Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Toelichtingsnota 8 van 18 april 2019 - Vaststelling en de betaling van sociale toeslagen (opgeheven)

    Toelichtingsnota 8 van 18 april 2019

    Betreft: vaststelling en de betaling van sociale toeslagen
     

     

     

    Deze toelichtingsnota bevat richtlijnen voor de eerste toekenningsperiode van de sociale toeslagen van 1 januari 2019 tot 30 september 2019 en behandelt achtereenvolgens de volgende aspecten:

    1. Welke kinderen komen in aanmerking voor een sociale toeslag?
    2. Samenstelling van de inkomstenkern.
    3. Vaststelling van de gezinsgrootte.
    4. Het onderzoek naar de gezinsinkomsten.
    5. Toe te kennen bedragen.
    6. Wijzigingen in de gezinsgrootte en in het feitelijk gezin.
    7. Gezinnen buiten België.
    8. Stroomschema's.

    1. Welke kinderen komen in aanmerking voor een sociale toeslag?

    Vanaf 1 januari 2019 is het recht op sociale toeslag niet langer afhankelijk van het socioprofessionele statuut van de ouders.  In principe komen alle kinderen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 8 van het decreet en dus recht hebben op basisbedrag of kinderbijslag in aanmerking voor sociale toeslag.

    Toch zijn er een paar categorieën van kinderen uitgesloten en gelden voor de rechtgevenden boven de 25 jaar1  bijkomende toekenningsvoorwaarden, nl.

    1. De kinderen die recht hebben op verhoogde wezenbijslag van de overgangsregeling in boek 5 hebben geen recht op sociale toeslag: artikel 223 van het decreet.
       
    2. De kinderen voor wie betaald wordt op basis van een bilateraal akkoord zijn uitgesloten.  Voor die kinderen kunnen enkel de bedragen die voorzien zijn in het desbetreffende bilateraal akkoord betaald worden.

    Voor de rechtgevenden ouder dan 25 jaar (rechtgevende kinderen in de zin van artikel 8, §2, eerste lid, 4° decreet) is enkel en alleen sociale toeslag verschuldigd als het kind voldoet aan de voorwaarden van artikel 412 , eerste en tweede streepje van AKBW.  Dat wil zeggen dat als de bijslagtrekkende/begunstigde voor die kinderen zich in een eenoudersituatie bevindt. De aandacht wordt er op gevestigd dat het standpunt dat een kind dat bijslagtrekkende is voor zichzelf geen recht heeft op eenoudertoeslag (cfr. CO 1365 van 14 mei 20073 ) ook na 1 januari 2019 verder van kracht blijft.

    2. Samenstelling van de inkomstenkern

    2.1. De standaardsituatie op basis van de gegevens in het Rijksregister

    Artikel 18 van het decreet bepaalt dat het recht op sociale toeslag afhangt van de inkomsten van het gezin.

    Artikel 2, §1 van het BVR (Besluit van de Vlaamse Regering) sociale toeslagen stelt dat bij de berekening van de inkomsten van het gezin rekening wordt gehouden met de inkomsten van beide begunstigden voor hetzelfde rechtgevend kind die op hetzelfde adres wonen4 . Als er maar één begunstigde is of als de begunstigden op een verschillend adres wonen, wordt rekening gehouden met de inkomsten van de begunstigde en de persoon met wie de begunstigde een feitelijk gezin vormt.

    Het feitelijk gezin wordt gedefinieerd in artikel 1 van het BVR sociale toeslagen, nl. een leefeenheid waarin 2 personen die geen bloed-of aanverwanten tot de derde graad zijn, samenwonen en samen een huishouden regelen, hetzij financieel, hetzij op een andere ondersteunende manier. Een inkomstenkern voor een kind bestaat dus altijd uit 1 of 2 personen, nooit meer5

    Bloed- en aanverwanten tot de derde graad van de begunstigde die in het gezin van de begunstigde wonen, maken bijgevolg geen deel uit van de inkomstenkern, behalve wanneer zij samen de begunstigdenkern vormen voor een kind.

    De samenwoonst blijkt in de eerste plaats uit een gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister.

    Wanneer de begunstigde met meerdere niet-verwante personen op hetzelfde adres woont, wordt hij geacht een feitelijk gezin te vormen met, in afdalende volgorde van voorrang:

    1. De persoon met wie de begunstigde gehuwd is of wettelijk samenwoont6 .
    2. De andere ouder van het kind met wie de begunstigde samenwoont.
    3. De persoon met wie hij samen een gezinswoning heeft gekocht of gebouwd.
    4. De persoon met wie de begunstigde verklaart samen de kinderen op te voeden. Dit wordt vastgesteld op basis van een verklaring op eer van de betrokkenen.
    5. De persoon met wie de begunstigde het langst samenwoont.

    Deze volgorde is bindend; zo kan 5 enkel worden toegepast als 1 tot 4 niet kunnen worden toegepast.

    Dat betekent concreet dat als 1 of 2 hiervoor niet kunnen worden toegepast aan de hand van een formulier model J aan de begunstigde zal moeten worden gevraagd met wie hij een feitelijk gezin vormt. Een verklaring op eer volstaat. 

    Opmerking

    Bij de voorbereiding van de sociale toeslagen 2019 werd ervoor geopteerd om de inkomstenkern samen te stellen zonder bevraging van de bijslagtrekkende. Bijgevolg zijn 3 en 4 supra niet toegepast, maar is men onmiddellijk van 2 naar 5 overgegaan7 . Wanneer de bijslagtrekkende even lang met meerdere niet-verwante personen samenwoont, werd de oudste ervan als toeslagpartner in aanmerking genomen: CO 1419 van 29 mei 2018 en email aan de kinderbijslagfondsen van 25 juni 2018.

    Deze inkomstenkern wordt zo nodig met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 aangepast wanneer het dossier dient herzien te worden naar aanleiding van een wijziging in het feitelijk gezin of in de gezinsgrootte (zie rubriek 6 hierna) of wanneer de bijslagtrekkende de genomen beslissing betwist.  Wanneer deze herziening leidt tot de toekenning van een lager bedrag, geldt de nieuwe beslissing enkel voor de toekomstige betalingen, op de inmiddels uitgevoerde betalingen wordt niet teruggekomen. Wanneer deze herziening leidt tot de toekenning van een hoger bedrag dient een bijpassing met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 te worden uitgevoerd. 

    2.2. Afwijken van het gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister

    In de volgende situaties dient voor de samenstelling van de inkomstenkern afgeweken te worden van het gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister.

    2.2.1. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar uit een officieel document blijkt dat de betrokkenen niet samenwonen

    Wanneer uit een officieel document blijkt dat de reële gezinssituatie verschillend is van die in het Rijksregister primeert die reële gezinssituatie op die in het Rijksregister.

    Op vandaag worden de volgende documenten aanvaard als officieel document. Het gaat om een limitatieve lijst.  Aanvullingen op deze lijst kunnen enkel bij besluit van de bevoegde Vlaamse minister:

    1. Het ontvangstbewijs van de gemeente van de adreswijziging: het model 2.
    2. Een attest van de politie dat vaststelt dat de werkelijke toestand niet overeenstemt met die in het Rijksregister.  Het moet gaan om een vaststelling van de politie zelf, niet om een document waarin de politie de verklaring van de betrokkene heeft genoteerd.
    3. Een beschikking, vonnis, of arrest van een rechtbank of hof.
    4. Een attest van het OCMW dat vaststelt dat de toestand in het Rijksregister niet overeenstemt met de reële situatie.

    De huidige richtlijnen voor de toepassing van de AKBW aangaande deze officiële documenten blijven na 1 januari 2019 van kracht8 .

    2.2.2. Er is geen gemeenschappelijk domicilie, maar er is toch een feitelijk gezin

    Als het samenwonen niet blijkt uit de gegevens uit het Rijksregister kan de vorming van een feitelijk gezin bewezen worden door:

    1. Een controle door de gezinsinspecteur.
    2. Een vaststelling gemaakt door een andere overheidsdienst waaruit de feitelijke gezinssamenstelling blijkt.
    3. Een beschikking9 , vonnis of arrest van een rechtbank of hof.
    4. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de begunstigde met de persoon met wie de begunstigde samenwoont.  Dit gebeurt aan de hand van het model J, dat door beide betrokken personen wordt ondertekend.
    2.2.3. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar het vermoeden van feitelijke gezinsvormig wordt weerlegd
    Vooraf: voor alle bewijsstukken die in deze rubriek opgesomd worden blijven de bestaande administratieve richtlijnen m.b.t. de voorwaarden -waaronder ze in aanmerking kunnen worden genomen voor het weerleggen van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming- na 1 januari 2019 verder van kracht10 .

    Ook wanneer de niet-verwante personen een gemeenschappelijk domicilie hebben, kunnen zij het vermoeden van feitelijke gezinsvorming weerleggen door:

    1. Een geregistreerde huurovereenkomst11  tussen de begunstigde en de persoon met wie hij samenwoont.

    2. Een arbeidsovereenkomst van inwoon12 .

    3. Een attest van detentie.

    4. Een registratieformulier als mantelzorger, die niet een persoon is met wie de begunstigde gehuwd is of wettelijk samenwoont13 .

    5. Een aanwezigheidsattest van het vluchthuis of sociaal huis14 .

    6. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de niet-verwante persoon met een rechtgevend kind in het gezin. Dit gebeurt op basis van de verklaring van de betrokkenen op het model J. Het formulier dient door beide betrokkenen getekend te worden.

    7. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de niet-verwante persoon met een andere persoon dan de begunstigde met dezelfde woonplaats (domicilie).  Dit gebeurt op basis van de verklaring van de betrokkenen op het model J. Het formulier dient door beide betrokkenen ondertekend te worden.

    8. Een verklaring van geen feitelijke gezinsvorming van de begunstigde met de niet-verwante persoon in zijn gezin (domicilie).

    9. Het feit dat de niet-verwante persoon zelf nog rechtgevend is op gezinsbijslag op het ogenblik dat hij in het gezin van de begunstigde komt.  Twee rechtgevenden die samenwonen en elk begunstigde zijn voor zichzelf vormen dus geen feitelijk gezin.

    10. Een bewijs dat het om een inschrijving op een referentieadres gaat.

    11.Een bewijs van de FOD Binnenlandse Zaken en een attest van immatriculatie dat is afgeleverd aan de asielzoeker tijdens de aanvraagprocedure.

