You are here
Andere regelgeving
AKBW en GGB (geldend tot 31/12/2018)
Algemene kinderbijslagwet
Artikel 91 van de Algemene kinderbijslagwet
§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§2. Het reservefonds wordt gestijfd met:
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 30 juni 2014;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft: het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft: een jaarlijkse storting door FAMIFED, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar en van 1,5 % van het bedrag van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag die werd teruggeïnd;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
h) de overdrachten bedoeld in artikel 94, § 7, 6°;
i) het deel van de toelage bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, i), van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen.
§3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan FAMIFED gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van FAMIFED, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§4. Het reservefonds wordt aangewend:
1° tot voorlopige dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die teruggevorderd wordt;
2° tot definitieve dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die niet kan teruggevorderd worden wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis of op grond van artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde;
3° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
4° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
5° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot FAMIFED de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van FAMIFED;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het Beheerscomité van FAMIFED werden goedgekeurd.
_______________
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) de intresten en het inkomen van alle fondsen, alsmede van de onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds met uitzondering van de intresten van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 ;
b) schenkingen, legaten en subsidies welke aan het kinderbijslagfonds zouden toegekend worden, met uitzondering van subsidies welke zouden toegekend worden voor het dekken van administratiekosten, waarvan sprake in artikel 94 ;
c) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten bedoeld in de artikelen 77 en 78 ;
d) een storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van het bedrag op 31 december van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het jaar.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds mag niet hoger zijn dan 1,5 pct. van de op 31 december betaalde gezinsbijslag bedoeld in § 2, d.
In geval die grens wordt overschreden wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort.
§ 4. De Koning kan, op voorstel van het beheerscomit, van de Rijksdienst de percentages waarvan sprake in de paragrafen 2, d en 3 wijzigen.
§ 5. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot financiering van de investeringen die onontbeerlijk zijn voor de normale werking van het kinderbijslagfonds na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 en met akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst ;
2° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° ;
3° tot voorlopige dekking van onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden ;
4° tot dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen ;
5° tot dekking van onverschuldigde betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring, bedoeld in artikel 120bis ;
6° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangeslotenen ;
7° tot dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terug¬vordering om sociale motieven niet aangewezen is of onmogelijk is ;
8° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijks¬dienst ;
9° eventueel, om de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds te dekken.
10° tot dekking van de onverschuldigd uitbetaalde prestaties, die niet teruggevorderd worden bij toepassing van artikel 22, §3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde"
Artikel 91 uit Kinderbijslagwet werknemers
§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§2. Het reservefonds wordt gestijfd met:
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft: het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft: een jaarlijkse storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar en van 1,5 % van het bedrag van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag die werd teruggeïnd;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
§3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§4. Het reservefonds wordt aangewend:
1° tot voorlopige dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden;
2° tot definitieve dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen;
3° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis;
4° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terugvordering om sociale omstandigheden niet aangewezen is of onmogelijk is;
5° tot definitieve dekking van de onverschuldigd uitbetaalde gezinsbijslag die niet wordt teruggevorderd bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde;
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de rijksdienst;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het Beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd.
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) de intresten en het inkomen van alle fondsen, alsmede van de onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds met uitzondering van de intresten van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 ;
b) schenkingen, legaten en subsidies welke aan het kinderbijslagfonds zouden toegekend worden, met uitzondering van subsidies welke zouden toegekend worden voor het dekken van administratiekosten, waarvan sprake in artikel 94 ;
c) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten bedoeld in de artikelen 77 en 78 ;
d) een storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van het bedrag op 31 december van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het jaar.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds mag niet hoger zijn dan 1,5 pct. van de op 31 december betaalde gezinsbijslag bedoeld in § 2, d.
In geval die grens wordt overschreden wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort.
§ 4. De Koning kan, op voorstel van het beheerscomit, van de Rijksdienst de percentages waarvan sprake in de paragrafen 2, d en 3 wijzigen.
