Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

MO 489 van 10 september 1990 - Toepassing van Art. 48 KBW - Schorsing van het recht op kinderbijslag (uittreksel)

    Art. 48 uit Kinderbijslagwet werknemers

    Onderhavige omzendbrief bundelt de onderrichtingen betreffende de toepassing van art. 48 GW.

    1. Ontstaan van het recht

    A. Geboorte - adoptie - pleegvoogdij (art. 48 eerste lid).

    Het art. 48, eerste lid luidt als volgt:

    "Het recht op de kinderbijslag dat ten gunste van een kind ontstaat door zijn geboorte, wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin het kind is geboren; dit is eveneens het geval wanneer het recht op de kinderbijslag ontstaat ingevolge adoptie of opname onder pleegvoogdij"

    Deze bepaling beoogt het geval waarvoor een recht op kinderbijslag ten gunste van een kind ontstaat ingevolge zijn geboorte of een gelijkaardige toestand (adoptie of opname onder pleegvoogdij).

    Het recht wordt toegekend vanaf de 1° dag van de maand die volgt op de gebeurtenis.

    Er stelt zich geen enkel probleem voor de toepassing van deze regel, wanneer het recht wordt toegekend naar aanleiding van de geboorte van het kind.

    Voorbeeld

    geboorte op 1 maart, kinderbijslag vanaf 1 april.

    Wat de adoptie en de opname onder pleegvoogdij betreft, dienen door de gelijktijdige toepassing van art. 51, § 3, 2° GW en art. 48, eerste lid, GW de gevolgen hiervan nader te worden bepaald.

    Inderdaad, art. 51, § 3, 2°, GW bepaalt dat er recht bestaat op kinderbijslag in hoofde van de werknemer ten gunste van het kind dat hijzelf of zijn echtgenote heeft geadopteerd of opgenomen onder pleegvoogdij. Dit recht gaat in vanaf de datum, waarop het kind begon deel uit te maken van zijn gezin.

    Overeenkomstig de MO 446 van 13 oktober 1986 wordt dit recht toegekend van zodra een adoptieakte of een overeenkomst tot pleegvoogdij is verleden, op initiatief van de rechthebbende of zijn echtgenote. Zowel in het geval van de toepassing van art. 51, § 3, 2°, van de GW, als in dit van de MO 446 gaat het wel om een recht dat ontstaat ingevolge een adoptie of een opname onder pleegvoogdij en, bij toepassing van art. 48, eerste lid, van de GW moet de kinderbijslag derhalve worden verleend vanaf de 1° dag van de maand die volgt op deze waarop het kind in het huisgezin werd opgenomen.

    Voorbeeld

    een kind opgenomen met het oog op een adoptie op 1 maart - een adoptieakte wordt verleden op 1 december - de kinderbijslag is met terugwerkende kracht verschuldigd vanaf 1 april.

    A bis. Erkenning van een kind

    De erkenning van een kind is, van nature, een gebeurtenis, die dichtbij de situaties, bedoeld bij art. 48, eerste lid GW, staat. Aldus dienen de bepalingen van artikel 48, eerste lid, GW reeds toegepast te worden bij de erkenning van een kind in afwachting dat deze gebeurtenis wettelijk wordt opgenomen in dit artikel.

    De erkenning van een kind vestigt de afstamming vanaf de geboorte. Het recht op kinderbijslag wordt aldus toegekend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin het kind is geboren.

    Indien de erkenningsakte van latere datum is dan de geboorte, wordt het recht op kinderbijslag gevestigd met terugwerkende kracht, binnen de grenzen van de verjaring, bepaald bij art. 120 GW, vanaf de aanvraag.

    Voorbeeld

    1) Kind geboren op 15 juni 1988 en door zijn vader erkend bij een erkenningsakte van 10 februari 1991. De aanvraag om kinderbijslag wordt ingediend op 5 maart 1991. Het recht op kinderbijslag kan worden vastgesteld in hoofde van de vader vanaf 1 juli 1988.

    2) Kind geboren op 15 juni 1987 en door zijn vader erkend bij een erkenningsakte van 10 februari 1991. De aanvraag om kinderbijslag wordt ingediend op 5 maart 1991. Het recht op kinderbijslag kan worden vastgesteld in hoofde van de vader vanaf 1 januari 1988.

