Kruimelpad
Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers
Tekst
§ 1. Kinderbijslag tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen wordt verworven door:
1° de zieke of door ongeval getroffen werknemer die een in de wetgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid geniet, tijdens de eerste zes maanden van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid of de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming die een moederschapsuitkering geniet; deze bepaling is eveneens toepasselijk als die uitkering wordt toegekend krachtens artikel 136, §2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° de werknemer die wegens een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % een uitkering geniet bepaald in de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen of in die betreffende de beroepsziekten;
3° de niet onder 1° of 2° bedoelde zieke werknemer die tenminste 66 % arbeidsongeschikt is en de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming die geen moederschapsuitkering geniet, en die in de loop van de twaalf maanden die het tijdstip van de arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % of het tijdvak van moederschapsbescherming onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze wetten;
4° de niet onder 1° of 2° bedoelde door een ongeval getroffen werknemer die ten minste 66 % arbeidsongeschikt is.
De rechthebbende, bedoeld in vorig lid, die voldoet aan de voorwaarden van zes maanden volledige werkloosheid, in de zin van artikel 42bis, kan echter de bijslagen genieten, bedoeld in dit artikel, onder de erin bepaalde voorwaarden.
§2. Kinderbijslag tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen, verhoogd met de bijslagen bepaald in artikel 50ter wordt verworven door :
1° de zieke of door ongeval getroffen werknemer of de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming :
a) die een in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of moederschap geniet vanaf de zevende maand van het tijdvak bestaande uit primaire ongeschiktheid en eventueel moederschapsbescherming of gedurende het tijdvak bestaande uit invaliditeit en eventueel moederschapsbescherming; deze bepaling is eveneens toepasselijk indien deze uitkering wordt toegekend krachtens artikel 136, §2, van dezelfde wet ;
b) die een invaliditeitspensioen geniet krachtens het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor mijnwerkers ;
c) die alle toekenningsvoorwaarden van het onder b) bedoelde pensioen vervult doch dit pensioen niet geniet bij toepassing van artikel 23, § 3, van het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers of van artikel 80 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.
2° de in § 1, 2°, 3°, 4° bedoelde werknemer of werkneemster, vanaf de zevende maand van het tijdvak bestaande uit arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. en eventueel moederschapsbescherming ;
3° de niet onder 1° of 2° bedoelde zieke werknemer wiens verdienvermogen verminderd is tot één derde of minder van wat een valide werknemer kan verdienen of die getroffen is door een vermindering van zelfredzaamheid van minstens 9 punten overeenkomstig de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten en die onmiddellijk vóór zijn tewerkstelling kinderbijslag verwierf bij toepassing van artikel 56quinquies, de mindervalide bedoeld in artikel 56quinquies, §1, tweede lid, dient ten minste 65 pct arbeidsongeschikt te zijn.
4° de niet onder 1°, 2°, of 3° bedoelde werknemer, die ten minste 66 % arbeidsongeschikt was vooraleer hij werkelijk een beroepsbedrijvigheid begon uit te oefenen, indien hij in de loop van een periode van twaalf maanden de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze wetten.
De werknemer bedoeld in deze paragraaf moet de hoedanigheid hebben van rechthebbende met personen ten laste aan de voorwaarden bepaald door de Koning.
De Koning bepaalt de modaliteiten op basis waarvan een rechthebbende die niet langer getroffen is door een arbeidsongeschiktheid bedoeld in onderhavig artikel en die een activiteit uitoefent als bepaald in artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de
kinderbijslag voor loonarbeiders, het recht op de in artikel 50ter bepaalde toeslag behoudt.
De werknemer die niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid, verwerft kinderbijslag tegen de bij artikel 40 bedoelde bedragen.
De in deze paragraaf bedoelde werknemers mogen een winstgevende beroepsbezigheid uitoefenen, tenzij de wet of het reglement op grond waarvan hun arbeidsongeschiktheid erkend wordt, zulks verbiedt.
§3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2, wordt het voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen beschouwd als een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %.
Historiek
De programmawet van 27.12.2006, art. 195 (B.S. 28.12.2006, ed. 3), van kracht vanaf 01.01.2007, paragraaf 2, § 2, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepalingen:
"De werknemer bedoeld in deze paragraaf moet de hoedanigheid hebben van rechthebbende met personen ten laste aan de voorwaarden bepaald door de Koning.
De Koning bepaalt de modaliteiten op basis waarvan een rechthebbende die niet langer getroffen is door een arbeidsongeschiktheid bedoeld in onderhavig artikel en die een activiteit uitoefent als bepaald in artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, §1 bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, het recht op de in artikel 50ter bepaalde toeslag behoudt."