§ 5. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot financiering van de investeringen die onontbeerlijk zijn voor de normale werking van het kinderbijslagfonds na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 en met akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst ;
2° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° ;
3° tot voorlopige dekking van onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden ;
4° tot dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen ;
5° tot dekking van onverschuldigde betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring, bedoeld in artikel 120bis ;
6° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangeslotenen ;
7° tot dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terug¬vordering om sociale motieven niet aangewezen is of onmogelijk is ;
8° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijks¬dienst ;
9° eventueel, om de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds te dekken.
10° tot dekking van de onverschuldigd uitbetaalde prestaties, die niet teruggevorderd worden bij toepassing van artikel 22, §3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde"
Artikel 91 uit Kinderbijslagwet werknemers
§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§2. Het reservefonds wordt gestijfd met:
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft: het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft: een jaarlijkse storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
§3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§4. Het reservefonds wordt aangewend:
1° tot voorlopige dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden;
2° tot definitieve dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen;
3° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis;
4° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terugvordering om sociale omstandigheden niet aangewezen is of onmogelijk is;
5° tot definitieve dekking van de onverschuldigd uitbetaalde gezinsbijslag die niet wordt teruggevorderd bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde;
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de rijksdienst;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het Beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd.
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) de intresten en het inkomen van alle fondsen, alsmede van de onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds met uitzondering van de intresten van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 ;
b) schenkingen, legaten en subsidies welke aan het kinderbijslagfonds zouden toegekend worden, met uitzondering van subsidies welke zouden toegekend worden voor het dekken van administratiekosten, waarvan sprake in artikel 94 ;
c) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten bedoeld in de artikelen 77 en 78 ;
d) een storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van het bedrag op 31 december van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het jaar.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds mag niet hoger zijn dan 1,5 pct. van de op 31 december betaalde gezinsbijslag bedoeld in § 2, d.
In geval die grens wordt overschreden wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort.
§ 4. De Koning kan, op voorstel van het beheerscomit, van de Rijksdienst de percentages waarvan sprake in de paragrafen 2, d en 3 wijzigen.
§ 5. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot financiering van de investeringen die onontbeerlijk zijn voor de normale werking van het kinderbijslagfonds na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 en met akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst ;
2° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° ;
3° tot voorlopige dekking van onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden ;
4° tot dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen ;
5° tot dekking van onverschuldigde betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring, bedoeld in artikel 120bis ;
6° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangeslotenen ;
7° tot dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terug¬vordering om sociale motieven niet aangewezen is of onmogelijk is ;
8° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijks¬dienst ;
9° eventueel, om de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds te dekken.
10° tot dekking van de onverschuldigd uitbetaalde prestaties, die niet teruggevorderd worden bij toepassing van artikel 22, §3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde"
Artikel 91 uit Kinderbijslagwet werknemers
§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§2. Het reservefonds wordt gestijfd met:
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft: het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft: een jaarlijkse storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar en van 1,5 % van het bedrag van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag die werd teruggeïnd;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
h) de overdrachten bedoeld in artikel 94, § 7, 6°;
i) het deel van de toelage bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, i), van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen.
§3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§4. Het reservefonds wordt aangewend:
1° tot voorlopige dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die teruggevorderd wordt;
2° tot definitieve dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die niet kan teruggevorderd worden wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis of op grond van artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde;
3° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, Programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
4° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, Programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
5° [Opgeheven vanaf 01.01.2014, Programmawet van 28.06.2013 (BS 01.07.2013)];
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het Beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd.
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) de intresten en het inkomen van alle fondsen, alsmede van de onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds met uitzondering van de intresten van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 ;
b) schenkingen, legaten en subsidies welke aan het kinderbijslagfonds zouden toegekend worden, met uitzondering van subsidies welke zouden toegekend worden voor het dekken van administratiekosten, waarvan sprake in artikel 94 ;
c) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten bedoeld in de artikelen 77 en 78 ;
d) een storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van het bedrag op 31 december van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het jaar.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds mag niet hoger zijn dan 1,5 pct. van de op 31 december betaalde gezinsbijslag bedoeld in § 2, d.