    B. Een andere gebeurtenis in hoofde van het kind
    (artikel 48, tweede lid van de G.W.).

    Het tweede lid van artikel 48 luidt als volgt:

    "Nochtans wanneer, ingevolge een andere gebeurtenis in hoofde van het kind dan deze vermeld in het eerste lid het recht op kinderbijslag ten gunste van een kind ontstaat in de loop van de maand, wordt het geacht verworven te zijn van de eerste dag van die maand."

    1. Begrip van "een andere gebeurtenis in hoofde van het kind"

    Het begrip "een andere gebeurtenis" moet in ruime zin worden opgevat en behelst evenzeer alle gebeurtenissen, die op het kind betrekking hebben (bijvoorbeeld wanneer het kind leerling of student wordt) als deze waarbij het om een begin van een recht in het stelsel gaat (het bestaan van welke rechthebbende ook in de loop van een maand).

    Voorbeeld:

    - een kind opgenomen op 5 maart in een gezin van een gepensioneerde grootvader: na drie maand, recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht vanaf 1 maart:

    - het begin van het recht in hoofde van een broeder op 5 maart, dan wanneer vroeger er geen enkele rechthebbende voorhanden was: recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht vanaf 1 maart.

    Het begrip "een andere gebeurtenis" mag niet verward worden met het begrip van schorsing (militaire dienst, uitoefening van een winstgevende activiteit, ziekte tijdens wachttijd en ongerechtvaardigde afwezigheid op school) beoogd in punt V.

    Wanneer de kinderbijslag vanaf het begin van de maand ten bate van het kind wordt toegekend, naar aanleiding van een gebeurtenis die het recht doet ontstaan in de loop van die maand, moet de eventuele groepering met de andere kinderen, die eruit voortvloeit, eveneens vanaf het begin van de maand worden toegepast.

    Voorbeeld

    - een moeder zonder beroepsactiviteit met een kind, die trouwt op 10 april met een werknemer die zelf twee kinderen heeft, het recht op kinderbijslag voor 3 kinderen uit hoofde van de echtgenoot wordt toegekend vanaf 1 april.

    2. Juridische Fictie

    Art. 48, tweede lid, van de GW schept een juridische fictie, die toelaat te handelen alsof de gebeurtenis, die het recht op kinderbijslag doet ontstaan, zich voorgedaan heeft de eerste dag van de betrokken maand en aldus toelaat het recht op de forfaitaire kinderbijslag uit te breiden.

    Voorbeeld

    - een kind, dat op 8 januari student wordt, wordt verondersteld student te zijn vanaf 1 januari.

    - een kind, dat tengevolge van een maatregel van plaatsing door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid opgenomen wordt door een loontrekkende rechthebbende op 8 januari, wordt verondersteld opgenomen te zijn vanaf 1 januari.

    - het oudste kind helpt één van de ouders in het gezin, dat drie kinderen telt, waarvan slechts twee kinderen rechtgevend zijn - geboorte van een 4° kind op 5 juli - recht op kinderbijslag voor het 4° kind vanaf 1 augustus, maar recht vanaf 1 juli voor het oudste kind (art. 62, paragraaf 3, 2°, GW).

    - een student van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni en schrijft zich in als werkzoekende op 10 september: recht op kinderbijslag op grond van artikel 62, paragraaf 6, G.W., vanaf 1 september.

    - een gezin is samengesteld uit de moeder en haar zoon, student. De moeder is zonder beroepsactiviteit. Een bijzit, een werknemer, voegt zich bij het gezin op 15 maart, het recht op kinderbijslag wordt toegekend vanaf 1 maart.

    Wanneer de juridische fictie op de toestand van het rechtgevend kind slaat, heeft dit voor gevolg dat het niet noodzakelijk is na te gaan of het kind wel degelijk alle nodige voorwaarden heeft vervuld om rechtgevend te zijn gedurende het gedeelte van de maand waarop de uitbreiding van het recht slaat.

