Kruimelpad
Artikel 94 uit Kinderbijslagwet werknemers
Historiek
Het K.B. nr. 290 van 30.03.1936, art. 1 (B.S. 07.04.1936 ; Err. B.S. 24.04.1936), van kracht vanaf 01.07.1936, heeft artikel 94 als volgt gewijzigd :
"De krachtens artikel 6 vrije toegelaten kassen, de hulpkas en de bijzondere kassen waarvan sprake in artikel 16, zijn ertoe gehouden een voorzorgsfonds te stichten door middel van bijkomende stortingen door de aangesloten werkgevers gedaan.
De stortingen zijn gelijk aan 5 t.h. van het gezamenlijk bedrag van de voor den dienst der vergoedingen, der premiën en der andere door de kas toegekende voordeelen door elken aangeslotene betaalde bijdragen.
Zij zijn niet meer verschuldigd bij het verstrijken van het kwartaal in den loop van hetwelk het vermogen van het voorzorgsfonds, voor de eerste maal, een som bereikt heeft die gelijk is aan het bedrag van de gezamenlijke bijdragen voor een maand.
Vervolgens, telkens het totaal der bijdragen met betrekking tot een maand met minstens 15 t.h. vermeerdert of vermindert, stijgt of daalt het peil dat het vermogen van het voorzorgsfonds moet bereiken, in dezelfde verhouding.
Bij afneming, die voor gevolg heeft het vermogen van het voorzorgsfonds te doen dalen beneden het peil vastgesteld zoals hierboven gezegd, wordt de inning der bijzondere aanvullende bijdragen hernomen totdat gezegd peil opnieuw is bereikt.
Iedere kas beslist in haar statuten of reglementen, of, en in welke mate, de werkgevers die ophouden aangesloten te zijn aanspraak mogen maken op een deel van het voorzorgsfonds.
Het vermogen van het voorzorgsfonds zal uitsluitend dienen om de verliezen te dekken welke veroorzaakt zijn door in gebreke blijvende aangeslotenen of door elke andere oorzaak."