Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

4 juli 1969 - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van gezinsbijslag ten behoeve van het gehandicapte kind bedoeld bij artikel 56septies van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 12.7.1969)

    Artikel 1. Onder de voorwaarden vastgesteld bij dit besluit, worden de uitkeringen, bepaald bij de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, toegekend ten behoeve van het kind dat voor ten minste 66 pct. getroffen is door een ontoereikendheid of een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen en nog niet rechtgevend is op kinderbijslag krachtens de voormelde wetten of krachtens de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen. (1)

    Art. 2. De kinderbijslag wordt verleend tot dat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt.

    De kinderbijslag wordt echter verleend totdat het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt, op voorwaarde dat het de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt vóór 1 juli 1987 en op voorwaarde dat het geen tegemoetkoming geniet aan gehandicapten (2).

    Art. 3. De bij artikel 1 bedoelde ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid (3) moet een aanvang genomen hebben vooraleer het kind opgehouden heeft een van de volgende voorwaarden te ver vullen:

    1° voldoen aan de toekenningsvoorwaarden bepaald bij artikel 62 van de voormelde wetten ; de leeftijdsgrens wordt nochtans niet in aanmerking genomen wat betreft de voorwaarden bepaald bij artikel 62, §§ 2 en 3;

    2° tewerkgesteld worden door een beschutte werkplaats, als dusdanig opgericht door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen of in deze hoedanigheid erkend in uitvoering van artikel 48 of 144 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.

    Art. 4. Het kind moet deel uitmaken van het gezin van een natuurlijk persoon. (4)

    Art. 5. Het kind is gerechtigd op kinderbijslag:

    1° tegen de bij de artikelen 40 van de voormelde wetten bepaalde bedragen; (5)

    2° tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen, verhoogd met de bijslag bepaald bij artikel 50ter van die wetten, indien de bij artikel 4 bedoelde persoon ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is sedert ten minste zes maanden; (5)

    3° tegen de bij artikel 50bis van die wetten bepaalde bedragen, indien het kind een wees van vader of moeder is en onverminderd artikel 56bis, § 2, van die wetten. (6)

    Ter bepaling van de rang van het kind wordt rekening gehouden met de andere op kinderbijslag rechtgevende kinderen in het gezin, tenzij deze kinderen als wees gerechtigd zijn op verhoogde kinderbijslag.

    Indien de gezinsbijslag krachtens een ander stelsel dan die welke bij artikel 1 bedoeld zijn ten voordele van het kind verschuldigd is, is het in aanmerking te nemen aantal rechtgevende kinderen dit hetwelk bepaald is door het stelsel waarvan het gezin geniet. Dit aantal wordt vastgesteld op de datum waarop het kind rechtgevend wordt en op 1e juli van elk jaar. Het blijft geldig tot de 30e juni van het volgend jaar.

    Art. 6. Wanneer gezinsbijslag, krachtens een ander stelsel dan die bedoeld bij artikel 1, ten behoeve van het minder-valide kind wordt toegekend, wordt het bedrag van de verschuldigde gezinsbijslag, krachtens onderhavig besluit, verminderd met het bedrag der prestaties die zouden kunnen toegekend worden voor de maand in de loop waarvan het kind rechtgevende wordt of voor de maand juli van elk jaar, voor volledige arbeidsprestaties, krachtens het stelsel waarvan het bij artikel 1 bedoelde kind geniet.

    Dit forfaitair vastgesteld af te trekken bedrag, blijft geldig tot 30 juni van het volgend jaar. Evenwel ondergaat het de invloed van de schommelingen van de consumptieprijzen, volgens de van toepassing zijnde regels in het stelsel van de kinderbijslag voor werknemers.

    Art. 7. Dit besluit is niet toepasselijk, indien het kind ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling of bij een particulier.

    Art. 8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1969.

    (...)


    ----------------
    (1) Aldus gewijzigd door het K.B. van 30.9.1970, art. 5 (B.S. 23.10.1970), dat uitwerking had vanaf 1.12.1969 en door het K.B. van 28.01.1988, art. 2 (B.S. 18.2.1988), dat uitwerking had vanaf 1.7.1987.
    (2) Aldus gewijzigd door het KB van 28.1.1988, art. 3 (B.S. 18.2.1988), dat uitwerking had vanaf 1.7.1987.
    (3) Aldus gewijzigd door het K.B. van 28.1.1988, art. 4 (M.B. 18.2.1988), dat uitwerking had vanaf 1.7.1987.
    (4) Aldus gewijzigd door het K.B. van 12.12.1983, art. 1 (M.B. 1.2.1984), dat uitwerking had vanaf 1.4.1983.
    (5) Aldus gewijzigd door het K.B. van 23.5.1990, art. 1 (B.S. 14.6.1990), dat uitwerking had vanaf 1.4.1990.
    (6) Aldus gewijzigd door het K.B. van 23.1.1976, art. 4 (B.S. 31.1.1976), dat uitwerking had vanaf 1.1.1976.

    Opgeheven door het KB van 3.5.1991, art. 16 (BS 3.7.1991). Voormeld koninklijk besluit blijft nochtans van toepassing voor de gehandicapte kinderen die gerechtigd waren op kinderbijslag krachtens artikel 56septies van de samengeordende wetten zoals het bestond vóór de wijziging bij de wet van 29.12.1990, tot zolang naar aanleiding van een aanvraag tot herziening of een ambtshalve herziening een nieuwe beslissing te hunnen opzichte genomen wordt. Aldus gewijzigd door het KB van 28.1.1988, art. 1 (BS 18.2.1988), dat uitwerking had vanaf 1.7.1987.

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top