    Daaruit vloeit voort dat het recht op de forfaitaire bijslag moet worden erkend, zelfs wanneer gedurende deze periode van uitbreiding van recht het kind in een toestand verkeerde, dewelke een beletsel was voor het recht ten opzicht van de categorie van de rechtgevende kinderen, waartoe het behoort1 .

    Voorbeeld

    - een kind, welk meer dan 80 uren per maand werkt, stopt de activiteit op 15 november en vangt studies aan op deze datum. Het recht op kinderbijslag wordt toegekend vanaf 1 november.

    3. Ontstaan van recht, waardoor de samenloop met een andere stelsel wordt veroorzaakt2

    (...)

    II. Uitdoving van het recht (art. 48, derde lid, van de GW)

    Het derde lid van art. 48 van de GW bepaalt dat:

    "Wanneer het in het eerste en tweede lid bedoelde recht een eind neemt in de loop van de maand, wordt het geacht verloren te zijn op het einde van die maand ".

    Dezelfde beginselen al deze uiteengezet ten opzichte van het ontstaan van een recht3 worden, in deze hypothese toegepast, hetgeen inzonderheid meebrengt dat wanneer het om een juridische fictie gaat, het kind op de forfaitaire kinderbijslag zal recht hebben voor de maand waarin zijn recht een einde neemt, zelfs wanneer het gedurende die periode in een toestand verkeerde, dewelke een beletsel vormde voor de toekenning van het recht ten opzichte van de categorie van rechtgevende kinderen waartoe het behoort.

    Voorbeeld

    - een student beëindigt zijn studies op 5 januari en begint op deze datum4 een winstgevende activiteit, waardoor hij 80 uur per maand bereikt: het recht op forfaitaire kinderbijslag voor de maand januari.

    - een student wordt 25 jaar op 1 februari de forfaitaire kinderbijslag wordt voor de maand februari toegekend.

    (...)

    III Toekenning van een hoger of lager bedrag aan kinderbijslag. (Art. 48, vijfde lid, GW)

    A. Beginselen

    Art. 48, vijfde lid, GW werd vervangen door de volgende bepaling (art. 59 van de programmawet van 22 december 1989):

    "Iedere gebeurtenis die zich in de loop van een maand voordoet en die het toekennen of het verliezen van het bedrag voorzien bij art. 50bis of één van de bijslagen bedoeld in de artikelen 42bis, 44, 47 en 50ter impliceert, geeft aanleiding tot het toekennen of het verliezen van dat bedrag of van deze bijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan ze zich heeft voorgedaan. Echter, wanneer een dergelijke gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, vangt de toekenning of het verlies van dit bedrag of van één van deze bijslagen aan vanaf deze eerste dag."

    Dit lid heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1984, datum vanaf wanneer de CO 1130bis van 6 september 1984, dewelke een interpretatie gaf van dit vijfde lid, van toepassing was.

    Deze beslissing, genomen op grond van de MO 471 van 2 mei 1989, waarbij vanaf 1 juli 1989 de verhoogde bijslag voor gebeurtenissen die zich voordeden op de eerste dag van de maand, met vertraging werden toegekend, dienen te worden herzien rekening houdende met de nieuwe wettelijke bepaling.

    Het vijfde lid mag enkel worden toegepast wanneer voor dezelfde maand tenminste twee bedragen verschuldigd zijn.

    Voorbeelden

    - een kind dat op 1 mei 6 jaar wordt: de leeftijdsbijslag is vanaf 1 mei verschuldigd;

    - een kind dat op 2 mei 6 jaar wordt: de leeftijdsbijslag is vanaf 1 juni verschuldigd;

    -een rechthebbende werknemer die volgens de bedragen van art. 40 GW kinderbijslag geniet wordt op 1 mei gepensioneerd: de eventuele bijkomende kinderbijslag is verschuldigd vanaf 1 mei;

    - een invalide werknemer, welke de bijkomende bijslag, bedoeld bij art. 50ter GW geniet, (art. 56, paragraaf 2 GW) begint op 1 juni te werken. De bijkomende bijslag zal niet meer toegekend worden vanaf 1 juni.

    Enkel de gebeurtenis, waardoor de toekenning van de overeenkomstige kinderbijslag voortduurt na de maand waarin de gebeurtenis plaatsvond, moet beschouwd worden als een gebeurtenis in de zin van het vijfde lid en de kinderbijslag verschuldigd ingevolge deze gebeurtenis, moet dat nog zijn de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gebeurtenis plaats had. Indien er nu in de loop van dezelfde maand verschillende gebeurtenissen plaatsvinden, houdt men slechts rekening met de laatste.

    Voorbeeld

    - de echtgenoot van een gepensioneerde of werkloze rechthebbende die geniet van de bijkomende bijslag bepaald bij artikel 42bis G.W. oefent van 15 januari tot 20 februari een beroepsbezigheid uit: de kinderbijslag tegen de bedragen van artikel 40 wordt toegekend voor de maand februari5 . De bijkomende bijslag, voorzien bij artikel 42bis G.W. is verschuldigd voor de maanden januari en maart.

    - een weduwe vormt op 3 juni terug een gezin, maar woont opnieuw alleen op 30 juni: de verhoogde wezenbijslag is verschuldigd zonder onderbreking.

    B. Wijziging van het bedrag

    Het vijfde lid van artikel 48 G.W. beoogt de veranderingen van het bedrag van de kinderbijslag en dus ook de wijziging van de bedragen (artikelen 40 en 50bis G.W. evenals het recht op een bijkomende bijslag (artikelen 42bis, en 50ter G.W.), op een bijkomende bijslag voor gehandicapten (art. 47 GW) of op een leeftijdsbijslag (art. 44 GW).

    Voorbeelden

    - een gehandicapt kind dat de bijkomende bijslag, bedoeld bij art. 47 GW, geniet, begint te werken vanaf 13 mei: de bijkomende bijslag wordt afgeschaft vanaf 1 juni.

    - een invalide (art. 56 paragraaf 2, G.W.), die de bijkomende bijslag bedoeld bij artikel 50ter geniet, begint opnieuw te werken en verliest de hoedanigheid van invalide op 3 juni: de kinderbijslag tegen de bedragen van artikel 40 wordt vanaf 1 juli toegekend.

    - een kind wordt een arbeidsongeschiktheid van minstens 66% toegekend op 2 mei: de bijkomende bijslag bedoeld bij art. 47 GW wordt toegekend vanaf 1 juni.

    - een werknemer wordt op 3 mei als invalide erkend (art. 56, paragraaf 2 GW) het eventueel recht op de bijkomende bijslag bedoeld bij artikel 50ter wordt vanaf 1 juni toegekend.

    C. Voor de toekenning van de bijkomende bijslag bedoeld bij artikel 42bis van de samengeordende wetten voor de kinderen van een vergoede volledig werkloze vanaf de zevende maand werkloosheid, dient, indien de periode van volledig vergoede werkloosheid aanvangt op de tweede kalenderdag van een maand, terwijl d e eerste dag een zondag of een feestdag is, de eerste maand van werkloosheid geteld te worden als een maand van volledig vergoede werkloosheid voor de toepassing van artikel 42bis G.W.

    Voorbeeld

    - een werknemer wordt werkloos op 1 mei: voorzover zijn werkloosheidsperiode niet wordt onderbroken overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 februari 1984 tot uitvoering van art. 42bis GW en voorzover hij voldoet aan de toekenningsvoorwaarden bepaald bij uitvoering van dit artikel, zal hij van de bijkomende bijslag kunnen genieten vanaf 1 november.

    IV. Vermindering van het aantal rechtgevende kinderen
    (art. 48, zesde en zevende lid GW)

    Het zesde en zevende lid van art. 48 GW bepaalt dat wanneer het aantal kinderen waarvoor een rechthebbende aanspraak maakt op kinderbijslag met een eenheid vermindert, het totale bedrag aan kinderbijslag dat aan de werknemer toekomt verminderd wordt, ten belope van de kinderbijslag verschuldigd in hoofde van het jongste kind.

    V. Schorsing van het recht op kinderbijslag - geen toepassing van art. 48 GW

    Men dient de gevallen, waarvoor het recht op kinderbijslag enkel maar geschorst wordt te onderscheiden van deze waarvoor het recht eindigt en op welke de hierboven vermelde beginselen van toepassing zijn.

