Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Artikel 60 uit Kinderbijslagwet werknemers

    § 1. Onverminderd de in België geldende bepalingen van internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, zelfs indien de toekenning van deze uitkeringen op grond van voormelde bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van deze wetten.

    Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere agenten van de Europese Gemeenschappen.

    De Koning bepaalt de volkenrechtelijke instellingen wier statutaire regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het vorige lid.

    §2. Het bedrag van de gezinsbijslag wordt verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere Belgische wets- of reglementsbepalingen.

    Die vermindering wordt niet toegepast:

    1° indien de andere Belgische wets- of reglementsbepalingen aanvullend zijn met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van deze wetten;

    2° met betrekking tot de gezinsbijslag waarop aanspraak bestaat in de kinderbijslagregeling voor de zelfstandigen;

    3° met betrekking tot het kraamgeld of de geboortepremie verleend door een provincie of een gemeente.

    De Koning kan de in het tweede lid vermelde opsomming aanvullen.

    §3. Met betrekking tot de bepalingen van § 2, eerste en tweede lid, 2°, worden volgende uitzonderingen gemaakt:

    1° het recht op verhoogde wezenbijslag bij toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van zelfstandigen sluit ieder ander gelijktijdig of later recht krachtens deze wetten uit:
    a) wanneer het geopend wordt door een wees waarvan de overleden ouder, vader of moeder, uitsluitend rechthebbende zelfstandige was en op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, §1, van voormeld koninklijk besluit;
    b) wanneer het geopend wordt door een wees, waarvan de overlevende ouder, vader of moeder, op het ogenblik van het overlijden van de andere ouder voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, §1, van voormeld besluit, behalve indien krachtens deze wetten een recht op wezenbijslag geopend wordt door deze wees wiens overleden ouder op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 56bis, § 1;
    c) wanneer het geopend wordt door een wees op grond van het feit dat de rechthebbende bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk besluit, die niet de vader of de moeder is, op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders van de wees voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, §1, van hetzelfde besluit, behalve indien een recht op wezenbijslag geopend wordt krachtens deze wetten.

    Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing indien er, ingevolge het vooroverlijden van een ouder, vader of moeder, reeds een recht op kinderbijslag voor wezen bij toepassing van artikel 56bis of 56quinquies van deze wetten bestaat.

    2° indien een rechthebbende zelfstandige recht heeft op de verhoogde kinderbijslag voor invaliden ingevolge het voormeld besluit van 8 april 1976, sluit dit recht voor het kind dat deel uitmaakt van hetzelfde gezin, ieder ander recht krachtens deze wetten uit, behalve:
    a) een recht op verhoogde wezenbijslag;
    b) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in hoofde van de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder die van hetzelfde gezin deel uitmaken;
    c) een recht op verhoogde kinderbijslag voor invalide werknemers in hoofde van een van hetzelfde gezin deel uitmakende persoon of een recht op kinderbijslag krachtens deze wetten in hoofde van de van hetzelfde gezin deel uitmakende rechthebbende vader, moeder, stiefvader of stiefmoeder, tenzij de zelfstandige invalide rechthebbende de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder is.

    3° behalve indien, met inachtneming van het bepaalde onder 1°, een recht bestaat op wezenbijslag bij toepassing van de artikelen 56bis of 56quinquies en onverminderd 2°, sluit het recht op kinderbijslag krachtens de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 8 april 1976 ieder ander recht krachtens deze wetten uit:
    a) indien het kind deel uitmaakt van een gezin dat uitsluitend samengesteld is uit één of meer rechthebbende zelfstandigen;
    b) wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin dat samengesteld is uit één of meer rechthebbende zelfstandigen, hetzij de vader, de moeder, stiefvader of stiefmoeder die met één of meer rechthebbenden krachtens deze wetten leeft die niet de vader, de moeder, de stiefvader of de stiefmoeder is;
    c) onverminderd punt b, wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene zelfstandige is en de andere werknemer, en dat de rechthebbende werknemer de voorwaarden, bepaald in artikel 59 van deze wetten, niet vervult;
    d) onverminderd punt b), wanneer het kind deel uitmaakt van een gezin, samengesteld uit twee rechthebbenden, waarvan de ene een persoon is bedoeld in artikel 51, § 2, en de andere een recht opent op basis van een zelfstandige activiteit, overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. Dit recht op kinderbijslag voor een kind in hoofde van deze zelfstandige moet effectief bestaan, vooraleer de persoon bedoeld in artikel 51, § 2, rechthebbende wordt voor dit kind;
    e) wanneer het kind heeft opgehouden deel uit te maken van het gezin van een effectieve zelfstandige rechthebbende zijnde de vader, de moeder, de stiefvader of stiefmoeder, grootouder of overgrootouder, als gevolg van een plaatsing in de zin van artikel 33 van voormeld koninklijk besluit van 8 april 1976.

    Wanneer de twee ouders, die niet samenwonen, het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, over een kind dat deel uitmaakt van het gezin van één van hen, wordt dit kind geacht deel uit te maken van een gezin dat minstens samengesteld is uit zijn beide ouders, voor de toepassing van deze paragraaf. (1)

    (1) De bepalingen van artikel 60, §3, tweede lid, zijn van toepassing op de scheidingen die dateren vanaf 1 oktober 1997. Voor de scheidingen die dateren van vóór 1 oktober 1997 zijn deze bepalingen van toepassing:
    a) op 1 oktober 1997, wanneer het recht op kinderbijslag pas na die datum wordt gevestigd;
    b) op het ogenblik van elke wijziging van de ouderschapsregeling of van de gezinssituatie die aanleiding geeft tot een verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende of van bijslagtrekkende;
    c) op verzoek van één van de ouders, met uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dit verzoek.

    De wet van 27.12.2005, art. 149 (B.S. 30.12.2005, ed. 2), van kracht vanaf 01.10.2007(K.B. 14.06.2007, B.S. 04.07.2007), heeft §3, eerste lid, 1° vervangen als volgt:
    " 1° het recht op verhoogde wezenbijslag bij toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluit ieder ander gelijktijdig of later recht krachtens deze wetten uit :
    a) wanneer het geopend wordt door een wees waarvan de overleden ouder, vader of moeder, uitsluitend rechthebbende zelfstandige was en op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van voormeld koninklijk besluit;
    b) wanneer het geopend wordt door een wees, waarvan de overlevende ouder, vader of moeder, op het ogenblik van het overlijden van de andere ouder voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van voormeld besluit, behalve indien krachtens deze wetten een recht op wezenbijslag geopend wordt door deze wees wiens overleden ouder op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 56bis, § 1;
    c) wanneer het geopend wordt door een wees op grond van het feit dat de rechthebbende bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk besluit, die niet de vader of de moeder is, op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders van de wees voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, behalve indien een recht op wezenbijslag geopend wordt krachtens deze wetten.
    Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing indien er, ingevolge het vooroverlijden van een ouder, vader of moeder, reeds een recht op kinderbijslag voor wezen bij toepassing van artikel 56bis of 56quinquies van deze wetten bestaat. "
     

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top