    12. Een vaststelling die gemaakt is door een andere overheidsdienst waaruit een andere feitelijke gezinsvorming dan de samenwoonst in het Rijksregister blijkt.

    Opmerkingen

    • In situaties vermeld in punt 6 tot 8 hiervoor, dient een gezinsinspecteur de verklaring van de betrokkenen te staven, om ze in aanmerking te kunnen nemen voor de weerlegging van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming. In afwachting van dat controleverslag kan de betaling van de sociale toeslag niet worden aangevat of wordt de betaling van de sociale toeslag geschorst. Alle andere toelagen zoals het basisbedrag, de zorgtoeslag, … worden ononderbroken verder betaald.
    • De vorming van een feitelijk gezin kan niet weerlegd worden als de begunstigde samenwoont met een persoon met wie hij zich in een van de volgende situaties bevindt:
      • ze hebben een gemeenschappelijk kind15 ; dus als twee studenten die begunstigde zijn voor zichzelf samenwonen en samen een kind hebben vormen ze toch een feitelijk gezin.
      • ze hebben samen een gezinswoning gekocht of gebouwd16 .  Zolang de uitbetalingsactoren geen toegang hebben tot de kadastrale gegevens, wordt dit bewezen met een verklaring op eer.

    Zoals in het verleden wordt het onderzoek naar de weerlegging van de feitelijke gezinsvorming gevoerd aan de hand van een formulier waar desgevallend de bewijsstukken worden aan toegevoegd en ondertekend door beide betrokkenen.

    2.3. Aandachtspunten

    2.3.1. Niet samenwonende ouders

    Het kind wordt door beide ouders in gelijkmatig verdeelde huisvesting opgevoed (al dan niet bevestigd door een vonnis).

    Zolang de gezinsbijslag voor het rechtgevend kind op basis van artikel 225 van het decreet verder aan de bijslagtrekkende betaald wordt, wordt er slechts 1 enkele inkomstenkern rond die bijslagtrekkende gevormd, namelijk de bijslagtrekkende of de bijslagtrekkende en zijn (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt. In dat laatste geval worden de inkomsten van de bijslagtrekkende en die van de (huwelijks)partner samengeteld en vervolgens getoetst aan de inkomensgrens.

    In alle andere situaties: namelijk nieuwe gevallen en bij overschakeling van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern, worden er 2 inkomstenkernen gevormd: een rond de vader en een rond de moeder.

    Er is geen gelijkmatig verdeelde huisvesting

    Zolang de gezinsbijslag voor het rechtgevend kind op basis van artikel 225 van het decreet verder aan de bijslagtrekkende betaald wordt, wordt er slechts 1 enkele inkomstenkern rond de bijslagtrekkende gevormd.

    Wat in de andere situaties: namelijk nieuwe gevallen en bij overgang van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern?

    Als het exclusief gezag aan één van de ouders is toegekend, wordt deze ouder de enige begunstigde, ongeacht bij welke ouder het kind verblijft. Er zal dus slechts één inkomstenkern gevormd worden rond deze ouder die de volledige sociale toeslag zal ontvangen waarop hij recht heeft.

    Als de ouders het kind opvoeden in co-ouderschap maar uit een vonnis of een bekrachtigde overeenkomst blijkt dat het zwaartepunt van het verblijf (geen 50/50) bij één van de ouders ligt, wordt een begunstigdenkern gevormd bestaande uit beide ouders maar de sociale toeslag zal enkel beoordeeld worden in de inkomstenkern rond de ouder bij wie het zwaartepunt van het verblijf ligt. 
    Hierbij primeert de bepaling in het vonnis of de bekrachtigde overeenkomst op het domicilie van het kind.

    Pro memorie17

    Er is vanaf 1 januari 2019 op basis van artikel 225, §1 van het decreet onmiddellijk overschakeling van de bijslagtrekkende naar begunstigdenkern als er zich één van de volgende wijzigingen voordoet:

    • wijziging in het ouderlijk gezag vastgesteld door bevoegde rechtbank;
      of
    • wijziging in de opvoedingssituatie van het kind, namelijk:
      • een wijziging in de gezinssituatie doordat een nieuw kind18  in het gezin komt: zowel overschakeling naar begunstigde in het gezin bij wie het kind komt wonen als in het gezin dat het kind verlaat. In beide gezinnen beperkt de overschakeling zich tot de kinderen die de bijslagtrekkende gezamenlijk opvoedt19  met de andere persoon die ook begunstigde wordt;
      • of een wijziging door plaatsing in een instelling/pleeggezin: zowel overschakeling bij begin plaatsing als einde plaatsing;
      • of een kind (zowel minderjarig als meerderjarig) dat verhuist van de ene ouder naar de andere: overschakeling voor de gemeenschappelijke kinderen van beide ouders20 .

    Vanaf januari 2020 op schriftelijk verzoek van de bijslagtrekkende of een mogelijke begunstigde (artikel 225, §3 van het decreet)21 , tenzij een proportionele verdeling loopt.

    Procedure

    Het vonnis primeert op het domicilie.

    Bij gebrek aan een vonnis of bekrachtigde overeenkomst geldt het vermoeden dat het kind in gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt opgevoed, en regelt men het dossier dienovereenkomstig. Dat betekent de samenstelling van 2 inkomstenkernen en elke ouder maakt aanspraak op de helft van de sociale toeslag in overeenstemming met zijn inkomsten- en gezinssituatie22 .

    Bij ontvangt van een vonnis of een door de rechtbank bekrachtigde overeenkomst, wordt de erin opgenomen verblijfsregeling in aanmerking genomen. Indien het vonnis de gelijkmatig verdeelde huisvesting bevestigt, dient het dossier niet te worden aangepast. Indien blijkt dat het zwaartepunt van het verblijf van het kind bij een van de ouders ligt (volgens het vonnis niet volgens het domicilie of de feitelijke hoofdverblijfplaats), wordt een enkele inkomstenkern rond de ouder bij wie het kind hoofdzakelijk verblijft, samengesteld en maakt deze ouder aanspraak op het volledige bedrag van de sociale toeslag in overeenstemming met zijn inkomsten- en gezinssituatie.

    Overeenkomstig artikel 17 van het BVR aanwijzing begunstigde hebben de gerechtelijke uitspraken tot aanwijzing van een begunstigde uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de uitbetalingsactor de uitspraak ontvangt. De gerechtelijke uitspraken die betrekking hebben op de voorwaarden van uitbetaling hebben uitwerking vanaf de datum waarop de uitbetalingsactor de uitspraak ontvangt.  Op uitgevoerde betalingen voor de ontvangst van de gerechtelijke uitspraak dient dus niet te worden teruggekomen.

    2.3.2. De kinderen worden door andere personen dan de ouders opgevoed

    In dat geval wordt de begunstigde vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 59 van het decreet.

    Ofwel is er een enkele begunstigde die alleen woont met het kind. In dat geval wordt de inkomstenkern gevormd door de begunstigde.

    Ofwel wordt het kind opgevoed door 2 begunstigden op hetzelfde adres. In dat geval vormen de 2 begunstigden samen de inkomstenkern.

    Ofwel is er een enkele begunstigde en vormt die begunstigde een feitelijk gezin met zijn (huwelijks) partner. In dat geval wordt de inkomstenkern gevormd door de begunstigde en zijn (huwelijkspartner): zie rubriek 2.1.

    2.3.3. Een kind dat begunstigde is voor zichzelf wijst een verwant of aanverwant in de eerste graad aan als begunstigde  

    Vooraf dient de aandacht van het kind er worden op gevestigd dat deze aanwijzing vanaf 1 januari 2019 weinig voordelen biedt.

    Wanneer het kind in het verleden in het kader van de AKBW een dergelijke aanwijzing heeft gedaan, kan het na 1 januari 2019 deze aanwijzing intrekken. De intrekking dient schriftelijk te gebeuren bij de uitbetalingsactor.

    De aanwijzing op grond van artikel 57, §3 van het decreet heeft tot gevolg dat de inkomstenkern voor dat kind gevormd wordt rond de aangewezen verwant of aanverwant.  Het gaat in de praktijk om een kind dat begunstigde is voor zichzelf en een van zijn ouders (of beide ouders) of stiefouders aanwijst als begunstigde.

    2.3.4. Geplaatste kinderen

    Met betaling van het 1/3de aan een natuurlijk persoon

    In toepassing van artikel 18 van het decreet wordt het kind voor de vaststelling van de inkomstenkern beschouwd in het gezin waar het voor de plaatsing verbleef.  De begunstigdenkern van voor de plaatsing blijft tijdens de plaatsing verder de begunstigdenkern tijdens de plaatsing23 .

    Wanneer de plaatsende overheid beslist dat het 1/3de dient betaald te worden aan een andere persoon dan de begunstigde(n) voor de plaatsing, wordt het kind vanaf de maand volgend op de datum van die beslissing geacht deel uit te maken van het gezin van deze nieuwe begunstigde voor het 1/3de.  De inkomstenkern wordt dan gevormd door de nieuw begunstigde en desgevallend zijn (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt.

    Voorbeeld:

    Kind wordt op 20.03.2019 geplaatst in een instelling vanuit het gezin van zijn ouders. Er wordt in eerste instantie gemeld dat de het 1/3de moet betaald worden aan de begunstigde voor de plaatsing.

    Op 15.06.2019 ontvangen we een bericht dat het 1/3de moet betaald worden aan de grootmoeder. De bestaande begunstigdenkern bestaande uit beide ouders blijft behouden maar vanaf ontvangst van het bericht dient elke betaling te gebeuren aan de grootmoeder via sommendelegatie24 .

    Met betaling van het 1/3de op een spaarrekening

    In dat geval vormt het kind zijn eigen inkomstenkern en eigen begunstigdenkern. Zolang het kind een onvoorwaardelijk recht heeft op de gezinstoelagen, dus tot en met de maand waarin het 18 jaar wordt, hoeft er geen inkomstenonderzoek te gebeuren.  Er wordt aangenomen dat de inkomsten van het kind onder de laagste inkomstengrens liggen voor het verkrijgen van een sociale toeslag. Het eerste inkomstenonderzoek dient te gebeuren voor het eerstvolgende toekenningsjaar na de 18de verjaardag.

    2.3.5. Inkomstenkern rond de pleegzorger

    In artikel 3 van het BVR aanwijzing begunstigde wordt bepaald wie naast de pleegzorger in het gezin van de pleegzorger ofwel als bijkomende begunstigde wordt aangewezen of kan worden aangewezen. 

