Kruimelpad
Artikel 40 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Het K.B. nr. 290 van 30.03.1936 (B.S. 07.04.1936 ; Err. B.S. 24.04.1936) van kracht vanaf 01.07.1936, heeft artikel 18 door de volgende bepaling vervangen :
"Behalve het mogelijk geval voorzien bij artikel 18ter, zullen de krachtens artikel 6 toegelaten vrije compensatiekassen, de bijzondere compensatiekassen waarvan sprake in de artikelen 16 en 16bis en de Hulpkas aan de belanghebbende arbeiders ten bate van deze hunner kinderen die den leeftijd niet hebben bereikt waarop de leerplicht eindigt, een dagelijkse vergoeding uitkeeren van minstens :
Voor het eerste kind aan 0,40 frank ;
Voor het tweede kind aan 0,50 frank ;
Voor het derde kind aan 1,25 frank ;
Voor het vierde kind aan 2,60 frank ;
Vanaf het vijfde kind aan 3,80 frank.
De Koning mag evenwel, op de voordracht van de in raad vergaderde Ministers en na de bij artikel 18sexies voorziene adviezen ingewonnen te hebben, deze minima bedragen verhoogen in geval van stijging van het verhoudingscijfer der kleinhandelsprijzen voor gansch het Rijk.
Indien bedoeld verhoudingscijfer boven 700 punten stijgt mogen vorenvermelde minima vergoedingen onderscheidenlijk gebracht worden op 50 centiemen, 60 centiemen, 1 frank 35 centiemen, 2 frank 65 centiemen en 3 frank 85 centiemen.
Indien het boven 750 punten stijgt, mogen zij onderscheidenlijk vastgesteld worden op 55 centiemen, 70 centiemen, 1 frank 45 centiemen, 2 frank 70 centiemen en 3 frank 90 centiemen.
Boven 800 punten mogen zij onderscheidenlijk bedragen : 60 centiemen, 80 centiemen, 1 frank 60 centiemen, 2 frank 80 centiemen en 4 frank.
De besluiten tot verhooging van het bedrag der vergoedingen mogen getroffen worden naarmate het verhoudingscijfer der kleinhandelsprijzen voor gansch het Rijk boven een der bij de drie vorige alinea's vastgestelde grenzen gaat en er boven blijft gedurende de drie maanden die een burgerlijk trimester uitmaken.
Elk besluit bepaalt het vertrekpunt voor de toepassing van de verhoging welke het vestigt. Die toepassing mag echter niet aanvangen vóór het begin van het burgerlijk trimester dat volgt op datgene gedurende hetwelk het verhou¬dingscijfer der kleinhandelsprijzen voor gansch het Rijk op het vereischte peil is gebleven.
Indien naderhand het bedoeld verhoudingscijfer weer daalt beneden één of meer van de bij alinea's 3 tot 5 van dit artikel voorziene peilen en zoo blijft gehandhaafd gedurende de drie maanden die een burgerlijk trimester uitmaken, mag de Koning, op voordracht van de in de Raad vergaderde Ministers en na de bij artikel 18sexies voorziene adviezen te hebben ingewonnen, de er mede overeenstemmende vergoedingsverhoogingen intrekken."