Artikel 108 uit Kinderbijslagwet werknemers

Het K.B. nr. 290 van 30.03.1936, art. 1, (B.S. 07.04.1936 ; Err. B.S. 24.04.1936), van kracht vanaf 01.07.1936, heeft art. 108 als volgt gewijzigd :

"Wanneer het totaal der bijdragen die verschuldigd zijn bij toepassing van artikelen 43, 43bis, 44, 44bis of 44ter, aan een krachtens artikel 6 toegelaten vrije kas, of aan een der bijzondere kassen, waarvan sprake in artikel 16, hooger is dan de som noodig om de bij deze wet bepaalde minima-vergoedingen te betalen, wordt het boni op de volgende wijze verdeeld :

Een deel gelijk aan 50 t.h. van het boni blijft aan de belanghebbende kas behouden onder voorbehoud van, in geen geval, 25 t.h. van het totaal bedrag der wettelijke minimavergoedingen, die door haar worden uitgekeerd, te mogen overtreffen.

Het overschot van het boni wordt in de Nationale Kas gestort.

De aldus door de Nationale Kas verkregen fondsen worden, door haar toedoen verdeeld onder de primaire kassen waarvan de lasten de inkomsten overtreffen, met uitzondering van de bijzondere kassen waarvan de instelling bij artikel 16bis wordt voorgeschreven.

Zoo die verdeeling aan al de deelnemende primaire kassen niet toelaat al de lasten te dekken die haar door deze wet opgelegd worden, geschiedt zij ten voordeele van deze kassen die er het meest behoefte aan hebben, zoodanig dat de ontoereikendheid der inkomsten van de minst bevoordeeligde kassen zoo klein mogelijk weze.

Het deel van het boni dat aan de betrokken primaire kas behouden blijft dient vooreerst, om het voorzorgsfonds te stijven.

Zoodra de in dit fonds gestorte sommen het vereischte bedrag bereikt hebben, wordt het overschot uitsluitend gebezigd, onverminderd artikel 48bis, alinea's 6 en 7, 't zij om de door de kas uitbetaalde vergoedingen te verhoogen 't zij om geboorte- of zoogpremiën of andere voordelen van familialen aard te verleenen."