    Aangezien de betaling altijd aan de pleegzorger dient te worden uitgevoerd, dient in GPA daarvoor gewerkt te worden met een sommendelegatie ten voordele van de pleegzorger, indien er een bijkomende begunstigde is die geen pleegzorger is voor het kind. 

    Verschillende situaties kunnen zich voordoen:

    Indien de pleegzorger samen met een enkele begunstigde in zijn gezin samen de begunstigdenkern vormt voor andere kinderen in zijn gezin, dan wordt deze laatste automatisch de bijkomende begunstigde voor het geplaatst kind.

    Indien de pleegzorger met meerdere begunstigden in zijn gezin een begunstigdenkern vormt voor andere kinderen in zijn gezin, dan kiest de pleegzorger wie van deze personen of mogelijke begunstigden de bijkomende begunstigde wordt voor het geplaatst kind.

    Indien een pleegzorger begunstigde is voor een pleegkind en zich niet in een van de 2 voorgaande situaties bevindt, kan hij een andere persoon in zijn gezin als bijkomende begunstigde aanduiden.

    De uitbetalingsactor die het plaatsingsbericht ontvangt, onderzoekt of hij bevoegd is.

    De bevoegde uitbetalingsactor is:

    • ofwel de uitbetalingsactor van het pleeggezin;
    • ofwel de uitbetalingsactor van het gezin van oorsprong indien er nog geen gekende uitbetalingsactor van het pleeggezin is.

    Deze informeert de pleegzorger over de ontvangst van het bericht en eventueel zijn keuze van bijkomende begunstigde.

    De pleegzorger bevestigt elektronisch of schriftelijk zijn keuze binnen de 3 maanden na ontvangst:

    • dag- en ondertekent zijn bevestiging van keuze;
    • deelt de gegevens mee van de gekozen begunstigde (naam, voornaam, RR, etc.);

    Bij ontvangst van de bevestiging binnen de 3 maanden, onderzoekt de uitbetalingsactor opnieuw of hij bevoegd is en blijft.

    Is de uitbetalingsactor niet langer bevoegd, dan stuurt hij het dossier door naar de bevoegde uitbetalingsactor.

    De uitbetalingsactor voert de wijziging door vanaf de 1ste dag van de maand na ondertekening van de bevestiging.

    Indien er meer dan 14 kalenderdagen zijn verlopen tussen de datum van de aanvraag en de ontvangst van het verzoek (= postdatum binnenkomst uitbetalingsactor) dan heeft de wijziging uitwerking vanaf 1ste dag van de maand na maand van ontvangst.

    Als de uitbetalingsactor geen bevestiging ontvangt van de pleegzorger binnen de 3 maanden na verzenddatum van de vraag aan pleegzorger, dan blijft deze bevoegd en blijft de pleegzorger de enige begunstigde voor het pleegkind25 .

    2.3.6. Huwelijk in het buitenland

    Voor deze situatie gold voor de toepassing van de AKBW een uitzonderingsregel die wordt toegelicht in de dienstbrief 996/119 van 29 september 2015.

    Vanaf 1 januari 2019 wordt deze dienstbrief opgeheven voor het verleden en de toekomst. Concreet: wanneer de bijslagtrekkende/begunstigde in het buitenland in het huwelijk treedt, maar de echtgeno(o)t (e) bij gebrek aan de vereiste machtiging om naar België te komen, niet kan samenwonen met de bijslagtrekkende/begunstigde, kan op basis van de toestand in het Rijksregister beslist worden dat de inkomstenkern enkel bestaat uit de bijslagtrekkende/begunstigde26 .

    Dit principe wordt veralgemeend, dus ook naar situaties waarin de ouders gehuwd zijn in België maar niet samenwonen of nooit hebben samengewoond. Ook in die omstandigheden is er recht op sociale toeslag/eenoudertoeslag voor de ouder bij wie het kind gedomicilieerd is27 . Concreet komt het er op neer dat op basis van de toestand in het Rijksregister dient beslist te worden welke personen deel uitmaken van de inkomstenkern.

    2.3.7 Schematische overzicht

    In de schema's 1A en 1B m.b.t. de aanwijzing van de begunstigde, de betaalmodaliteit en de inkomstenkern in bijlage wordt een schematisch overzicht gegeven hoe de inkomstenkern in de verschillende gezinssituaties wordt samengesteld.

    3. Vaststelling van de gezinsgrootte

    3.1 Algemene regeling

    Om het onderzoek naar de gezinsinkomsten te kunnen uitvoeren en om het verschuldigd bedrag te kunnen bepalen dient voor elke inkomstenkern de gezinsgrootte te worden bepaald (artikel 18 en 222 van het decreet).

    Artikel 6 van het BVR sociale toeslagen bepaalt welke kinderen in aanmerking genomen kunnen worden voor de vaststelling van de gezinsgrootte. Het gaat om alle kinderen die deel uitmaken van het gezin van de begunstigden die een statuut hebben op basis waarvan er een recht kan bestaan binnen:

    • Ofwel het decreet Groeipakket.
    • Ofwel een kinderbijslagregeling in een andere deelentiteit in België.
    • Ofwel een buitenlandse of internationale regeling.

    Zelfs als de betaling van het kind geschorst is, telt het verder mee voor de gezinsgrootte, zolang het zijn statuut behoudt.  Men aanvaardt dat dit overeenstemt met de rechtsperiodes in de Kadasters van de kinderbijslag.

    Ook de kinderen in het gezin voor wie verhoogde wezenbijslag aan de bedragen van de AKBW wordt toegekend, tellen mee voor het bepalen van de gezinsgrootte.

    In de praktijk zal men de kinderen die meetellen buiten het concrete gezinsdossier, meetellende kinderen noemen.Voor die meetellende kinderen zal dan maandelijks via consultatie van de Kadasters (het Vlaams en het gestructureerd) moeten worden nagegaan of ze rechtgevend blijven op kinderbijslag.  Dit zal een aanpassing in CGPA meebrengen. In afwachting daarvan dient deze voorwaarde met de vroegere formulieren Yter driemaandelijks opgevolgd te worden28 .

    Zodra de aanpassing is gerealiseerd, checkt CGPA maandelijks door consultatie van de kadasters de staving van de gezinsgrootte van de eigen dossiers.  Is er een wijziging dan komt er een taak.  Regularisaties (aanpassingen met terugwerkende kracht van de rechtsperiode in het Kadaster) moeten gemeld worden aan de andere UA want de controles zijn vaak te laat. T.a.v.de uitbetalingsactoren in een andere entiteit dienen regularisaties gemeld te worden met een brief

    Voor de meetellende kinderen die rechtgevend zijn buiten België gebeurt de opvolging zesmaandelijks aan de hand van attesten van de buitenlandse betaalinstelling. Hiervoor wordt verder gebruik gemaakt van de formulieren E41129 .

    Wanneer de einddatum van het recht met terugwerkende kracht dient te worden herzien, dient ook de gezinsgrootte met terugwerkende kracht te worden herzien, met desgevallend een terugvordering tot gevolg.

    Welke kinderen maken deel uit van het gezin?

    Voor het bepalen van de gezinsgrootte (welke kinderen tellen mee?) gelden de volgende principes:

    1. Het kind voor wie de persoon waarvoor de gezinsgrootte moet bepaald worden de bijslagtrekkende/begunstigde is. Het kind moet voor minstens de helft van de tijd verblijven bij deze persoon als deze begunstigde (= geen bijslagtrekkende) is voor het betrokken kind.
    2. Het niet onder 1 bedoelde kind voor wie de toeslagpartner30  van de persoon bedoeld in 1 bijslagtrekkende/begunstigde is. Het kind moet voor minstens de helft van de tijd verblijven bij deze toeslagpartner als deze begunstigde (= geen bijslagtrekkende) is voor het betrokken kind.

    Deze principes zullen verduidelijkt worden aan de hand van concrete situaties in bijlage 1 bij deze toelichtingsnota.

    3.2. Uitzonderingen

    Een kind dat bijslagtrekkende/begunstigde is voor zichzelf en dat één van zijn ouders aanwijst als begunstigde, telt niet mee om de gezinsgrootte rond de inkomstenkern van de aanwezen ouder te bepalen als het een ander domicilie heeft dan de aangewezen ouder: artikel 57, § 3 van het decreet.

    Wanneer verschillende rechtgevende kinderen, die wegens een apart domicilie, bijslagtrekkende/begunstigde zijn voor zichzelf, vormen zij elk een apart gezin voor zichzelf en tellen ze evenmin mee om de gezinsgrootte van elkaars inkomstenkern te bepalen.

    Wanneer zij echter ook begunstigde zijn voor een gemeenschappelijk kind31  in hun gezin vervalt de uitzondering en tellen ze wel mee.

    Concreet:

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders). Ze hebben geen eigen kinderen: 2 keer gezinsgrootte 1.

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders) maar één van hen heeft een eigen kind in het gezin: 1 keer begunstigde met eigen kind gezinsgrootte 2 en een keer begunstigde gezinsgrootte 1.

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders) maar ze hebben samen een gemeenschappelijk kind dat in hun gezin woont:  in de drie dossiers telkens gezinsgrootte 3. Gelet op de bepalingen van artikel 3, §5 BVR sociale toeslagen vormen zij in die omstandigheden wel een feitelijk gezin.

    Wanneer de studenten met gemeenschappelijk kind gescheiden gaan leven, zal de gezinsgrootte in elk dossier 2 zijn.

    4. Het onderzoek naar de gezinsinkomsten

    4.1. Principe voor het eerste toekenningsperiode van 1 januari 2019 tot 30 september 2019

    In de eerste toekenningsperiode wordt voor alle situaties (automatische procedure, elektronische alarmbelprocedure en de manuele alarmbelprocedure) de huidige inkomensnotie uit de AKBW gehanteerd, nl:

    De belastbare inkomsten voor aftrek van de bestedingen:

    1. De beroepsinkomsten als werknemer voor aftrek van de beroepskosten.
    2. De beroepsinkomsten als zelfstandige vermenigvuldigd met factor 100/80. Dat zijn in de praktijk de netto-inkomsten als zelfstandige (dus na aftrek van de beroepskosten) en dan vermenigvuldigd met de factor 100/80.
    3. De uitkeringen in het kader van de ziekteverzekering.
    4. De werkloosheidsuitkeringen.
    5. De pensioenen.
    6. De inkomsten die voortvloeien uit een beroepsactiviteit toegekend aan personeelsleden van een Europese of andere internationale instelling, voor hun totaalbedrag, verminderd met de persoonlijke bijdragen voor de door de instelling georganiseerde verzekering voor dekking van sociale zekerheidsrisico's.

