Kruimelpad
Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
De programmawet van 09.07.2004, art. 152 (B.S. 15.07.2004), van kracht vanaf 25.07.2004, heeft de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling:
"3° zijn van hetzelfde gezin deel uitmakende kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten, die van zijn echtgenoot, van zijn gewezen echtgenoot of van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, en ook die van een persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, deze van zijn echtgenoot of deze van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek, wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende, of wanneer hij diezelfde kleinkinderen en achterkleinkinderen uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een inrichting voor onderwijs, opvoeding of verpleging of bij een particulier,"
2° het 6° wordt vervangen door de volgende bepaling:
"6° a) de kinderen van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, de kinderen die door deze persoon geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, de kinderen van de gewezen echtgenoot, de kinderen die door de gewezen echtgenoot geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, op voorwaarde dat deze kinderen deel uitmaken van het gezin. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende;
b) de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt, en ook de kinderen geadopteerd of onder pleegvoogdij genomen door een van de hiervoor bedoelde personen, op voorwaarde dat die kinderen deel uitmaken van zijn gezin. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende;
c) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen van de persoon met wie hij ene feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek;
d) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen die geadopteerd of onder pleegvoogdij genomen zijn door de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek;