Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

8 februari 1995 - Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop het fonds voor collectieve uitrusting en diensten de financiële middelen, bedoeld in artikel 15, §2, tweede lid, van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992 en in artikel 23, §1 van de wet van 3 april 1995 houdende de maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, besteedt aan de toekenning van subsidies betreffende projecten voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar (BS 11.4.1995)

    Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt vestaan onder:

    • de Minister: de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort;
    • Rijksdienst: de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;
    • beheerscomité: het beheerscomité van de Rijksdienst;
    • samengeordende wetten: de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
    • wet van 10 juni 1993: de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992;
    • fonds: het Fonds voor collectieve Uitrusting en diensten bedoeld in artikel 107 van de samengeordende wetten;
    • bijzonder reglement: het reglement bedoeld in artikel 107, § 3, van de samengeordende wetten;
    • de promotor: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het project inzake kinderopvang indient;
    • werkingskosten: de bij dit besluit als dusdanig omschreven kosten;
    • loonlast: de loonlast van het personeel dat in het kader van het project is aangeworven.
    • wet van 3 april 1995: de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling. (1)

    Art. 2. De subsidies toegekend bij toepassing van dit koninklijk besluit voor projecten voor de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar en voor projecten voor de opvang van kinderen van 2,5 tot 12 jaar tijdens de schoolvakantie, voor en na de schooltijd en op woensdag namiddag, worden gefinancierd door de bijdrage bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, van de wet van 10 juni 1993 en in artikel 23 § 1, van de wet van 3 april 1995 (2).

    De bij dit koninklijk besluit voorziene subsidies worden toegekend voor projecten die vanaf 1 januari 1994 bij het fonds worden ingediend.

    De toekenning van toelagen door het fonds volgens de bij dit besluit vastgelegde regels, is beperkt tot de loonlast en tot de werkingskosten die de promotor tot 31 december 1996 heeft vastgelegd.

    Art. 3. § 1. Het beheerscomité beslist subsidies aan de promotoren toe te kennen. Die subsidies worden uitbetaald na vervallen termijn en na op overlegging van de in artikel 8 bedoelde stukken ter staving.

    Het beheerscomité kan voorschotten toekennen op de jaarlijkse subsidie onder de voorwaarden bepaald in het bijzonder reglement.

    § 2. Om subsidies te bekomen moet de promotor aan de hier volgende voorwaarden voldoen:

    • het project moet voor ten minsten 60 pct. bij voorrang toegankelijk zijn voor op kinderen die krachtens de samengeordende wetten recht geven op kinderbijslag;
    • de promotor moet het bewijs leveren van de aanwerving van bijkomend personeel volgens de bij het bijzonder reglement vastgelegde modaliteiten;
    • de promotor moet een aanvraag om controle ingediend hebben bij bevoegde overheid.

    Art. 4. § 1. De projecten moeten bij het fonds ingediend worden aan de hand van een aanvraagformulier waarvan het model bepaald wordt door het beheerscomité in het bijzonder reglement.

    § 2. Het aanvraagformulier moet tenminste de hierna volgende inlichtingen bevatten:

    • het type kinderopvang dat voor de kinderen wordt aangeboden;
    • het aantal tewerkgestelde personen en hun beroepsbekwaamheid;
    • het aantal kinderen en hun leeftijd, alsook het aantal op kinderbijslag rechtgevende kinderen krachtens de samengeordende wetten;
    • de aanvraag om controle, ingediend bij de bevoegde overheid;
    • de raming van de kosten van het project, met vermelding enerzijds, van de raming van de loonlast en, anderzijds, van raming van de werkingskosten;
    • de verschillende financieringsbronnen;
    • het bedrag van de persoonlijke tegemoetkomingen van de ouders.

    Art. 5. § 1.De personen tewerkgesteld in het kader van een in dit besluit bedoeld project moeten worden aangenomen bij arbeidsovereenkomst.

    § 2. Indien een subsidie wordt gevraagd om de loonkosten van de in § 1 bedoelde personen te dekken, mogen deze personen niet voltijds tewerkgesteld zijn geweest bij dezelfde werkgever tijdens de twaalf maanden voor de aanvraag om tegemoetkoming van het fonds.