    Met de volgende inkomsten wordt in die eerste toekenningsperiode nog geen rekening gehouden:

    • Leefloon of het equivalent ervan.
    • Inkomensvervangende tegemoetkoming.
    • Onderhoudsgelden (noch om bij te tellen noch om in mindering te brengen).
    • Kadastrale inkomsten, bijgevolg wordt de KI-test in die periode evenmin toegepast.

    Deze beslissing is genomen met het oog op de gelijke behandeling van de gezinnen, rekening houdende met het feit dat:

    • Bij de voorbereiding van de sociale toeslagen (cfr. CO 1419 van 29 mei 2018) eveneens deze inkomensnotie werd gehanteerd.
    • De toegang tot de gegevens over de kadastrale inkomsten (KI) nog niet gerealiseerd is.

    De aandacht wordt erop gevestigd dat voortaan (alle nieuwe beslissingen vanaf 1 januari 2019) in alle dossiers het recht op sociale toeslag gebonden is aan de inkomstenvoorwaarden, ook voor de gezinnen die in de AKBW sociale toeslag ontvingen zonder inkomensvoorwaarde: artikel 56quater(overlevingspensioen), artikel 56quinquies (integratietegemoetkoming of inkomensvervangende tegemoetkoming) en artikel 56septies (gehandicapt kind)AKBW.

    Het is uiteraard de bedoeling om tegen het begin van het nieuwe toekenningsjaar dat ingaat op 1 oktober 2019 met alle inkomsten rekening te houden die in artikel 4 BVR sociale toeslagen zijn opgesomd.  Daarbij zal dan ook de KI-test worden toegepast.

    4.2. De toekenningsprocedures

    Het onderzoek gebeurt per toekenningsperiode op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte.

    Een toekenningsperiode loopt van 1 oktober tot 30 september het volgend kalenderjaar.  Het eerste toekenningsjaar vormt daar echter een uitzondering op. Het zou in principe lopen van 1 oktober 2018 tot 30 september 2019, maar aangezien het Groeipakket pas in werking treedt op 1 januari 2019, loopt de eerste toekenningsperiode van 1 januari 2019 tot 30 september 2019.

    Vanaf 1 januari 2019 zijn er voor de gezinnen in België 3 toekenningsprocedures:

    1. De automatische procedure op basis van het aanslagbiljet.
    2. De elektronische alarmbelprocedure.
    3. De manuele alarmbelprocedure.
    4.2.1. De automatische procedure (artikel 7 BVR sociale toeslagen)

    Deze procedure heeft voorrang op de andere.  Ze gebeurt op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte.

    Het onderzoek gebeurt aan de hand van de gegevens op het aanslagbiljet m.b.t. de inkomsten van het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het toekenningsjaar begint.  Dus voor de eerste toekenningsperiode tot 30 september 2019 gaat het om de inkomsten voor het kalenderjaar 2016.

    Voor het uitvoeren van dat onderzoek wordt de flux ontwikkeld, “Aanslagbiljet".

    4.2.1.1. Migratie van de dosiers van de AKBW naar het Groeipakket

    De voorbereiding op de sociale toeslagen 2019 werd toegelicht in de CO 1419 van 29 mei 2018 en de e-mail aan de kinderbijslagfondsen van 25 juni 2018.  Dat inkomensonderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de berichten T011 en T012, waarmee de fiscale gegevens over het inkomstenjaar 2016 worden verkregen.

    De aandacht wordt erop gevestigd dat de gegevens van de T012-berichten enkel en alleen mogen aangewend worden in de dossiers waarin voor december 2018 op basis van de AKBW geen provisionele betaling van sociale toeslag of eenoudertoeslag werd uitgevoerd.  Dit principe geldt onverkort wanneer de betaling van de sociale toeslag of eenoudertoeslag voor december 2018 een getrimestrialiseerd recht is op basis van de referentiemaand augustus 2018.

    Voor alle kinderen voor wie voor december 2018 sociale toeslag of eenoudertoeslag wordt betaald, op basis van de AKBW, wordt de betaling van deze toeslag bij ongewijzigde partnersituatie (inkomstenkern) en bij dezelfde relevante gezinsgrootte (zie rubriek 6 hierna) zonder verder inkomensonderzoek voortgezet tot 30 september 201932 .

    Wij herinneren eraan dat voor kinderen die in een instelling geplaatst zijn en voor wie het 1/3de op een spaarrekening wordt gestort, geen vooronderzoek dient te worden uitgevoerd:

    1. Ofwel heeft dat kind in december 2018 recht op toeslag 50ter: in dat geval dient het bedrag van de toeslag 50ter verder betaald te worden.
    2. Ofwel heeft dat kind in december 2018 recht op toeslag 42bis: in dat geval dient het bedrag van de toeslag 42bis verder betaald te worden.
    3. Ofwel heeft dat kind in december 2018 geen recht op toeslag: in dat geval dient de fictieve rang van het geplaatste kind in de berekening voor de maand december 2018 te worden opgezocht. Voor een kind dat rang 1 had in de berekening wordt 47,81 euro sociale toeslag toegekend, voor een kind met rang 2 het bedrag van 29,64 euro en voor de kinderen met rang 3 of hoger 5,20 euro.  Aangezien de omkering van de rang voor deze kinderen niet geldt, is het wel degelijk hun rang in de berekening voor december 2018 die dient in aanmerking te worden genomen. De leeftijdsbijslag zal eveneens dienen te worden aangepast (geen halvering meer).

    Voor de kinderen voor wie in december 2018 geen sociale toeslag betaald wordt op basis van de AKBW, wordt vanaf 1 januari 2019 toeslag betaald op basis van de beslissing meegedeeld met de berichten T012. 

    Worden er met het T012-bericht wegens een foutcode geen fiscale gegevens verkregen of kan de toeslag niet worden betaald, dat vallen deze dossiers vanaf 1 januari 2019 ofwel onder de elektronische of de manuele alarmbelprocedure (zie hierna).  Een onderzoek aan de hand van een verklaring op eer met een formulier P19fisc is hierbij niet meer mogelijk33 .

    De betrokken gezinnen dienen daar een informatiebrief over te ontvangen. 

    Bij ontvangst van een foutcode in de flux “Aanslagbiljet" is vanaf 1 januari 2019 voor de gezinnen in België dus evenmin nog onderzoek mogelijk aan de hand van een verklaring op eer met een formulier P19fisc.

    4.2.1.2. Nieuwe onderzoeken vanaf 1 januari 2019

    Na de migratie dient voor alle nieuwe beslissingen in eerste instantie een onderzoek op basis van de automatische procedure te worden ingesteld.  Daarvoor werd de flux "geef aanslagbiljet" ontwikkeld. In de toekenningsperiode tot 30 september 2019 zal dat onderzoek dus gebeuren in functie van de inkomsten voor het inkomstenjaar 2016.

    Het onderzoek gebeurt per inkomstenkern en op basis van de actuele situatie en actuele gezinsgrootte34 . Het exacte inkomen wordt opgenomen in CGPA.

    In functie van de gezinsgrootte dient dat exacte inkomen getoetst te worden aan 1 of 2 inkomensgrenzen

    • Altijd aan de laagste inkomensgrens van 30.984 per jaar.
    • Aan de inkomensgrens van 61.200 euro als de laagste inkomensgrens is overschreden en het een inkomstenkern betreft met een gezinsgrootte van minstens 3 kinderen, waarvan er minstens één op basis van artikel 13 van het decreet het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.

    Wanneer de toeslag verschuldigd is, kan bij ongewijzigde partnersituatie (inkomstenkern) en bij dezelfde relevante gezinsgrootte (zie rubriek 6 hierna) de betaling van de toeslag worden voortgezet tot 30 september 2019. Het gaat om een definitieve vaststelling.

    Deze toekenning wordt gemotiveerd aan het gezin. Wanneer het vastgesteld inkomen hoger is dan de laagste inkomensgrens, maar de hoogste inkomensgrens niet overschrijdt, dient de aandacht van de gezinnen met minstens 3 kinderen waarvan één de nieuwe bedragen van 163,20 euro ontvangt, te worden gevestigd op de mogelijkheid om een hogere toeslag35  te verkrijgen via de elektronische of manuele alarmbelprocedure.

    Gezinnen die vanuit het buitenland naar België komen, kunnen naar analogie met de bepaling van artikel 7, § 3 BVR sociale toeslagen verkrijgen op basis van attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen uit het buitenland of bij een Europese of andere internationale instelling die bewijzen dat ze in het inkomstenjaar 2016 aan de voorwaarden voldoen. 

    Ook wanneer de toeslag niet kan betaald worden op basis van de automatische procedure, dient het gezin geïnformeerd te worden over de mogelijkheid om via de manuele alarmbelprocedure een aanvraag in te dienen op basis van de actuele inkomsten.

    Die manuele procedure wordt onder de rubriek 4.2.3. hierna verder toegelicht.

    Opmerking: internationale ambtenaren

    Internationale ambtenaren zijn niet belastingplichtig in België, bijgevolg bevat het aanslagbiljet geen gegevens over hun inkomsten.

    Ze kunnen wel via een code op het aanslagbiljet geïdentificeerd worden.  Als de flux "Aanslagbiljet" aangeeft dat een van de personen van de inkomstenkern internationale ambtenaar is, dan kan er geen sociale toeslag worden toegekend op basis van de automatische procedure.

    Er moet dan worden overgegaan tot een manueel onderzoek. Er is recht op sociale toeslag als deze gezinnen:

    • Ofwel met attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen kunnen aantonen dat hun inkomsten voor het inkomstenjaar 2016 de toegelaten inkomensgrenzen niet overschrijden, in welk geval er recht is op sociale toeslag van 1 januari 2019 tot 30 september 2019.
    • Ofwel met attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen kunnen aantonen dat hun inkomsten voor minstens zes opeenvolgende kalendermaanden (ten vroegste ingaande op 1 juli 2018) de inkomensgrenzen niet overschrijden, in welk geval ze recht hebben op sociale toeslag vanaf de begindatum van die periode van zes opeenvolgende maanden (ten vroegste vanaf 1 januari 2019) tot 30 september 2019: zie hiervoor de toelichting over de manuele alarmbelprocedure in rubriek 4.2.3.
    4.2.2. De elektronische alarmbelprocedure (artikel 11 BVR sociale toeslagen)

    Als er geen sociale toeslag (aan het hoogste bedrag)36 kan betaald worden op basis van de automatische procedure wordt vervolgens onderzocht of er geen sociale toeslag kan betaald worden in toepassing van de elektronische alarmbelprocedure.