    Inderdaad art. 48 GW moet niet worden toegepast, indien het recht enkel geschorst wordt, met dien verstande dat deze schorsing kan overgaan in een uitdoving van het recht, indien het recht naderhand niet opnieuw verder loopt waardoor art. 48 GW, lid 3, van toepassing is.

    A. Winstgevende bezigheid (of sociale prestaties)6

    l°) de niet toegelaten winstgevende activiteit (of het daaruit voortvloeiend genot van een sociale prestatie) door het rechtgevende kind op grond van art. 62, paragraaf 4 GW (student) is een reden voor de schorsing van het recht. In dit geval is art. 48, derde lid, van de G.W. niet van toepassing.

    Voorbeeld

    - een student werkt tenminste 80 uur in de maand april, het recht wordt geschorst voor gans de maand.

    2°) Zo ook is de uitoefening van een winstgevende activiteit die de toegelaten grenzen overschrijdt door een werkzoekende een reden om het recht te schorsen en sluit het de toepassing uit van artikel 48, derde lid, van de G.W., behalve indien het geschorste recht definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en oefent van 1 september tot 15 oktober een winstgevende bedrijvigheid uit voor dewelke hij een vergoeding ontvangt van 35.000 F: geen recht op kinderbijslag voor de maanden september en oktober.

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en oefent een winstgevende bedrijvigheid uit van 15 december tot 15 maart, waarbij zijn maandloon wordt vastgesteld op 26.000 F: het recht op kinderbijslag wordt geschorst vanaf 1 december. Daar de activiteitsperiode duurt tot na de toekenningsperiode van 180 dagen, eindigt het recht als werkzoekende definitief op 15 december en de kinderbijslag wordt betaald voor gans de maand december bij toepassing van artikel 48, derde lid, G.W.

    3°) Om het recht op kinderbijslag niet nodeloos op te splitsen en omdat het recht op kinderbijslag van de werkzoekende een voortzetting is van het recht van student, beschouwt men de winstgevende bedrijvigheid die recht geeft op een loon dat hoger is dan het toegelaten bedrag en wordt uitgeoefend door het kind (of het genot van een sociale prestatie) gedurende de maand van zijn inschrijving als werkzoekende, als een reden om zijn recht te schorsen, zelfs indien die bedrijvigheid plaatsvindt vóór de datum van zijn inschrijving en, dat dus artikel 48, tweede en derde lid niet van toepassing is in zo een geval.

    Voorbeeld

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, werkt van de 1° tot de 10° september aan een loon van 12.000 F en schrijft zich in als w erkzoekende op 11 september: geen kinderbijslag voor de maand september.

    B. Militaire dienst

    Wanneer een rechtgevend kind zijn legerdienst of burgerdienst vervult, wordt de toekenning van de kinderbijslag geschorst, overeenkomstig artikel 63bis, G.W., over gans de periode van de dienst.

    Wat de rechtgevende werkzoekende betreft wordt de toekenningsperiode van 90 of 180 kalenderdagen eveneens geschorst, wanneer op grond van artikel 63bis, G.W. het recht op kinderbijslag geschorst werd.

    De toekenning van kinderbijslag wordt geschorst op datum van de indiensttreding, indien de vereiste voorwaarden vervuld zijn.

    In dit geval dient artikel 48 niet te worden toegepast, behalve indien het recht dat geschorst is wegens diensttijd definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een student van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni 1988, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus 1988 en vervult zijn militaire dienstplicht van 15 januari 1989 tot 15 november 1989. Het recht op kinderbijslag wordt geschorst van 15 januari 1989 tot 15 november 1989.

    a) Op 16 november schrijft de jongere zich niet in als werkzoekende. De bijslag is verschuldigd voor de maand januari 1989 (einde recht);

    b) op 16 november schrijft de jongere zich in als werkzoekende en is onmiddellijk uitkeringsgerechtigd, rekening houdend met de gelijkstelling van zijn periode van legerdienst. De bijslag is verschuldigd voor de maand januari 1989 (einde recht);

    c) de jongere bereikt de leeftijd van 25 jaar in maart 1989. De bijslag is verschuldigd voor januari 1989 (einde recht);

    d) op 16 november vangt de jongere opnieuw universitaire studies aan. Het recht begint terug te lopen vanaf deze datum.