In geval die grens wordt overschreden wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort.
§ 4. De Koning kan, op voorstel van het beheerscomit, van de Rijksdienst de percentages waarvan sprake in de paragrafen 2, d en 3 wijzigen.
§ 5. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot financiering van de investeringen die onontbeerlijk zijn voor de normale werking van het kinderbijslagfonds na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 en met akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst ;
2° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° ;
3° tot voorlopige dekking van onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden ;
4° tot dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen ;
5° tot dekking van onverschuldigde betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring, bedoeld in artikel 120bis ;
6° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangeslotenen ;
7° tot dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terug¬vordering om sociale motieven niet aangewezen is of onmogelijk is ;
8° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijks¬dienst ;
9° eventueel, om de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds te dekken.
10° tot dekking van de onverschuldigd uitbetaalde prestaties, die niet teruggevorderd worden bij toepassing van artikel 22, §3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde"
Uitvoeringsbesluiten (AKBW)
Koninklijke besluiten
10 augustus 2005 - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt (BS 19.8.2005)
Hoofdstuk 1. Niet-hoger onderwijs
Artikel 1. De kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat in één of verscheidene onderwijsinrichtingen lessen volgt, of dat in één of verscheidene vormingscentra leergangen van de voortdurende vorming van de middenstand volgt, in het stadium van de opleiding tot ondernemingshoofd.
De lessen moeten minstens zeventien uren per week beslaan. Een lestijd van 50 minuten wordt gelijkgesteld met een uur.
Art. 2. Worden met uren les gelijkgesteld:
26 oktober 2004 - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 24.11.2004)
Artikel 1. Kunnen aanspraak maken op de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste in de zin van de artikelen 42bis, vierde paragraaf en 56, § 2, tweede lid van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders:
1° de rechthebbende die alleen woont met een of meer kinderen waarvoor hij het recht op kinderbijslag opent; samenwonen met andere personen dan die bedoeld in 2° vormt echter geen beletsel;
13 maart 2001 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 102, §1, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 19.4.2001)
Artikel 1. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers wordt belast met het toekennen van gezinsbijslag uit hoofde van in België wonende werknemers die onder de toepassing vallen van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekerings-regelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en die overeenkomstig artikel 1 van dezelfde Verordening (EEG) nr.
9 juni 1999 - Koninklijk besluit betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen (BS 8.7.1999)
Artikel 1. Om de beheersrekening van de krachtens artikel 19 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders erkende vrije kinderbijslagfondsen en de in artikel 31 van dezelfde wetten bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen te stijven, kent de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, hierna " Rijksdienst " genoemd, een jaarlijkse toelage toe, waarvan het bedrag bepaald wordt overeenkomstig de hiernavolgende artikelen. (1)
De uitgaven betreffende deze toelage vallen ten laste van de sector van de gezinsbijslagen.
25 april 1997 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 71, §1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 17.5.1997)
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
25 februari 1994 - Koninklijk besluit tot bepaling van de toekenningsvoorwaarden van de gezinsbijslag in hoofde van de werklozen (BS 29.3.1994)
Artikel 1. De werklozen die rechthebbend zijn onder de bij dit besluit vermelde voorwaarden zijn de werklozen bedoeld in:
- het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool der zeelieden ter koopvaardij;
- het koninklijk besluit van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld;
- het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers;
30 november 1993 - Koninklijk besluit betreffende de terugbetaling van de uitgaven in verband met de gezinsbijslag die de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers voor rekening van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen uitkeert (BS 31.12...
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) "Rijksdienst": de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
b) "derden": de in artikel 111 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, voor wier rekening de Rijksdienst gezinsbijslag uitkeert;
c) "administratiekosten" : de kosten verbonden aan het beheer van de kinderbijslagdossiers;
d) "uitkeringskosten" : de kosten verbonden aan de gebruikte betaalmiddelen;
30 november 1993 - Koninklijk besluit betreffende de terugbetaling van de uitgaven in verband met de gezinsbijslag die de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers voor rekening van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen uitkeert (BS 31.12...
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) "Rijksdienst": de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
b) "derden": de in artikel 111 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, voor wier rekening de Rijksdienst gezinsbijslag uitkeert;
c) "administratiekosten" : de kosten verbonden aan het beheer van de kinderbijslagdossiers;
d) "uitkeringskosten" : de kosten verbonden aan de gebruikte betaalmiddelen;
30 november 1993 - Koninklijk besluit betreffende de terugbetaling van de uitgaven in verband met de gezinsbijslag die de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers voor rekening van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen uitkeert (BS 31.12...
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) "Rijksdienst": de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
b) "derden": de in artikel 111 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, voor wier rekening de Rijksdienst gezinsbijslag uitkeert;
c) "administratiekosten" : de kosten verbonden aan het beheer van de kinderbijslagdossiers;
d) "uitkeringskosten" : de kosten verbonden aan de gebruikte betaalmiddelen;
30 november 1993 - Koninklijk besluit betreffende de terugbetaling van de uitgaven in verband met de gezinsbijslag die de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers voor rekening van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen uitkeert (BS 31.12...
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) "Rijksdienst": de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
b) "derden": de in artikel 111 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, voor wier rekening de Rijksdienst gezinsbijslag uitkeert;
c) "administratiekosten" : de kosten verbonden aan het beheer van de kinderbijslagdossiers;
d) "uitkeringskosten" : de kosten verbonden aan de gebruikte betaalmiddelen;
30 november 1993 - Koninklijk besluit betreffende de terugbetaling van de uitgaven in verband met de gezinsbijslag die de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers voor rekening van bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen uitkeert (BS 31.12...
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) "Rijksdienst": de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
b) "derden": de in artikel 111 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, voor wier rekening de Rijksdienst gezinsbijslag uitkeert;
c) "administratiekosten" : de kosten verbonden aan het beheer van de kinderbijslagdossiers;
d) "uitkeringskosten" : de kosten verbonden aan de gebruikte betaalmiddelen;
10 juli 1990 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 1.9.1990)
Opgeheven vanaf 1.1.1999 - Wet van 10.6.1998, art. 19 - BS 15.8.1998.
_______________
Dit koninklijk besluit blijft van toepassing op de betrokken werkgevers ten opzichte van de werknemers die voor 1.1.1999 in dienst getreden zijn, als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"Artikel 1. De samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders zijn van toepassing op de vrije universiteiten en ermee gelijkgestelde inrichtingen:
1° voor hun academisch personeel, met inachtname van ondervermelde voorwaarden;
29 oktober 1987 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 18bis der samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.11.1987)
Artikel 1. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers wordt gemachtigd de vaststelling van het recht op gezinsbijslag en de betaling ervan toe te vertrouwen aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
Artikel 2. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers oefent toezicht uit op de verrichtingen die door de in artikel 1 van dit besluit genoemde werkgever voor zijn rekening worden uitgevoerd.
29 oktober 1987 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 18bis der samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.11.1987)
Artikel 1. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers wordt gemachtigd de vaststelling van het recht op gezinsbijslag en de betaling ervan toe te vertrouwen aan de HR Rail.
Artikel 2. De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers oefent toezicht uit op de verrichtingen die door de in artikel 1 van dit besluit genoemde werkgever voor zijn rekening worden uitgevoerd.
Artikel 3. De werkgever, aangewezen in artikel 1 van dit besluit, is, als lasthebber, aansprakelijk voor de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag die niet invorderbaar is.
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de Algemene kinderbijslagwet (BS 21.8.1985)
Artikel 1. § 1. De kinderbijslag wordt gedurende een periode van 360 kalenderdagen toegekend voor een kind dat studies, een leertijd, een vorming of een stage om in een ambt te worden benoemd, beëindigt die voldeden aan de voorwaarden bepaald door of krachtens artikel 62 AKBW op voorwaarde:
1°dat het zich ingeschreven heeft als werkzoekende. De ambtshalve uitschrijving achteraf door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling is geen beletsel voor de toepassing van dit besluit;
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.8.1985)
Artikel 1. § 1. De kinderbijslag wordt gedurende een periode van 360 kalenderdagen toegekend voor een kind dat studies, een leertijd, een vorming of een stage om in een ambt te worden benoemd, heeft beëindigd op voorwaarde:
1°dat het zich ingeschreven heeft als werkzoekende. De ambtshalve uitschrijving achteraf door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling is geen beletsel voor de toepassing van dit besluit;
2°dat het niet werkloos is om redenen afhankelijk van zijn wil zoals bedoeld in de werkloosheidsreglementering.
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.8.1985)
Artikel 1. § 1. De kinderbijslag wordt toegekend gedurende een periode van tweehonderdzeventig of honderdtachtig kalenderdagen, naargelang het kind de leeftijd van 18 jaar al dan niet heeft bereikt op het ogenblik van zijn aanvraag om werkloosheidsuitkering of wachtuitkering, ten behoeve van het kind dat studies, een leertijd, een vorming of een stage om in een ambt te worden benoemd, heeft beëindigd, op voorwaarde :
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.8.1985)
Artikel 1. § 1. De kinderbijslag wordt gedurende een periode van 360 kalenderdagen toegekend voor een kind dat studies, een leertijd, een vorming of een stage om in een ambt te worden benoemd, heeft beëindigd op voorwaarde:
1°dat het zich ingeschreven heeft als werkzoekende. De ambtshalve uitschrijving achteraf door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling is geen beletsel voor de toepassing van dit besluit;
2°dat het niet werkloos is om redenen afhankelijk van zijn wil zoals bedoeld in de werkloosheidsreglementering.
25 oktober 1971 - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag (BS 5.11.1971, err. BS 9.12.1971)
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "Wet": de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag;
2° "Samengeordende wetten": de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
3° "koninklijk besluit van 8 april 1976": het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen;
4° "Rijksdienst": de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers.
Art. 2. (Opgeheven)
26 maart 1965 - Koninklijk besluit betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de staat bezoldigd personeel alsmede voor de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de korps...
Artikel 1. De kinderbijslagen, de adoptiepremies en de geboortetoeslagen worden aan de personeelsleden aangewezen in artikel 6 van dit besluit toegekend tot de bedragen en onder de voorwaarden van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslagen voor de loonarbeiders.
3 december 1930 - Koninklijk besluit houdende instelling en inrichting van bijzondere kassen voor gezinsvergoedingen (BS 17.12.1930)
§ 1. Zetel en taak der bijzondere kassen.
Artikel 1. Er worden bijzondere Verrekenkassen voor gezinsvergoedingen opgericht, ten bate van:
1° De arbeiders gebezigd door de ladings- en lossingsondernemingen en door de stuwadoors, in de havens, losplaatsen, stapelplaatsen en stations ;
2° (Opgeheven) (1)
3° (Opgeheven) (1)
4° De arbeiders der ondernemingen voor binnenscheepvaart ;
5° (Opgeheven) (2)
6° (Opgeheven) (2)
Artikel 2. (Opgeheven) (2)
Omzendbrieven (AKBW)
CO
CO 1413 van 2 mei 2017 - Niet-indexering gezinsbijslagen in Vlaanderen
1. Context
Bij decreet van 23 december 2016 (BS 29 december 2016) heeft de Vlaamse Gemeenschap besloten om de spilindex volgend op deze van mei 2016 niet te verrekenen op de gezinsbijslagen. Deze niet-indexering betreft enkel de toe te kennen bedragen. Inderdaad, de inkomensplafonds worden wel verder geïndexeerd.
