Artikel 155 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Het K.B. nr. 290 van 30.03.1936, art. 1 (B.S. 07.04.1936 ; Err. B.S. 24.04.1936), van kracht vanaf 01.07.1936, heeft artikel 63 als volgt gewijzigd :
"Wordt gestraft met een boete van 26 tot 50 frank de aan de wet onderworpen werkgever die de bepalingen van artikel 17quater, van artikel 17quinquies, of van artikel 48quinquies overtreedt.
Het minimum en het maximum van de boete worden onderscheidenlijk gebracht op :
51 en 100 frank, indien de werkgever van tien tot vijftig personen te werk stelt ;
101 en 150 frank, indien het aantal te werk gestelden hooger is dan honderd.
Wanneer het een vennootschap geldt, of een instelling, of welke andere groepeering, dan wordt de strafbepaling toegepast op den persoon die met het dagelijksch beheer van de zaken der gemeenschap is belast.
Rechterlijke vervolgingen vóór de repressieve rechtsmacht, uit hoofde van de overtredingen voorzien in dit artikel, zullen echter slechts op aanklacht van de belanghebbende compensatiekas aanhangig gemaakt worden.
Indien de belanghebbende compensatiekas zich niet burgerlijke partij heeft gesteld, zal het vonnis dat de strafrechterlijke geldboete toepast, den indi¬vidueelen werkgever of de collectiviteit, binnen de bij artikel 71, alinea 1, vastgestelde grenzen ambtshalve veroordeelen tot het storten aan de belang¬hebbende kas van de achterstallige stortingen, alsook van de verhooging en van de nalatigheidsinteresten, verschuldigd ingevolge artikel 48sexies.
Het vonnis bepaalt terzelfdertijd het termijn binnen hetwelk bewuste sommen dienen gestort.
Indien de werkgever niet binnen den bepaalden termijn de storting doet, wordt de gedwongen uitvoering van dit deel van het vonnis op initiatief van de belanghebbende kas gevorderd.
Het uitvoerbaar afschrift van het vonnis wordt, op aanvraag van de belanghebbende kas, aan deze laatste afgeleverd, door de griffie van de rechtsmacht die de uitspraak heeft gedaan."