    C. Ziekte gedurende de wachttijd

    Overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 tot wijziging van art. 4 van KB van 12 augustus 1985 tot uitvoering van art. 62, § 67 , van de samengeordende wetten wordt de periode van 180 of 90 kalenderdagen8 gedurende welke de kinderbijslag wordt toegekend ten behoeve van de jonge werkzoekende geschorst wanneer in de loop van deze periode de inschrijving van de jongere geschrapt wordt wegens ziekte door de bevoegde overheid inzake werkloosheid.

    De toekenning van de kinderbijslag wordt geschorst gedurende de periode van de schrapping als werkzoekende om te hernemen op de dag van de herinschrijving.
    In dit geval is er geen toepassing van artikel 48, behalve indien het recht dat geschorst is wegens ziekte, definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni 1989, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en wordt ernstig ziek op 17 augustus 1989. Zijn inschrijving als werkzoekende wordt geschorst.

    a) het kind schrijft zich terug in als werkzoekende op 15 januari 1990. Het recht dat geschorst is vanaf 17 augustus 1989 wordt opnieuw toegekend vanaf 15 januari 1990.

    b) het kind bereikt op 3 november 1989 de leeftijdsgrens van 25 jaar. Recht voor de maand augustus 1989 (einde recht).

    D. Ongerechtvaardigde afwezigheid op school

    Het recht op kinderbijslag kan eveneens geschorst worden wanneer de student die rechtgevende is op kinderbijslag bij toepassing van art. 62, § 49 , ongerechtvaardigd afwezig is tijdens de lessen. Bij toepassing van art. 7, derde lid van KB van 30 december 1975, is de kinderbijslag niet verschuldigd voor de periode van ongerechtvaardigde afwezigheid. De periode van ongerechtvaardigde afwezigheid kan zich omzetten in een einde van recht in het geval dat het kind de lessen niet terug aanvat en niet de voorwaarden vervult, vereist krachtens een andere paragraaf van art. 62 GW of krachtens art. 63 GW.

    Voorbeelden

    - Op 15 november houdt een student op de lessen te volgen op ongerechtvaardigde wijze en gaat terug naar school op maandag 7 januari. Er is schorsing van recht op kinderbijslag van 15 november tot vrijdag 4 januari.

    - Op 15 mei houdt een student op de lessen te volgen op ongerechtvaardigde wijze en herneemt ze niet gedurende het schooljaar. Er is einde van het recht in mei.

    E. Berekening van toe te kennen kinderbijslag in geval van schorsing

    In geval van schorsing van het recht, wordt het bedrag van gezinsbijslag, welke dient toegekend te worden, bepaald bij toepassing van volgende formule:

    **Figuur niet opgenomen**

    In geval van ongerechtigde afwezigheid op school, begint de periode van schorsing de dag waarop de eerste ongerechtvaardigde afwezigheid plaats heeft gevonden, inclusief de dag van de laatste ongerechtvaardigde afwezigheid (voorzover het geval zich voordoet, de dag die voorafgaat aan de periode van de schoolvakanties).

    Voorbeeld

    - In geval van schorsing van recht, omwille van ongerechtvaardigde afwezigheid op school, vanaf 15 november tot 4 januari (zie hoger punt V D), zullen de toe te kennen bedragen voor de maand november 14/30 van het maandelijks bedrag van de bijslag en voor de maand januari 27/31 van het maandelijks bedrag van de bijslag zijn.

    VI. Afschaffingen

    Deze omzendbrief heft alle bepalingen op welke in strijd zouden zijn of dubbel gebruik zouden inhouden met huidige onderrichtingen.

    Gewijzigd bij MO 501 van 5 augustus 1991

    Artikel 62 uit Kinderbijslagwet werknemers

    (...)

    V. Schorsing van de kinderbijslag - Geen toepassing van art. 48

    A. Winstgevende bezigheid (of sociale prestaties)

    l°) (...)

