Kruimelpad
Artikel 111 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Het K.B. nr. 290 van 30.3.1936, art. 1 (B.S. 7.4.1936 ; Err. B.S. 24.4.1936), van kracht vanaf 1.7.1937, heeft art. 111 als volgt gewijzigd :
"Jaarlijks stort het Rijk aan de Nationale Kas een steuntoelage, die niet minder dan vijf miljoen frank en niet meer dan vijf en twintig miljoen frank zal bedragen.
Onverminderd artikel 41, letter d, en artikel 41bis, alinea 1, zal deze steuntoelage dienen om gezinsvergoedingen uit te keeren aan de arbeiders ten bate van hun jonge broeders en zusters, ingeval artikel 22 niet toepasselijk is, op voorwaarde dat :
a) de jonge broeders en zusters van den arbeiders dit voordeel nog niet genieten uit hoofd van den arbeid van den vader, van de moeder of van een anderen persoon ;
b) de betrokken arbeider tot een familie behoort die vier of meer kinderen telt, en dat bedoelde familie krachtens het volgend artikel als weinig vermogend kan worden beschouwd ;
c) dat de kinderen, die de vergoedingen kunnen genieten, minstens twee in getal zijn ;
d) dat de betrokken arbeider zelf geen kinderen heeft die hem toelaten op de gezinsvergoedingen aanspraak te maken.
De steuntoelage van het Rijk is, daarenboven, bestemd om aan de Nationale Kas toe te laten voort te gaan gezinsvergoedingen te verlenen aan de kinderen van overleden arbeiders, wanneer zij dit voordeel, ingevolge een andere bepaling van deze wet, niet genieten.
Voor de toepassing van voorgaande alinea, moeten de gewezen arbeiders die, bij toepassing van artikel 28, gezinsvergoedingen ontvingen, met de arbeiders gelijkgesteld worden.
De vergoedingen worden aan de weduwe uitgekeerd of in de bij artikel 33 voorziene gevallen, aan den persoon die, in feite, de kinderen opvoedt.
Uitgenomen voor de kinderen ten voordeele derwelke gezinsvergoedingen door het Rijk, een provincie of de Nationale Kas werden uitbetaald, geschiedt de betaling door tussenkomst van de compensatiekas door dewelke de overledene het laatst bediend werd.
Indien het gebruik van de steuntoelage van het Rijk tot het hierboven vermelde dubbel doeleinde een overschot laat, wordt dit, op gelijke wijze, verdeeld onder al de derde en volgende kinderen die worden bediend zoowel door de Nationale Kas, krachtens artikel 49, als door de primaire kassen, bij uitzondering van de bijzondere kassen waarvan sprake in artikel 16bis.
Nochtans, zal met deze verdeling slechts aanvang worden genomen wanneer het overschot voldoende is om toe te laten dat de vergoedingen voor bedoelde kinderen normaal en regelmatig met minstens 3 frank per maand worden vermeerderd.
Ondertusschen, zal het daartoe onvoldoend overschot op het volgend boekjaar worden overgedragen.
Wanneer, integendeel, de Rijkstoelage niet volstaat om aan al de onder alinea's 2 tot 7 van dit artikel bedoelde kinderen de bij de wet bepaalde minimavergoedingen te verzekeren, zal het bedrag van de overeenkomstig deze alinea's toegekende vergoedingen, naar behooren worden verminderd."