    Ook dit onderzoek gebeurt op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte37 .

    Het volstaat dat een van de personen uit de inkomstenkern een leefloon, een inkomensvervangende tegemoetkoming of inkomensgarantie voor ouderen ontvangt, om een recht op sociale toeslagen vast te stellen.  Dit wordt altijd vastgesteld aan de hand van een bewijs uit de authentieke bron. Een verklaring op eer alleen volstaat niet.

    Het recht op sociale toeslag geldt vanaf de maand waarin men een dergelijke uitkering ontvangt (ten vroegste vanaf 1 januari 2019) tot en met de maand waarin de toekenning van die uitkering eindigt, dus niet automatisch tot 30 september 2019.

    Voorbeeld: een leefloon van 1 februari 2020 tot 31 mei 2019 is de basis voor de toekenning van de sociale toeslag van 1 februari 2019 tot 31 mei 2019.

    Bij de toekenning van de sociale toeslagen voor die periode gaan we ervan uit dat de laagste inkomensgrens van 30984 euro niet is overschreden.

    Zolang de ontvangst van deze uitkeringen niet automatisch worden verwerkt in CGPA, zal de consulent zich in eerste instantie baseren op de fluxen die hij daarover kan consulteren, en bij gebrek daaraan de gezinnen informeren om zelf de ontvangst van een dergelijke uitkering mee te delen.

    Eens de ontvangst van een dergelijke uitkering is vastgesteld, zal de consulent -zolang deze overeenstemmende gegevensflux niet in CGPA is geïmplementeerd- zelf maandelijks de nodige acties ondernemen om het behoud van het recht op sociale toeslag in het kader van de elektronische alarmbelprocedure te kunnen bevestigen.

    4.2.3. De manuele alarmbelprocedure (artikel 12 BVR sociale toeslagen)

    Als noch op basis van de automatische procedure, noch op basis van de elektronische alarmbelprocedure een recht op sociale toeslag (aan het hoogste bedrag)38 kan worden vastgesteld, kan het recht op sociale toeslag ook vastgesteld worden op basis van de manuele alarmbelprocedure.

    Ook hierbij dient rekening te worden gehouden met de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte39

    Om recht te hebben op de sociale toeslag dient het gezin (de inkomstenkern) aan te tonen met bewijsstukken dat het gedurende minstens zes opeenvolgende maanden een inkomen heeft dat onder de toegelaten inkomensgrenzen ligt.

    Aan welke inkomensgrens dient er getoetst te worden?

    • Altijd aan de laagste inkomensgrens van 30.984 euro per jaar.
    • Aan de inkomensgrens 61.200 euro als de laagste inkomensgrens is overschreden en het een inkomstenkern betreft met gezinsgrootte van minstens 3 kinderen, waarvan er minstens één op basis van artikel 13 van het decreet het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.

    In de praktijk dient het gezin voor een periode van minstens 6 opeenvolgende kalendermaanden maand per maand te bewijzen dat de inkomsten van het gezin voor die maand niet hoger ligt dan 2.582 euro per maand40  (laagste inkomensgrens) of 5.100 euro per maand41  (hoogste inkomensgrens). 

    Als aan die voorwaarde is voldaan is er recht op sociale toeslag vanaf de eerste maand van die periode van minstens zes opeenvolgende kalendermaanden (ten vroegste vanaf 1 januari 2019) voor de hele periode van de zes opeenvolgende maanden en daarna verder tot het einde van de toekenningsperiode, zijnde 30 september 2019.  

    Aangezien het de bedoeling is om vanaf 1 oktober 2019 met alle inkomsten opgesomd in artikel 4 BVR sociale toeslag rekening te houden, kan op basis van de thans gehanteerde inkomensnotie nooit verder sociale toeslag betaald worden dan 30 september 2019.

    De periode van zes opeenvolgende maanden kan ten vroegste ingaan op 1 juli 2018 en de toekenning van de sociale toeslagen ten vroegste vanaf 1 januari 2019.

    Van de periode van zes opeenvolgende kalendermaanden kan niet worden afgeweken. Als het inkomen bijvoorbeeld voor januari en februari 2019 en vanaf april 2019 opnieuw lager ligt dan het jaarplafond/12, maar voor maart 2019 hoger ligt dan het jaarplafond/12, is er maar aan de voorwaarde van de zes opeenvolgende kalendermaanden voldaan vanaf september 2019 en kan dus sociale toeslag betaald worden van april 2019 tot en met september 201942 43 .

    Voor alle inkomsten voor de periode van zes opeenvolgende maanden dienen de gezinnen de nodige bewijsstukken bij te voegen.  Een verklaring op eer kan niet in aanmerking worden genomen.  Voor het onderzoek werd een formulier uitgewerkt.  Daarop wordt uitgelegd welke bewijsstukken moeten worden bijgevoegd.

    Als het gaat om inkomsten uit een beroepsactiviteit als werknemer, dient het gezin enkel het maandelijks belastbaar inkomen te vermelden; niet het vakantiegeld, noch de eindejaarspremie.  Om dat te compenseren zal het belastbaar inkomen voor elke maand van de periode van zes opeenvolgende maanden vermenigvuldigd worden met een factor 14/1244 . CGPA voorziet in een overzicht om voor inkomsten alles in te voeren maar niet in de berekening. In een eerste fase dient de consulent deze regel manueel toe te passen. Op termijn wordt dit in de CGPA voorzien. Dit zal ten vroegste tegen het einde van het eerste kwartaal 2019 zijn.

    Een verklaring op eer “zonder inkomsten” wordt enkel in aanmerking genomen als de andere toeslagpartner wel over inkomsten beschikt en consultatie van de beschikbare fluxen de verklaring bevestigt. Een verklaring op eer dat beide toeslagpartners geen inkomsten hebben kan niet in aanmerking worden genomen. De gezinnen moeten in die situaties naar het OCMW verwezen worden. Als de uitbetalingsactor naar aanleiding daarvan een verklaring ontvangt dat het gezin geen leefloon of het equivalent ervan ontvangt, dient ervan uitgegaan te worden dat het gezin toch andere inkomsten heeft en kan bij gebrek aan bewijs geen sociale toeslag betaald worden in het kader van de manuele alarmbelprocedure.

    Gezinnen die uit het buitenland komen kunnen eveneens op basis van attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen uit het buitenland of bij een Europese of andere internationale instelling bewijzen dat ze gedurende zes opeenvolgende maanden voldoen aan de voorwaarden.  De sociale toeslag kan uiteraard maar betaald worden vanaf de maand waarvoor het kind ook recht heeft op het basisbedrag.

    ​5. Toe te kennen bedrag

    5.1. Kinderen die basisbedrag van 163,20 euro ontvangen (artikel 18 van het decreet)

    Wanneer de gezinsinkomsten het laagste inkomensplafond van 30.984 euro niet overschrijden zijn de volgende bedragen verschuldigd:

    • 51 euro per kind voor gezinnen met een of twee kinderen;
    • 81,60 euro per kind voor gezinnen met minstens 3 kinderen.

    Wanneer de gezinsinkomsten het laagste inkomensplafond van 30.984 euro overschrijden, maar de hoogste inkomensplafonds niet overschrijden:

    • geen recht op toeslag voor gezinnen met 1 of 2 kinderen;
    • 61,20 euro per kind voor gezinnen met minstens 3 kinderen.

    Gelijkmatig verdeelde huisvesting

    Wanneer de kinderen in gelijkmatig verdeelde huisvesting worden opgevoed en de regeling inzake begunstigden van toepassing is, komen beide ouders in aanmerking voor de helft van de toeslag volgens hun eigen gezins- en inkomenssituatie (cfr. Artikel 58 van het decreet).

    Zo kan het zijn dat het bij de ene ouder gaat om gezinsgrootte van 2 kinderen en dus de helft van 51 euro, of 25,50 euro per kind verschuldigd is en het bij de andere ouder om gezinsgrootte van minstens 3 kinderen gaat en dus de helft van 81,60 euro, of 40,80 euro verschuldigd is.  Het kan ook voorkomen dat de ene ouder recht heeft op de helft van een sociale toeslag, maar de andere niet, waardoor slechts de helft van een sociale toeslag betaald wordt.

    Ontstaan van een hoger of lager bedrag

    Wanneer het recht op een hoger bedrag ontstaat in de loop van een maand heeft dat uitwerking vanaf de eerste dag van die maand: artikel 5 van het decreet.  Dus wanneer door de geboorte van een 3e kind op 31 januari 2019 voor de andere 2 kinderen recht op toeslag ontstaat kan voor de 3 kinderen vanaf 1 januari 2019 sociale toeslag betaald worden. 

    Wanneer het recht op een hoger bedrag wegvalt in de loop van de maand, wordt dat lager bedrag pas betaald vanaf de volgende maand.  Dus als ingevolge samenwoonst met een nieuwe partner op 1 februari 2019 het recht op toeslag wegens een te hoog inkomen eindigt, kan de sociale toeslag betaald worden tot en met februari 2019 (laatste betaling op 8 maart 2019). Ook die regel wordt kind per kind toegepast.

    5.2. Kinderen die de bedragen van de AKBW ontvangen: artikel 222 van het decreet

    De bedragen van de sociale toeslag zijn voor die kinderen vast verbonden aan het bedrag van hun omgekeerde rang.

    5.2.1. De standaardsituatie

    In dat geval zijn de volgende bedragen verschuldigd:

    Voor gezinnen met een of twee kinderen:

    • 47,81 euro voor het kind dat recht geeft op 93,93 euro kinderbijslag;
    • 29,64 euro voor het kind dat recht geeft op 173,80 euro kinderbijslag;
    • 5,20 euro voor het kind dat recht geeft op 259,49 euro kinderbijslag.

    Voor gezinnen met minstens 3 kinderen waarbij voor minstens een ervan 163,20 euro basisbedrag betaald wordt:

    • 47,81 euro voor het kind dat recht geeft op 93,93 euro kinderbijslag;
    • 29,64 euro voor het kind dat recht geeft op 173,80 euro kinderbijslag;
    • 5,20 euro voor het kind dat recht geeft op 259,49 euro kinderbijslag.