    2°) Zo ook is de uitoefening van een winstgevende activiteit die de toegelaten grenzen overschrijdt door een werkzoekende een reden om het recht te schorsen en sluit het de toepassing uit van artikel 48, derde lid, van de G.W., behalve indien het geschorste recht definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en oefent van 1 september tot 15 oktober een winstgevende bedrijvigheid uit voor dewelke hij een vergoeding ontvangt van 35.000 F: geen recht op kinderbijslag voor de maanden september en oktober.

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en oefent een winstgevende bedrijvigheid uit van 15 december tot 15 maart, waarbij zijn maandloon wordt vastgesteld op 26.000 F: het recht op kinderbijslag wordt geschorst vanaf 1 december. Daar de activiteitsperiode duurt tot na de toekenningsperiode van 180 dagen10 , eindigt het recht als werkzoekende definitief op 15 december en de kinderbijslag wordt betaald voor gans de maand december bij toepassing van artikel 48, derde lid, G.W.

    3°) Om het recht op kinderbijslag niet nodeloos op te splitsen en omdat het recht op kinderbijslag van de werkzoekende een voortzetting is van het recht van student, beschouwt men de winstgevende bedrijvigheid die recht geeft op een loon dat hoger is dan het toegelaten bedrag en wordt uitgeoefend door het kind (of het genot van een sociale prestatie) gedurende de maand van zijn inschrijving als werkzoekende, als een reden om zijn recht te schorsen, zelfs indien die bedrijvigheid plaatsvindt vóór de datum van zijn inschrijving en, dat dus artikel 48, tweede en derde lid niet van toepassing is in zo een geval.

    Voorbeeld

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni, werkt van de 1° tot de 10° september aan een loon van 12.000 F en schrijft zich in als werkzoekende op 11 september: geen kinderbijslag voor de maand september.

    B. Militaire dienst

    Wanneer een rechtgevend kind zijn legerdienst of burgerdienst vervult, wordt de toekenning van de kinderbijslag geschorst, overeenkomstig art. 63bis GW, over gans de periode van de dienst.

    Wat de rechtgevende werkzoekende betreft wordt de toekenningsperiode van 90 of 18011 kalenderdagen eveneens geschorst, wanneer op grond van art. 63bis GW het recht op kinderbijslag geschorst werd.

    De toekenning van kinderbijslag wordt geschorst op datum van de indiensttreding, indien de vereiste voorwaarden vervuld zijn.

    In dit geval dient artikel 48 niet te worden toegepast, behalve indien het recht dat geschorst is wegens diensttijd definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een student van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni 1988, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus 1988 en vervult zijn militaire dienstplicht van 15 januari 1989 tot 15 november 1989. Het recht op kinderbijslag wordt geschorst van 15 januari 1989 tot 15 november 1989.

    a) Op 16 november schrijft de jongere zich niet in als werkzoekende. De bijslag is verschuldigd voor de maand januari 1989 (einde recht);

    b) op 16 november schrijft de jongere zich in als werkzoekende en is onmiddellijk uitkeringsgerechtigd, rekening houdend met de gelijkstelling van zijn periode van legerdienst. De bijslag is verschuldigd voor de maand januari 1989 (einde recht);

    c) de jongere bereikt de leeftijd van 25 jaar in maart 1989. De bijslag is verschuldigd voor januari 1989 (einde recht);

    d) op 16 november vangt de jongere opnieuw universitaire studies aan. Het recht begint terug te lopen vanaf deze datum.

    C. Ziekte gedurende de wachttijd

    Overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van art. 62, § 6,van de samengeordende wetten wordt de periode van 180 of 9012 kalenderdagen gedurende welke de kinderbijslag wordt toegekend ten behoeve van de jonge werkzoekende geschorst wa nneer in de loop van deze periode de inschrijving van de jongere geschrapt wordt wegens ziekte door de bevoegde overheid inzake werkloosheid.

    De toekenning van de kinderbijslag wordt geschorst gedurende de periode van de schrapping als werkzoekende om te hernemen op de dag van de herinschrijving.
    In dit geval is er geen toepassing van artikel 48, behalve indien het recht dat geschorst is wegens ziekte, definitief eindigt.

