§1. De leerling die niet behoort tot de categorieën, vermeld in artikel 3 tot en met 5 van dit besluit, maar tot een van de volgende categorieën, wordt beschouwd als alleenstaande leerling als vermeld in artikel 38, §1, 5°, van het Groeipakketdecreet van 2018:
- de leerling die zich bevindt in een van de gevallen, vermeld in artikel 15, §2, van het Groeipakketdecreet van 2018;
- de leerling van wie de overlevende ouder ontzet is of beide ouders ontzet zijn uit het ouderlijke gezag;
- de leerling die, uiterlijk 31 december van het lopende schooljaar in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand opgenomen is in een erkende voorziening van categorie 1, 2 of 6 als vermeld in artikel 3 van het besluit van 13 juli 1994 en die zelfstandig woont en begeleid wordt door een erkende voorziening van categorie 1, 2 of 6 als vermeld in artikel 3 van het voormelde besluit;
- de leerling die uiterlijk op 31 december van het schooljaar in kwestie verblijft in een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum of een centrum voor integrale gezinszorg, of contextbegeleiding krijgt in het kader van autonoom wonen als vermeld in artikel 53bis, 53duodecies en 53septiesdecies en bijlage 9 van het besluit van 13 juli 1994, met uitzondering van kortdurend crisisverblijf;
- de leerling die voor 31 december van het schooljaar in kwestie opgenomen is in een erkende voorziening van categorie 1, 2, of 6 als vermeld in artikel 3 van het besluit van 13 juli 1994, maar door zijn meerderjarigheid niet meer onder de bevoegdheid valt van een comité voor bijzondere jeugdzorg of een jeugdrechtbank, of in het verleden het voorwerp was van voortgezette hulpverlening na meerderjarigheid met toepassing van artikel 30 van de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand;
- de leerling die in het verleden en uiterlijk op 31 december van het schooljaar in kwestie verbleef in een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum of een centrum voor integrale gezinszorg, of contextbegeleiding kreeg in het kader van autonoom wonen als vermeld in artikel 53bis, 53duodecies en 53septiesdecies en bijlage 9 van het besluit van 13 juli 1994, met uitzondering van kortdurend crisisverblijf, of een pleegkind of een pleeggast is als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;
- de leerling die uiterlijk op 31 december van het schooljaar in kwestie als gevolg van een beslissing van een jeugdrechter of publiekrechtelijke overheid opgenomen wordt in een multifunctioneel centrum dat erkend is door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;
- de leerling die in het verleden en uiterlijk op 31 december van het schooljaar in kwestie door een beslissing van een jeugdrechter of publiekrechtelijke overheid opgenomen is in een multifunctioneel centrum dat erkend is door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;
- de leerling die uiterlijk op 31 december van het schooljaar in kwestie onder het project voor maatschappelijke integratie, vermeld in artikel 11, §2, eerste lid, a), van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, valt en leefloon ontvangt conform artikel 14, §1, 2°, 3° van de voormelde wet;
- de leerling, vermeld in artikel 2, 1° van dit besluit, en de leerling die vluchteling of subsidiair beschermde is conform respectievelijk artikel 48/3 en 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
- (...) - opgeheven
§2. De inkomsten waarmee rekening wordt gehouden om het recht op een selectieve participatietoeslag vast te stellen, worden vastgesteld conform artikel 3, §2.