    De toelichting gegeven in rubriek 5.1. supra m.b.t. kinderen die in gelijkmatig verdeelde huisvesting worden opgevoed en voor wie de regeling inzake begunstigden wordt toegepast, alsook die m.b.t. het ontstaan van een recht op een hoger of lager bedrag gelden evenzeer voor deze kinderen.

    Ook bij de bepaling van de toe te kennen bedragen dient men steeds een onderscheid te maken tussen de dossiers waarin aan de bijslagtrekkende betaald wordt en die waarin aan de begunstigdenkern betaald wordt.

    Pro memorie: bij betaling aan de bijslagtrekkende wordt de toeslag volledig aan de bijslagtrekkende betaald.

    Bij betaling aan de begunstigdenkern samengesteld uit 2 niet samenwonende ouders die de kinderen in gelijk verdeelde huisvesting opvoeden (of waarin de gelijk verdeelde huisvesting wordt vermoed) komen beide ouders in aanmerking voor de helft van een sociale toeslag.

    Combinatiegezinnen

    In combinatiegezinnen met kinderen voor wie sommigen recht geven op de bedragen van de AKBW en anderen op het basisbedrag van 163,20 euro wordt de sociale toeslag als volgt betaald:

    • voor de kinderen die recht geven op de bedragen van de AKBW: de bedragen vermeld onder rubriek 5.2.
    • voor de kinderen die recht geven op het basisbedrag van 163,20 euro: de bedragen vermeld onder rubriek 5.1.

    Geplaatste kinderen

    Het een derde van de kinderbijslag wordt op een spaarrekening op naam van kind gestort

    De hiernavolgende regels dienen kind per kind te worden toegepast:

    - ofwel wordt voor dat kind in december 2018 sociale toeslag 42bis of 50ter, of eenoudertoeslag betaald.  In dat geval is deze toeslag in december 2018 al in de evenredige verdeling betrokken en wordt het bedrag voor december 2018 gewoon verder betaald (kopiebetaling);

    - ofwel wordt voor dat kind in december 2018 geen sociale toeslag noch eenoudertoeslag betaald en ontstaat het recht op sociale toeslag op 1 januari 2019: in dat geval wordt de fictieve rang van het geplaatste kind in de berekening voor de maand december 2018 opgezocht. Voor een kind dat rang 1 had in de berekening wordt 47,81 euro sociale toeslag toegekend, voor een kind met rang 2 het bedrag van 29,64 euro en voor de kinderen met rang 3 of hoger 5,20 euro.  Aangezien de omkering van de rang voor deze kinderen niet geldt, is het wel degelijk hun rang in de berekening voor december 2018 die dient in aanmerking te worden genomen. De leeftijdsbijslag zal eveneens dienen te worden aangepast (geen halvering meer).

    Het 1/3de van de kinderbijslag wordt aan een bijslagtrekkende betaald

    Ofwel wordt voor dat kind voor december 2018 sociale toeslag 42bis of 50ter, of eenoudertoeslag betaald.  In dat geval is deze toeslag in december 2018 al in de evenredige verdeling betrokken en wordt het bedrag voor december 2018 gewoon verder betaald (kopiebetaling).

    Ofwel wordt voor dat kind voor december 2018 geen sociale toeslag betaald en ontstaat het recht op sociale toeslag op 1 januari 2019.  In dat geval worden de verschuldigde sociale toeslag voor alle de kinderen in de proportionele verdeling betrokken zijn, opgeteld en gedeeld door het aantal kinderen.  Op die manier wordt voor elk kind het proportionele deel van de sociale toeslag betaald.

    GPA geeft hiervoor een taak mee. De dossierbeheerder moet dit manueel berekenen.

    Voorbeeld: voor een groep van 3 kinderen ontstaat op 1 januari 2019 recht op sociale toeslag aan de bedragen van de AKBW, nl 47,81 + 29,64+5,20= 82,65 euro. Voor elk van de 3 kinderen wordt 82,65/3 = 27,55 euro sociale toeslag betaald.

    5.2.2. Uitzonderingen

    5.2.2.1. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 93,93 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 102,88 euro betaald worden?

    Deze hogere toeslag is enkel verschuldigd wanneer de inkomensgrens van 30.984 euro niet is overschreden. GPA zal daar aan aangepast worden.

    De hogere toeslag is volgens artikel 222 van het decreet verschuldigd in de volgende situaties:

    • als de bijslagtrekkende of de begunstigden voor dat kind in aanmerking komt of komen voor de toeslag voor langdurig zieken en arbeidsongeschiktheid en mindervaliden, vermeld in artikel 50ter juncto artikel 56,§2 (meer dan 6 maanden arbeidsongeschikt of invalide), artikel 56quinquies,§ 1 recht (integratietegemoetkoming of inkomensvervangende tegemoetkoming), en artikel 57, eerste lid, van de AKBW (rustpensioen na langdurige ziekte of invaliditeit).  De gepensioneerde in de zin van artikel 57 AKBW kan dat recht dus maar behouden voor zover er een effectief recht is op sociale toeslag bij het begin van de pensionering45 .
       
    • als de bijslagtrekkende of de begunstigde van de kinderbijslag voor dat rechtgevend kind in aanmerking komt voor een sociale toeslag als persoon die een overlevingspensioen geniet waarbij voldaan is aan de vereiste vermeld in artikel 56quater, vierde lid van de AKBW. Dus als het recht op sociale toeslag effectief bestond op datum van overlijden van de persoon op basis van wiens loopbaan het overlevingspensioen of de overgangsuitkering wordt vastgesteld46
       

    Dit wordt in CGPA in de loop van het 1e kwartaal 2019 geprogrammeerd door het aanmaken van bijkomende actoren. Concreet:

    • voor de partners van de begunstigden die al mee zitten in de inkomstenkern. gebeurt dit al van bij het begin;
    • zit de persoon die de sociale toeslag genereert als langdurig zieke, … niet in de inkomstenkern, dan kan hij door de consulent toegevoegd worden als bijkomende actor, waardoor ook voor die persoon dan de controle gebeurt.

    Opgelet! De flux "geef ziekte" moet tot nader order voor deze bijkomende actor maandelijks manueel gecontroleerd worden.

    • als het rechtgevend kind op 31 december 2018 met toepassing van artikel 56septies AKBW de toeslag vermeld in artikel 50ter ontving. Het kind behoudt dat recht zolang dat kind het gezin, van de natuurlijke persoon die op 31 december 2018 ten minste zes maanden 66 % arbeidsongeschikt was, niet verlaat en tot zo lang de ziekte duurt.

    Opgelet! Het gaat niet alleen om het behoud van die sociale toeslag die verschuldigd was op 31 december 2018. Hij kan ook ontstaan na 1 januari 2019.

    Een overzicht:

    Wetsartikel AKBW 

    Van toepassing op bestaande ziektes,… op 1 januari 2019 

    Van toepassing op ziektes,…. die beginnen na 1 januari 2019 

    56§2 AKBW 

    Met behoud van de huidige notie inzake onderbreking (14 dagen in het eerste jaar van de ziekte en 3 maanden vanaf 2e jaar van de ziekte)

    ja  

    ja 

    56quinquies, §1 AKBW 

    Deze informatie zou in de flux IVT voorhanden zijn 

    ja 

    ja 

    57§1 AKBW. Enkel behoud wanneer er effectief hogere sociale toeslag betaald wordt bij het begin van de pensionering (MO361).  Geen verwerving tijdens de pensionering.

    Ja

    ja 

    56quater, vierde lid AKBW.

    Enkel behoud van het recht zoals
    nu, geen verwerving na het overlijden
     (MO 500) 

    ja

    ja 

     

     

    56septies AKBW 

    Enkel behoud zolang het kind in het gezin van de arbeidsongeschikte persoon verblijft  

    Nee, maar eventueel toepassing van artikel 56,§2 AKBW 

     

    Deze hogere toeslag is niet alleen verschuldigd als de bijslagtrekkende of begunstigden voldoen aan deze voorwaarden maar wordt bij toepassing van artikel 16 BVR sociale toeslagen uitgebreid tot de volgende personen:

    • de vader, de moeder, de stiefvader en de stiefmoeder van de kinderen in het gezin van het kind;
    • de persoon waarmee de vader of de moeder een feitelijk gezin vormt of de persoon waarmee de begunstigde of de bijslagtrekkende een feitelijk gezin vormt op voorwaarde dat die personen een gezin vormen met het rechtgevend kind.  Als het kind gedomicilieerd is bij de ene ouder, wordt vermoed dat het kind ook deel uit te maken van de het gezin van de andere ouder.  Dit vermoeden kan enkel weerlegd worden door een vonnis waarin het ouderlijk gezag aan een van de beide ouders wordt toegekend.

    Het gaat hierbij om het ouderlijk gezag en niet de verblijfsregeling.Dus als er voor een kind dat bij de vader gedomicilieerd is een vonnis co-ouderschap is met een verblijfsregeling met het zwaartepunt bij de moeder, kan de volledige sociale toeslag betaald worden aan de moeder op basis van de langdurige ziekte van de persoon met wie de vader (die niet in aanmerking komt voor de sociale toeslag) een feitelijk gezin vormt.

    Hoe deze statuten vaststellen en opvolgen?

    Ofwel is voor de vaststelling van dat statuut een flux in CGPA ontwikkeld, en gebeurt de vaststelling en de opvolging op basis daarvan.

    Is dat (nog) niet het geval, dan zal de consulent zich in eerste instantie baseren op de fluxen die hij daarover kan consulteren, en bij gebrek daaraan de gezinnen informeren met de vraag dat ze zelf de nodige bewijzen opsturen. 

    Eens het statuut is vastgesteld, zal de consulent- zolang de overeenstemmende gegevensflux niet in GPA is geïmplementeerd- zzelf maandelijks de nodige acties moeten uitvoeren om het behoud van het recht op hogere sociale toeslag vast te stellen. 

    Bijkomende situatie voor de toekenning van de hogere toeslag van 102,88 euro: artikel 17 BVR sociale toeslagen

    Als het rechtgevend kind op 31 december 2018 recht geeft op sociale toeslag 50ter op basis van gelijkstelling47  behoudt het kind dat recht tot op het einde van de periode van gelijkstelling die van kracht is op 31 december 2018, met inbegrip van de trimestrialisering48 . Dus als de activiteit die de gelijkstelling meebrengt aanvangt in het 4e kwartaal van 2018, is er recht op hogere sociale toeslag tot 31 december 2020: gelijkstelling tot 30 september 2020 + trimestrialisering).  Er moet niet worden nagegaan of deze activiteit zonder onderbreking voortduurt.  De situatie op 31 december 2018 is bepalend.

