Kruimelpad
Artikel 57bis uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
De wet van 04.07.1969, art. 10 (B.S. 12.07.1969), die uitwerking had vanaf 01.07.1969, heeft het art. 57bis vervangen door de volgende bepaling :
"Met de bij artikelen 56, § 2, eerste lid, 4° en 5°, en 56bis, § 2, eerste lid, b, bedoelde werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld :
1° de bij artikel 41, tweede lid b, c, d, f, g, h, i, k en l, bedoelde dagen en de dag waarop niet werd gearbeid wegens de verdeling van de wekelijkse arbeid over vijf of minder dan vijf dagen, indien deze dag in aanmerking mag genomen worden voor de berekening van de bijdragen en voor de toekenning van de bijslag ;
2° de dagen gedurende welke de arbeid onderbroken werd wegens :
a) ziekte of ongeval welke een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. ten gevolge heeft ; voor de toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 5°, is echter vereist dat over die dagen aanspraak op kinderbijslag kon gemaakt worden krachtens artikel 56, § 1, 4° ;
b) onvrijwillige werkloosheid die overeenkomstig de werkloosheidsregeling aanleiding gaf tot toekenning van werkloosheidsuitkering of die krachtens het koninklijk besluit nr 49 van 24 oktober 1967 betreffende gezinsbijslag voor werklozen aanleiding gaf tot toekenning van kinderbijslag ;
c) oproeping of wederoproeping onder de wapens ; aanwijzing of wederoproeping voor een interventiedienst van de civiele bescherming bij toepassing van de wet van 3 juli 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden ; mobilisatie en krijgsgevangenschap ;
d) voorlopige hechtenis welke niet gevolgd is door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling ;
e) gevangenzetting door de vijand om behoorlijk vastgestelde vaderlandslievende redenen ;
f) behoorlijk vastgestelde weigering om de vijandelijke verordeningen inzake verplichte arbeid na te leven ;
g) behoorlijk vastgestelde gedwongen dienstneming in het vijandelijke leger ;
h) integratie in de Duitse gemeenschap van 10 mei 1940 tot 31 juli 1945 voor de inwoners van het gedeelte van het Belgische grondgebied dat met geweld aan de Duitse wetgeving werd onderworpen, met uitzondering van de dagen waarvan door de bevoegde overheid wordt bewezen dat zij vrijwillig in een vijandelijke militaire, paramilitaire of politieformatie of als zelfstandige werden doorgebracht.
De in het eerste lid, 1° en 2°, a tot d, bepaalde gelijkstelling mag eveneens geschieden :
1° indien minder dan eenendertig dagen verlopen zijn tussen de onderbreking van de arbeid in loondienst en het voorkomen van een der in het eerste lid, 1° en 2°, a tot d, opgesomde oorzaken ;
2° of indien over de dagen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, a tot d, de bijdragen werden betaald in het raam van een pensioenregeling voor werknemers ;
3° of indien over die dagen kinderbijslag verschuldigd was krachtens deze wetten of krachtens voormeld koninklijk besluit nr 49 van 24 oktober 1967.
De in het eerste lid, 2°, e tot h, bepaalde gelijkstelling mag eveneens geschieden, indien er tussen de onderbreking van de arbeid in loondienst en het voorkomen van een der in het eerste lid, 2°, e tot h, opgesomde oorzaken minder dan drie jaar verlopen zijn.
De Koning kan de in het eerste lid vermelde opsomming aanvullen."