Kruimelpad
Artikel 101 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Art. 49 van de wet van 04.08.1930 (B.S. 04.09.1930), van kracht vanaf 14.09.1930, luidde als volgt :
"De Koning zal een nationale compensatiekas voor gezinsvergoedingen instellen, waarbij de toegelaten compensatiekassen, de bij koninklijk besluit opgerichte bijzondere kassen en de hulpkas van rechtswege worden aangesloten.
De nationale kas heeft tot taak, onder de onderscheiden kassen van den eersten graad een compensatieregeling van den tweeden graad tot stand te brengen.
Zij draagt daarenboven den last van den kinderbijslag verschuldigd aan :
1° De arbeiders die bij hun werkgever inwonen ;
2° De jongelingen, waarvan sprake is in artikel 3, die kinderen of, in het geval voorzien bij artikel 22, broeders of zusters ten laste zouden hebben ;
3° De slachtoffers van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, na het verbreken van het dienstverhuringscontract of wanneer de krachtens artikel 26 bepaalde termijn is verstreken ;
4° De gewezen arbeiders, die gepensioneerd zijn en van wie spraak is in artikel 28 ;
5° De schoonmaaksters, die noch echtgenoot, noch zoon, noch dochter zouden hebben en uit hoofde van de kinderen, waarover zij zorg dragen, gezinsvergoedingen genieten.
De beheerraad der nationale kas bestaat uit vijftien leden bij koninklijk besluit te benoemen.
Negen leden worden door den Koning gekozen onder de beheerders der kassen van den eersten graad, en vier leden uit in dubbel gestelde lijsten van candidaten, door de meest representatieve beroepsorganisaties van werklieden en bedienden voorgedragen.
Terzelfde tijd wordt door Hem het lid aangeduid, dat het ambt van voorzitter zal waarnemen.
Voor al het overige worden de inrichting en de werking van de nationale kas bij koninklijk besluit bepaald.
Alvorens gezegd besluit te nemen zal de Koning de commissie voor de gezinsvergoedingen raadplegen."