    Uiteraard voor alle hiervoor opgesomde categorieën is de hogere toeslag enkel en alleen verschuldigd als inkomsten van het gezin het inkomensplafond van 30.984 euro niet overschrijden. CGPA wordt daaraan aangepast.

    Wat als er op basis van de AKBW (hogere) toeslag verschuldigd is, maar die toeslag wegvalt als gevolg van de overschakeling naar het Groeipakket?

    In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat er in december 2018 sociale toeslag 50ter betaald werd, maar dat die vanaf 1 januari 2019 niet langer verschuldigd is.

    Op basis van het principe dat bij ongewijzigde situatie het gezin bij de migratie niet minder mag ontvangen, wordt die (hogere) toeslag bij ongewijzigde inkomenskern en ongewijzigde relevante gezinsgrootte verder betaald tot het einde van de 1e toekenningsperiode, nl. tot 30 september 2019.

    Concrete situaties

    Voor een kind wordt voor december 2018 sociale toeslag 50ter betaald in hoofde van een invalide grootvader in het gezin.  Bij ongewijzigde gezinssituatie en ongewijzigde relevante gezinsgrootte mag deze hogere toeslag verder betaald worden tot 30 september 2019. Uiteraard als de grootvader wegvalt, wijzigt de gezinssituatie en wordt het recht vanaf de datum van die wijziging herzien.

    Door de omkering van de rangen kan er voor het kind met voormalig 93,93 euro kinderbijslag geen hogere toeslag meer betaald worden.  Bij ongewijzigde gezinssituatie en ongewijzigde relevante gezinsgrootte mag voor het jongste kind dat voortaan de 93,93 euro ontvangt, deze hogere toeslag verder betaald worden tot 30 september 2019.

    5.2.2.2. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 259,49 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 23,90 euro betaald worden?

    Deze sociale toeslag van 23,90 euro is enkel verschuldigd wanneer de inkomensgrens van 30.984 euro niet is overschreden. CGPA wordt daaraan aangepast.

    Bij toepassing van artikel 222,§3 van het decreet kan die sociale toeslag van 23,90 euro betaald worden als bijslagtrekkende of de begunstigde voor dat betrokken kind in aanmerking komt voor eenoudertoeslag in de zin van artikel 41 AKBW.

    Aandachtspunten

    Ook de bijslagtrekkende/begunstigde voor een rechtgevende ouder dan 25 jaar49  kan aanspraak maken op die sociale toeslag.

    Kinderen die bijslagtrekkende/begunstigde zijn voor zichzelf komen niet in aanmerking voor die hogere toeslag. Het gaat immers niet om een eenoudersituatie.

    Ook de uitzonderingsregeling die voor de toepassing van de AKBW bestond m.b.t. de huwelijken in het buitenland is niet langer van toepassing: zie rubriek 2.3.5.

    Wat als er op basis van de AKBW (hogere) toeslag verschuldigd is, maar die toeslag wegvalt als gevolg van de overschakeling naar het Groeipakket?

    Als door de omkering van de rangen het kind met 259,49 euro niet langer recht heeft op de hogere toeslag mag bij ongewijzigde gezinssituatie en ongewijzigde relevante gezinsgrootte voor het kind dat de 259,49 euro ontvangt, deze hogere toeslag verder betaald worden tot 30 september 2019.

    6. Wijzigingen in de gezinsgrootte en in het feitelijk gezin: artikelen 9 en 14 BVR

    Het recht op sociale toeslag wordt steeds vastgesteld op basis van de actuele gezinssituatie (inkomstenkern) en gezinsgrootte. Dat betekent dat bij wijziging in het feitelijk gezin een nieuwe inkomstenkern dient te worden samengesteld50 .

    Uitgaande van de nieuwe inkomstenkern dient dan een nieuw onderzoek naar de inkomsten te gebeuren, eerst volgens de automatische toekenningsprocedure en in tweede orde volgens de elektronische en de manuele alarmbelprocedure.

    Voorbeeld

    Stel dat de bijslagtrekkende de kinderen als alleenstaande opvoedt tot 17 maart 2019 en de sociale toeslag ontvangt.  Vanaf 18 maart 2019 vormt zij een feitelijk gezin met haar partner A.

    Vanaf april 2019 kan zij verder sociale toeslag ontvangen:

    • ofwel als haar bruto belastbare inkomsten voor 2016 samengeteld met de bruto belastbare inkomsten voor 2016 van haar nieuwe partner de inkomensgrens niet overschrijden in het kader van de automatische procedure.
    • ofwel via de elektronische alarmbelprocedure als de bijslagtrekkende of haar nieuwe partner een leefloon, een inkomensvervangende tegemoetkoming of een inkomensgarantie voor ouderen ontvangt.
    • Ofwel als de bijslagtrekkende in het kader van de manuele alarmbelprocedure bewijst dat haar inkomen samengeteld met het inkomen van haar nieuwe partner gedurende minstens 6 opeenvolgende maanden de inkomensgrens (jaargrens/gedeeld door 12) niet overschrijdt. De periode van minstens 6 opeenvolgende maanden kan hier in het voorbeeld ten vroegste beginnen lopen vanaf 1 september 2018 (zijnde de 6 opeenvolgende kalendermaanden die voorafgaan aan de datum van wijziging in het feitelijke gezin op 18 maart 2019).

    Tijdens de toekenningsperiode tot 30 september 2019 dient het recht op sociale toeslag aangepast te worden aan de nieuwe situatie wanneer:

    • de gezinsgrootte wijzigt van 1 of 2 kinderen naar minstens 3 kinderen; er moet worden nagegaan of het bedrag van de sociale toeslag niet moet worden aangepast en of er geen recht is op sociale toeslag in functie van de hoogste inkomensgrens op voorwaarde dat één van de kinderen een basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.
    • de gezinsgrootte van minstens 3 kinderen daalt naar een gezinsgrootte van 1 of 2 kinderen, tenzij alle kinderen kinderbijslag ontvangen aan de bedragen van de AKBW. Er dient te worden nagegaan of het bedrag van de toeslag niet moet worden aangepast en of de toeslag niet wegvalt, als deze wordt toegekend op basis van het niet overschrijden van de hoogste inkomensgrens van 61.200 euro.
    • bij wijziging binnen het feitelijk gezin: er dient een nieuw onderzoek te gebeuren in functie van de inkomsten van de nieuwe inkomstenkern.
    • bij ontvangst van een nieuw aanslagbiljet.
    • bij overgang van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern51 .
    • wanneer de regeling inzake de begunstigdenregeling van toepassing is en de uitbetalingsactor een vonnis met een gewijzigde verblijfsregeling ontvangt: van 50/50 naar een regeling met het zwaartepunt bij een van de ouders, of omgekeerd van een verblijfsregeling met een zwaartepunt bij een van de ouders naar een 50/50 verblijfsregeling.

    Volledigheidshalve vermelden wij hierbij dat de hogere bedragen worden toegekend vanaf de maand waarin ze ontstaan en lagere bedragen vanaf de maand volgend op die waarin de gebeurtenis plaatsvindt die de verlaging van het bedrag meebrengt.

    Aandachtpunt: samenstellen van een historiek van de inkomstenkernen en de gezinsgrootte

    In deze richtlijnen wordt toegelicht onder welke voorwaarden in het kader van de elektronische alarmbelprocedure (artikel 11 BVR) en de manuele alarmbelprocedure (artikel 12 BVR) sociale toeslag kan worden betaald.  Deze toekenningen zijn definitief52 .

    Wat voorafgaat neemt niet weg dat in 2021 (wanneer de gegevens over de inkomsten voor 2019 bij de FOD Financiën beschikbaar zijn) zal moeten worden onderzocht of voor de maanden in 2019 waarin de bijslagtrekkende/begunstigde geen sociale toeslag ontving, die sociale toeslag toch niet verschuldigd was, zodat die desgevallend met terugwerkende kracht wordt toegekend (cfr. artikel 13 BVR).

    Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren dienen de uitbetalingsactoren vanaf 1 januari 2019 een historiek van de inkomstenkern en van de gezinsgrootte samen te stellen, zodat ze in 2021 voor elke maand van 2019 en 2020 kunnen bepalen welke inkomstenkern en welke gezinsgrootte van toepassing was. Op basis daarvan kan dan voor elke maand worden aangegeven voor welke personen de inkomensgegevens dienen te worden opgevraagd en aan welke inkomensgrens/inkomensgrenzen die inkomsten moeten worden getoetst.

    7. Gezinnen buiten België

    Alle kinderen voor wie op basis van de Europese Verordeningen recht op (aanvullende) basisbedrag of kinderbijslag verschuldigd is, komen vanaf 1 januari 2019 in aanmerking voor sociale toeslag, onder dezelfde voorwaarden als de kinderen die in de Vlaamse Gemeenschap gedomicilieerd zijn.  

    In de praktijk wordt de provisioneel betaalde sociale toeslag voor 2018 definitief vastgesteld aan de hand van een verklaring op eer op het formulier P19fiscA, dat wordt verzonden op 15 januari 2019.

    Voor de validatie van de betalingen voor 2018 blijven de richtlijnen meegedeeld met de
    CO 1386/2018 onverkort van toepassing.

    Wanneer uit de verklaring op het formulier P19fiscA blijkt dat het maandelijks inkomen vanaf 1 juli 2018 voor elke maand de laagste inkomensgrens gedeeld door 12 niet overschrijdt, mag op basis van die verklaring bij ongewijzigde inkomstenkern en ongewijzigde relevante gezinsgrootte verder sociale toeslag betaald worden tot 30 september 2019.  In dat geval wordt aanvaard dat de toekenning gebeurt in het kader van de manuele alarmbelprocedure.

    Aan de andere gezinnen, die geen sociale toeslag ontvangen wordt een informatiebrief gestuurd waarin hen de nieuwe regeling vanaf 1 januari 2019 wordt uitgelegd en hen de mogelijkheid wordt aangereikt om een aanvraag om sociale toeslag in te dienen aan de hand van ofwel:

    • attesten uitgereikt door een buitenlandse belastingdienst of attesten van werkgevers, diensten of instellingen die aantonen dat de inkomsten voor het kalenderjaar 2016 de inkomensgrens/inkomensgrenzen niet overschrijdt/overschrijden in toepassing van de automatische procedure.
    • attesten uitgereikt door een buitenlandse belastingdienst of attesten van werkgevers, diensten of instellingen die aantonen dat de inkomsten voor zes opeenvolgende maanden (ten vroegste vanaf 1 juli 2018) de inkomensgrens/inkomensgrenzen gedeeld door 12 niet overschrijdt/overschrijden in toepassing van de manuele alarmbelprocedure.

