Kruimelpad
Artikel 15 uit Kinderbijslagwet werknemers
Tekst
Onverminderd de bepalingen van artikel 18 en van artikel 32 is iedere aan de wet onderworpen werkgever er toe gehouden deel uit te maken, 't zij van een door de regering toegelaten compensatiekas voor gezinsvergoedingen, 't zij van een krachtens artikel 31 bij koninklijk besluit gevestigde bijzondere kas, 't zij van de bij artikel 2 van de wet van 26 juli 1960 opgerichte Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, zelfs wanneer geen enkele van de personen die hij aan de arbeid bezigt zich in die voorwaarden bevindt, die bij deze wet zijn vereist om gezinsvergoedingen te kunnen verkrijgen.
De aansluiting bij een der instellingen die hierboven zijn vermeld moet geschieden ten bate van al de personen die door de werkgever worden tewerkgesteld, bij uitzondering van de dienstboden of het huispersoneel met permanente kost en inwoning bij de werkgever. (1)
Zij geschiedt bij een enkele compensatiekas of bij de Rijksdienst, ten minste wat de arbeiders betreft uit hoofde van dewelken de werkgever niet verplichtend deel uitmaakt van een bijzondere kas.
Van deze laatste bepaling kan echter worden afgeweken wanneer het personeel van een werkgever verdeeld is over zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in verschillende provincies, hetzij in een provincie en in het Brussels Gewest.
In dit geval moet de aansluiting bij eenzelfde compensatiekas of de Rijksdienst geschieden ten bate van al de arbeiders die verbonden zijn aan de zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in eenzelfde provincie, hetzij in het Brussels Gewest.
De derde bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, is in de plaats van de werkgever onderworpen aan de bepalingen van dit artikel als hij de integrale bezoldiging van de werknemer uitkeert en in de plaats gesteld wordt van de werkgever voor het vervullen van alle verplichtingen betreffende deze bezoldiging bepaald door het eerder vermelde besluit.
(1) Ten opzichte van de werknemers die vóór 1 januari 1999 in dienst zijn getreden, blijft het tweede lid, zoals het luidde voor de wijziging door de wet van 10.6.1998, van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt:
"De aansluiting bij een der instellingen die hierboven zijn vermeld moet geschieden ten bate van al de personen die door de werkgever worden tewerkgesteld, bij uitzondering van diegenen die krachtens de bepalingen van de artikelen 86 tot 88, geen aanleiding geven tot het betalen ener bijdrage.".
Historiek
De wet van 24.07.2008, art. 91 (B.S. 07.08.2008), van kracht vanaf 18.08.2008,bevestigt de aanvulling van de wet van 08.06.2008.