    De bepaling van het vorig lid is evenwel niet van toepassing voor het personeel dat de promotor heeft aangeworven in het kader van een project dat ofwel door het Tewerkstellingsfonds wordt gesubsidieerd krachtens het koninklijk besluit van 7 september 1993 houdende uitvoering van artikel 4 van de wet van 10 juni 1993, ofwel door het fonds krachtens dit besluit.

    Art. 6. § 1. De subsidie van het fonds is een aanvullende financieringsbron.

    De krachtens dit besluit toegekende toelage mag, samengevoegd met eventuele andere financiële voordelen, toelagen of premies, in geen enkel geval leiden tot een financiering van het project boven 100 % van zijn kosten.

    § 2. De subsidies in de loonlasten is beperkt tot de weddeschalen die van toepassing zijn voor een zelfde ambt uitgeoefend in de federale overheidsdiensten, en tot 80 pct. van de overige werkingskosten.

    § 3. Onder werkingskosten moet men worden verstaan:

    • de verplaatsings- en opleidingskosten van het personeel dat in het kader van het project is aangeworven en die nodig zijn voor het goed verloop van dit project;
    • de verzekerings- en farmaceutische kosten;
    • het dagelijks onderhoud van de lokalen en van het linnen;
    • de kosten voor verwarming, water- en elektriciteitsvoorziening, de telefoon- en bureaukosten;
    • het aankopen van speelgoed en van didactisch materieel.

    § 4. De subsidie mag in geen enkel geval betrekking hebben op de infrastructuurkosten van het project.

    Onder infrastructuurkosten moet worden verstaan:

    • de eerste inrichtingskosten, namelijk het aankopen van gerei zoals meubilair, vaatwerk, linnen of informatica-apparatuur;
    • de bouw- of aankoopkosten van lokalen;
    • de huur voor de bezette lokalen;
    • allerlei inrichtingskosten, de ruwbouw al dan niet inbegrepen.

    Art. 7. Het beheerscomité kan een technisch comité oprichten, belast met het onderzoek van de aanvragen om subsidies.

    De samenstelling en de werkingsregelen van dit comité zijn vastgelegd in een specifiek bijzonder reglement dat door de Minister wordt goedgekeurd.

    Art. 8. Op het einde van het dienstjaar bezorgden de promotoren, op straffe van verval, de Rijksdienst uiterlijk 31 januari een samenvattende staat met de arbeidsprestaties en de werkingskosten van het afgelopen dienstjaar, volgens het model vastgelegd door het beheerscomité in het bijzonder reglement.

    Art. 9. De promotoren die krachtens dit besluit subsidies ontvangen, moet zich onderwerpen aan de controle van hun administratief en financieel beheer door de Rijksdienst.

    Zij moeten eveneens alle inlichtingen verstrekken die door de Rijksdienst voor studiedoeleinden zouden gevraagd worden.

    Art. 10. In geval van wanbeheer door de promotor van het project of wanneer hij de voorwaarden van dit besluit niet naleeft, kan het beheerscomité de subsidie herzien of intrekken.

    Het beheerscomité legt in het bijzonder reglement de modaliteiten voor de terugbetaling van de subsidies vast.

    Art. 11. De gezinnen die met toepassing van dit besluit gebruik maken van gesubsidieerde diensten voor kinderopvang zijn onderworpen aan de controle door de Rijksdienst onder dezelfde voorwaarden als die van de gecoördineerde wetten.

    Art. 12. Het koninklijk besluit van 31 mei 1993 betreffende verklaringen te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, is van toepassing op de verklaringen welke moeten worden gedaan in verband met de in dit besluit bedoelde subsidies.

    Art. 13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994.

    -------------------
    (1) Zoals aangevuld bij K.B. van 7.4.1995, art. 2 (B.S. 23.9.1995) dat uitwerking had vanaf 1.1.1995.
    (2) Zoals aangevuld bij K.B. van 7.4.1995, art. 3 (B.S. 23.9.1995) dat uitwerking had vanaf 1.1.1995.

    Zoals gewijzigd door het KB van 7 april 1995, art. 1 (BS 23.09.1995) dat uitwerking had vanaf 1 januari 1995.

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top