    Voorbeelden

    - een kind van meer dan 18 jaar beëindigt zijn studies op 30 juni 1989, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en wordt ernstig ziek op 17 augustus 1989. Zijn inschrijving als werkzoekende wordt geschorst.

    a) het kind schrijft zich terug in als werkzoekende op 15 januari 1990. Het recht dat geschorst is vanaf 17 augustus 1989 wordt opnieuw toegekend vanaf 15 januari 1990.

    b) het kind bereikt op 3 november 1989 de leeftijdsgrens van 25 jaar. Recht voor de maand augustus 1989 (einde recht).

    Art. 62 uit Kinderbijslagwet werknemers
    30 december 1975 - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt (BS 6.2.1976, err. BS 10.2.1976)
    12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van art. 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.8.1985)

    (...)

    D. Ongerechtvaardigde afwezigheid op school.

    Het recht op kinderbijslag kan eveneens geschorst worden wanneer de student die rechtgevende is op kinderbijslag bij toepassing van art. 62, § 413 ongerechtvaardigd afwezig is tijdens de lessen. Bij toepassing van art. 7, derde lid van KB van 30 december 1975, is de kinderbijslag niet verschuldigd voor de periode van ongerechtvaardigde afwezigheid. De periode van ongerechtvaardigde afwezigheid kan zich omzetten in een einde van recht in het geval dat het kind de lessen niet terug aanvat en niet de voorwaarden vervult, vereist krachtens een andere paragraaf van art. 62 GW of krachtens art. 63 GW.

    Voorbeelden

    - Op 15 november houdt een student op del essen te volgen op ongerechtvaardigde wijze en gaat terug naar school op maandag 7 januari. Er is schorsing van recht op kinderbijslag van 15 november tot vrijdag 4 januari.

    - Op 15 mei houdt een student op de lessen te volgen op ongerechtvaardigde wijze en herneemt ze niet gedurende het schooljaar. Er is einde van het recht in mei.

    E. Berekening van toe te kennen kinderbijslag in geval van schorsing.

    In geval van schorsing van het recht, wordt het bedrag van gezinsbijslag, welke dient toegekend te worden, bepaald bij toepassing van volgende formule:

    aantal dagen van aantal dagen van
    de kalendermaand - schorsing x maandelijks bedrag
    aantal dagen van de kalendermaand van gezinsbijslag

    In geval van ongerechtvaardigde afwezigheid op school, begint de periode van schorsing de dag waarop de eerste ongerechtvaardigde afwezigheid plaats heeft gevonden, inclusief de dag van de laatste ongerechtvaardigde afwezigheid (voorzover het geval zich voordoet, de dag die voorafgaat aan de periode van de schoolvakanties).

    Voorbeeld

    - In geval van schorsing van recht, omwille van ongerechtvaardigde afwezigheid op school, vanaf 15 november tot 4 januari (zie hoger punt V D), zullen de toe te kennen bedragen voor de maand november 14/30 van het maandelijks bedrag van de bijslag en voor de maand januari 27/31 van het maandelijks bedrag van de bijslag zijn.

    • 1Zie nochtans het ingenomen standpunt wat de schorsing van het recht betreft voor de werkzoekende, punt V.
    • 2Zie M.O. 508 van 26 februari 1992, infra artikel 60, Rubriek C.
    • 3Zie supra I, B, 2°.
    • 4Ingeval van een arbeidsovereenkomst zal de begindatum van de overeenkomst (bv. zelfs wanneer de 1° van de maand een zondag is) de begindatum van de activiteit vaststellen.
    • 5Vanaf 22 oktober 1991 mag de partner een gering inkomen hebben, zie C.O. 1255, artikel 42bis, rubriek C, supra.
    • 6Zie ook supra onder II: winstgevende activiteit die de uitdoving van het recht met zich brengt.
    • 7Lezen artikel 62, § 5.
    • 8Lezen 270 of 180 (C.O. 1281 van 20 oktober 1994, zie artikel 62, § 5, Rubriek C).
    • 9Lezen 62, § 3.
    • 10Lezen 270, C.O. 1281.
    • 11Lezen 180 ou 270, C.O. 1281.
    • 12Lezen 270 ou 180, C.O. 1281.
    • 13Lezen § 3, ingevolge artikel 51 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.
    Top