CO 1408 van 18 januari 2016 - Programmawet van 28 juni 2013 - Evaluatie van CO 1393 van 19 september 2013
Artikelen 36, 37 en 40 tot 58 van de programmawet van 28 juni 2013 die op 1 juli 2013 in het Belgisch Staatsblad verscheen, bevatten bepalingen met gevolgen voor de kinderbijslagsector.
Met CO 1393 van 19 september 2013 werden aan de dossierbeheerders richtlijnen verschaft in verband met de maatregelen in het kader van het dagelijks beheer van de kinderbijslagdossiers.
Erratum bij de circulaire CO 1386 van 20 februari 2017 - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers: Actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren
Met de CO 1386/2017 van 20 februari 2017 (datum van uitwerking 1 maart 2017) werd u meegedeeld dat het voortaan niet meer nodig is het Agentschap Jongerenwelzijn in te lichten van de bevoegdheidsverandering naar aanleiding van de bevoegdheidstransfert via een brevet van rechthebbende. Deze informatie is gesteund op een foutieve gevolgtrekking uit eerdere afspraken met Jongerenwelzijn.
CO 1386 van 8 februari 2013. - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers: actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren.
1. Informatiegaring met formulieren en elektronische dragers
Sedert enkele jaren houdt de Rijksdienst op een permanente wijze een inventaris bij van alle onontbeerlijke gegevens om de kinderbijslag te betalen. Elk jaar worden overeenkomstig de bepalingen van de bestuursovereenkomst, de voorschriften in verband met de methoden en de werkwijzen om die gegevens te verkrijgen opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd.
CO 1386 van 13 februari 2012 - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers - Actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren
1. Informatiegaring met formulieren en elektronische dragers
Sedert enkele jaren houdt de Rijksdienst op een permanente wijze een inventaris bij van alle onontbeerlijke gegevens om de kinderbijslag te betalen. Elk jaar worden, overeenkomstig de bepalingen van de bestuursovereenkomst, de voorschriften in verband met de methoden en de werkwijzen om die gegevens te verkrijgen opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd.
CO 1386 van 4 februari 2011 - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers: actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren
1. Informatiegaring met formulieren en elektronische dragers
Sedert enkele jaren houdt de Rijksdienst op een permanente wijze een inventaris bij van alle onontbeerlijke gegevens om de kinderbijslag te betalen. Elk jaar worden overeenkomstig de bepalingen van de bestuursovereenkomst, de voorschriften in verband met de methoden en de werkwijzen om die gegevens te verkrijgen opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd.
CO 1383 van 11 mei 2010 - Verordeningen 883/2004 en 987/2009: nieuwe Europese socialezekerheidsverordening van toepassing vanaf 1 mei 2010
1. Inleiding
De Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels werd door het Europees Parlement en de Europese Raad goedgekeurd en is verschenen in het Publicatieblad van de EU nr. L 166 van 30 april 2004. Er kwam een rectificatie op 7 juni 2004. De Verordening werd gewijzigd door VO 988/2009 van 16 september 2009.
Informatienota's (AKBW)
Informatienota 1996/3: Het ramen van de inkomsten of van het volume aan activiteiten uitgeoefend als zelfstandige.
De kinderbijslaginstellingen worden geconfronteerd met bewijsproblemen bij het vergelijken van de winsten voortvloeiend uit een zelfstandige activiteit met de toegestane maximum-inkomsten of met het evalueren van het maandelijks volume aan uren van de zelfstandige activiteit.
Informatienota 1986/1 : Toepassing van art. 51, tweede lid, 8°, van de G.W.
Als bijlage vindt U, voor informatie, het standpunt van het Ministerie van Sociale Voorzorg in verband met de band van ver¬wantschap voor kinderen geplaatst ten laste of door bemiddeling van een openbare overheid bij een particulier.