Kruimelpad
Artikel 77 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Het K.B. van nr. 290 30.03.1936, art. 1 (B.S. 07.04.1936 ; Err. B.S. 24.04.1936), van kracht vanaf 01.07.1936 heeft artikel 77 als volgt gewijzigd :
"Behoudens het mogelijk geval, voorzien bij het volgend artikel, moet elke werkgever die aangesloten is bij een krachtens artikel 6 vrije toegelaten compensatiekas, bij een der bijzondere kassen waarvan sprake in artikel 16 of bij de Hulpkas, voor elke persoon die hij krachtens een dienstcontract aan den arbeid bezigt, een bijdrage storten van 60 centiem per dag werkelijk volbrachten arbeid.
Indien de te werk gestelde persoon een vrouw is, wordt het bedrag der bijdrage vastgesteld op 30 centiem per dag werkelijk volbrachten arbeid.
Wanneer de Koning gebruik maakt van het voorrecht dat hem wordt toegekend bij artikel 18, alinea 7, brengt hij de hierboven aangehaalde bedragen respectievelijk op :
70 centiem en 36 centiem bij de eerste verhooging der minimabedragen der vergoedingen ;
76 centiem en 40 centiem bij de tweede van gezegde verhoogingen ;
80 centiem en 42 centiem bij de derde van gezegde verhoogingen.
De verhoogingen van het beloop der bijdragen vangen aan en worden desgevallend ingetrokken terzelfdertijd als de verhoogingen van de minima-bedragen der vergoedingen.
Wanneer de op het einde der maand of van het kwartaal als bijdragen te betalen som sluit met een gedeelte van een decime ander als een halve decime wordt dit gedeelte afgerond :
a. Tot de hoogere decime wanneer zij een halve decime overtreft ;
b. Tot de hoogere halve decime wanneer zij geen halve decime bereikt.
Voor de toepassing van dit artikel, worden met de werkelijk volbrachte arbeidsdagen gelijkgesteld :
a) De dagen gedurende dewelke de arbeidsprestaties werden onderbroken wegens ziekte of ongeval;
b) De vergeldende rustdagen voorzien bij artikel 5, alinea 4, der wet van 14 juni 1921, houdende invoering van de achturendag en de achtenveertiguren week.
De aan de wet onderworpen werkgevers zullen bovendien bijdragen storten uit hoofde van de leden van hun personeel die voor een periode terug onder de wapens zijn geroepen, met uitsluiting van de wederoproepingen als strafmaatregel."