen, kinderen onder pleegvoogdij, (achter)kleinkinderen, neven en nichten geldt hetzelfde.
Artikel 64 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
2. Voorrangsrecht van de grootouder na de plaatsing van een kind: artikel 153 van de programmawet
2.1. Nieuwe regel
Na de wijziging van artikel 51 KBW door de programmawet (I) van 24 december 2002 (1) verplichtte de regel van artikel 64 KBW ertoe het recht bij voorrang toe te kennen aan de grootouder telkens wanneer een kind tot diens gezin behoorde voor het geplaatst werd.
Dat ongewilde gevolg van de genoemde wet heeft de nieuwe wet gecorrigeerd door artikel 64 KBW te wijzigen in die zin dat een grootouder nu alleen nog voorrangsgerechtigd rechthebbende is als die al voorrangsgerechtigd was toen het kind in zijn gezin verbleef.
2.2. Inwerkingtreding
Aangezien de wet hier geen datum van inwerkingtreding bepaalt, is de wijziging van toepassing vanaf 25 juli 2004.
De nieuwe regel voor het voorrangsrecht van een grootouder is dus van toepassing voor kinderen geplaatst vanaf die datum.
---------------
(1) Door die wijziging verkreeg een grootouder recht op kinderbijslag voor een kleinkind dat geplaatst was, op voorwaarde dat het kind onmiddellijk voor de plaatsing tot zijn gezin behoorde.