    Alle instructies (naast de gegevensvergaring over de inkomsten van het gezin) zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor de gezinnen buiten België.

    8. Stroomschema's

    In bijlage bij de basisversie gaan 2 stroomschema's m.b.t. het verloop van de toekenningsprocedure:

    1A: in functie van de inkomensgrens van 30.984 euro.

    1B: in functie van de inkomensgrens van 61.200 euro.

    • 1Het gaat om de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966, bedoeld in artikel 8,§2, eerste lid, 4° van het decreet.
    • 2Wanneer de bijslagtrekkende of de begunstigde voor de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966 zich niet in een eenoudersituatie bevindt, hebben deze rechtgevenden hoe dan ook geen recht op toeslag (zie CO 1365 van 14 mei 2017 - rubriek 2.2.3)
    • 3CO 1365 van 14 mei 2007 stelt dat het kind dat zijn eigen bijslagtrekkende is (art. 69, § 2, KBW) de eenoudertoeslag niet kan ontvangen.
    • 4Dit geldt ook wanneer 2 verwanten andere dan de ouders samen de begunstigdenkern vormen en op hetzelfde adres wonen. Als de tante en de grootmoeder samen de begunstigdenkern vormen, vormen zijn ook samen de inkomstenkern.
    • 5Op 1 januari 2019 wordt verder betaald aan de bijslagtrekkende. Zolang aan die bijslagtrekkende betaald wordt, is er slechts 1 inkomstenkern bestaande uit ofwel de bijslagtrekkende alleen (eenoudersituatie) of uit de bijslagtrekkende en zijn (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt.
    • 6De volledige definitie van het begrip "gehuwden" vindt men in artikel 3, §1, 16° van het decreet.
    • 7Deze eenmalige beslissing werd genomen om de voorbereiding tegen 1 januari 2019 te kunnen doen zonder verzending van een formulier. Uiteraard kan die door de betrokkenen weerlegd worden, waarbij dan de afdalende volgorde van artikel 2 gevolgd wordt.
    • 8Zie CO 1386/2018 van 9 februari 2018, dienstbrief 996/109 van 17 april 2014 en dienstbrief 996/109addendum van 23 december 2015.
    • 9Dit werkt in de 2 richtingen. Zo kan een zittingsblad ook in aanmerking worden genomen voor het weerleggen van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming.
    • 10Zie CO 1386/2018 van 9 februari 2018, dienstbrief 996/109 van 17 april 2014 en dienstbrief 996/109addendum van 23 december 2015.
    • 11De voorwaarde dat de gezinssamenstelling in het Rijksregister binnen 3 maanden moet aangepast worden, is niet langer van toepassing.
    • 12Dus ook een overeenkomst om als aupairjongere in het gezin te werken.
    • 13De volledige definitie van het begrip "gehuwden" vindt met terug in artikel 3,§1,16° van het decreet.
    • 14Worden eveneens in aanmerking genomen een zittingblad van de rechtszitting, een integratiecontract afgesloten tussen de jongere en het OCMW en een attest van een vluchthuis of CAW.
    • 15Dit geldt eveneens wanneer het kind geplaatst is en de ouders samen begunstigde zijn voor het 1/3de van het basisbedrag of de kinderbijslag
    • 16Een gedetineerde mag geacht worden geen inkomsten te hebben, buiten de kadastrale inkomsten.
    • 17Voor meer informatie: zie bijlage 1 bij deze toelichtingsnota.
    • 18Onder een nieuw kind dat in het gezin komt, verstaan we zowel een nieuw geboren kind, een kind dat instroomt of een kind met een bestaand recht in het Groeipakket (nieuwe maatregel en overgangsmaatregel). Dit is niet noodzakelijk een eigen kind van de begunstigde(n).
    • 19Omdat ze ouders zijn of opvoeders van niet-eigen kinderen.
    • 20De verhuis van een ouder met een kind door een scheiding hoort hier niet onder. Het betreft hier enkel situaties waar de ouders al gescheiden zijn voor de verhuis van het kind. Het kind dat opnieuw bij één van zijn ouders gaat wonen valt hier wel onder. Bijvoorbeeld als het kind bij zijn grootmoeder-bijslagtrekkende woonde en verhuist naar het gezin van zijn vader die gescheiden woont van de moeder, dan zullen beide ouders een begunstigdenkern vormen voor al hun gemeenschappelijke kinderen die bij hen verblijven.
    • 21Artikel 225 van het decreet bepaalt dat de bijslagtrekkende die een gezin vormt met een persoon die in aanmerking komt voor een hogere toeslag aan de bedragen van artikel 50ter AKBW, al vanaf 1 januari 2019 om de toepassing van de begunstigdenregeling kan vragen. Echter op basis van artikel 16 van het BVR kan deze toekenning automatisch gebeuren. Dat artikel bepaalt immers dat de bijslagtrekkende deze hogere toeslag aan de bedragen van artikel 50ter AKBW kan ontvangen, wanneer ze een feitelijk gezin vormt met een persoon die daarvoor aanmerking komt
    • 22Pro memorie: zolang de betaling aan de bijslagtrekkende gebeurt, is er slechts 1 inkomstenkern bestaande uit de bijslagtrekkende alleen (eenoudersituatie) of uit de bijslagtrekkende en haar (huwelijks)partner. In dat geval wordt de verschuldigde sociale toeslag volledig aan de bijslagtrekkende betaald.
    • 23Bijvoorbeeld de moeder vormt samen met de vader de begunstigdenkern. De moeder overlijdt en het kind wordt in een instelling geplaatst. De vader blijft verder de begunstigde voor het geplaatste kind. De inkomstenkern voor de sociale toeslag tijdens de plaatsing wordt dan gevormd door de vader en desgevallend met de (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt. Indien de inkomsten het toegelaten grensbedrag niet overschrijden kan zowel wezentoeslag als sociale toeslag betaald worden.
    • 24Zie punt IV van Mededeling A/2 van 11 april 2019 : https://gpedia.groeipakket.be/nl/reglementering/richtlijnen-mededelinge…
    • 25Indien het pleeggezin de pleegzorger is, dan worden zij samen begunstigden en wordt er betaald aan degene die zij in samenspraak kiezen en bij gebrek aan keuze of bij onenigheid aan de jongste.
    • 26Wanneer blijkt dat de vader wel al in het gezin is, maar nog niet geregistreerd in het Rijksregister omdat de verblijfsvergunning nog niet in orde is, is het aangewezen om een controle aan huis uit te voeren.
    • 27Dit principe wordt in de dezelfde omstandigheden eveneens doorgetrokken voor de toekenning van de verhoogde wezenbijslag.
    • 28Indien uit de Yter blijkt dat de situatie gewijzigd is, zal de gewijzigde situatie enkel naar de toekomst uitwerking hebben.
    • 29Idem.
    • 30Met de toeslagpartner wordt de persoon bedoeld die samen met de bijslagtrekkende of de begunstigde de inkomstenkern voor het kind vormt.
    • 31Een gemeenschappelijk kind of pleegkind.
    • 32Dit geldt dus ook voor de kinderen die geboren worden in december 2018.
    • 33Dit in tegenstelling tot wat daarover in bepaalde mails verzonden in 2018 in het kader van de voorbereiding van de sociale toeslagen 2019 is vermeld.
    • 34Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 3581,60 euro i.p.v. 61,20 voor kinderen met een basisbedrag van 163,20 euro.
    • 36De elektronische alarmbelprocedure is eveneens van toepassing voor gezinnen met meer dan 2 kinderen waarvan er minstens een het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt, die de lagere sociale toeslag ontvangen omdat de laagste inkomensgrens is overschreden, maar de hoogste niet.
    • 37Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021/2022 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019/2020 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 38De manuele alarmbelprocedure is eveneens van toepassing voor gezinnen met meer dan 2 kinderen waarvan er minstens een het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt, die de lagere sociale toeslag ontvangen omdat de laagste inkomensgrens is overschreden, maar de hoogste niet.
    • 39Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 40Jaarlijkse inkomensgrens gedeeld door 12.
    • 41Jaarlijkse inkomensgrens gedeeld door 12.
    • 426 opeenvolgende maanden ok van mei 2019 tot oktober 2019 is recht op sociale toeslag van 1 mei 2019 tot 30 september 2020. 6 opeenvolgende maanden ok van 1 augustus 2019 tot 31 januari 2020 is recht op sociale toeslag van 1 augustus 2019 tot 30 september 2020.
    • 43De periode van 6 opeenvolgende maanden ook samengesteld zijn uit de 6 maanden die de nieuwe toekenningsperiode van1 oktober onmiddellijk voorafgaan. Zo kan men vanaf 01.10.2019 integraal een recht op sociale toeslag toekennen voor de periode 01.10.2019-30.09.2020 wanneer blijkt dat het maandelijks inkomen (jaarbedrag gedeeld door 12 volgens de toepasselijke inkomensnotie) in de 6 opeenvolgende maanden van april 2019 tot september 2019 de inkomensgrens niet overschrijdt.
    • 44Vervroegde uitbetalingen van pensioensparen worden niet meegeteld om de inkomsten te bepalen.
    • 45Cfr. MO 361 van 19 juli 1979.
    • 46Cfr. MO 500 van 24 mei 1991 en dienstbrief 996/122 van 7 april 2016.
    • 47Recht geven op sociale toeslag dient hier op dezelfde manier begrepen te worden als bij de invoering van de gelijkstelling op 1 januari 2007, nl. een effectieve betaling van sociale toeslag 50ter in december 2018 (cfr. CO 1362 van 16 februari 2007 - rubriek 1.2.1.2.-opmerking - a) algemene opmerking
    • 48Cfr. CO 1362 van 16 februari 2007.
    • 49Het gaat om de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966, bedoeld in artikel 8, §2, eerste lid, 4° van het decreet
    • 50Voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 moet een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte worden opgebouwd.
    • 51Dit is echter wel niet nodig als de ouders samenwonen of gehuwd zijn en ook voordien al samen de inkomstenkern vormden.
    • 52Terugvordering enkel mogelijk in geval van sociale fraude of in geval van onvolledige aangifte van inkomsten die niet kon opgemerkt worden bij de behandeling van de manuele alarmbelprocedure bij voorbeeld wegens nog niet beschikbare fluxen.
    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Datum einde geldigheid
    Top