Kruimelpad
Artikel 66 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
De programmawet van 19.07.2001, art. 8 (B.S. 28.07.2001), van kracht vanaf 28.07.2001 (met uitzondering van art. 8, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van de eerste dag van het trimester dat drie jaar voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet), heeft art. 66 gewijzigd als volgt:
1° het eerste lid werd vervangen als volgt:
"De voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 kan, indien hij van oordeel is dat het in het belang van het kind is, ermee instemmen dat een rechthebbende die overeenkomstig voormeld artikel de voorrang niet heeft, de voorrang verkrijgt voor een bepaalde of een onbepaalde duur. De voorrang kan afgestaan worden aan een rechthebbende die deel uitmaakt van het gezin van het kind, op voorwaarde dat het gaat om een vader, een moeder, een stiefvader, een stiefmoeder of een persoon waarmee een vader of een moeder een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2. Indien deze rechthebbenden, waaronder zich eventueel de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 bevindt, geen deel uitmaken van het gezin van het kind, kan de voorrang worden afgestaan aan een andere rechthebbende die deel uitmaakt van dit gezin. Herroeping is alleen mogelijk in het belang van het kind."
2° het tweede lid werd vervangen als volgt:
"De in het eerste lid bedoelde wijziging van voorrang heeft uitwerking overeenkomstig artikel 64, § 3. De wijziging van voorrang heeft evenwel op het verzoek van de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 uitwerking op een vroegere datum dan de datum bepaald overeenkomstig artikel 64, § 3, op voorwaarde dat de wijziging van voorrang een hoger bedrag aan kinderbijslag tot gevolg heeft."