Kruimelpad
Artikel 108 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
De wet van 04.08.1930, art. 50 (B.S. 04.09.1930), van kracht vanaf 14.09.1930, luidde als volgt :
"Wanneer het gezamenlijk bedrag der bijdragen door eene toegelaten kas of eene bij koninklijk besluit opgerichte bijzondere kas, krachtens artikel 43 of artikel 44 geïnd, hooger is te betalen dan noodig is om de minimavergoedingen overeenkomstig het wettelijk barema te betalen wordt de helft van het batig overschot in de nationale kas gestort.
De aldus verkregen fondsen worden door benaarstiging van de nationale kas verdeeld onder de primaire kassen wier uitgaven de inkomsten overschrijden.
Zo die verdeeling niet aan al de primaire kassen toelaat de haar bij deze wet opgelegde lasten in hun geheel te dekken, zal zij geschieden in het voordeel van die kassen welke daaraan het meest behoefte hebben, derwijze dat de ontoereikendheid van de geldmiddelen der minst bedeelde kassen zo gering mogelijk gemaakt worde.
De tweede helft van de gemaakte winsten dient vooreerst om het voorzorgsfonds te stijven.
Zoodra de aan dit fonds gestorte sommen het vereischte bedrag bereikt, wordt dit gebruikt hetzij om de door de kas uitbetaalde vergoedingen te verhogen, hetzij om geboorte- of zoogpremiën of andere voordelen van familialen aard te verlenen."