Kruimelpad
Artikel 91 uit Kinderbijslagwet werknemers
Tekst
§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§2. Het reservefonds wordt gestijfd met:
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft: het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft: een jaarlijkse storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
§3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§4. Het reservefonds wordt aangewend:
1° tot voorlopige dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden;
2° tot definitieve dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen;
3° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis;
4° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terugvordering om sociale omstandigheden niet aangewezen is of onmogelijk is;
5° tot definitieve dekking van de onverschuldigd uitbetaalde gezinsbijslag die niet wordt teruggevorderd bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde;
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de rijksdienst;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het Beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd.
Ten opzichte van de werknemers die vóór 1.1.1999 in dienst zijn getreden, blijft dit artikel van toepassing op de betrokken werkgevers als volgt (Wet van 10.06.1998, B.S. 15.08.1998):
"§ 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) de intresten en het inkomen van alle fondsen, alsmede van de onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds met uitzondering van de intresten van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 ;
b) schenkingen, legaten en subsidies welke aan het kinderbijslagfonds zouden toegekend worden, met uitzondering van subsidies welke zouden toegekend worden voor het dekken van administratiekosten, waarvan sprake in artikel 94 ;
c) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten bedoeld in de artikelen 77 en 78 ;
d) een storting door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van het bedrag op 31 december van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het jaar.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds mag niet hoger zijn dan 1,5 pct. van de op 31 december betaalde gezinsbijslag bedoeld in § 2, d.
In geval die grens wordt overschreden wordt het overschot aan de Rijksdienst gestort.
§ 4. De Koning kan, op voorstel van het beheerscomit, van de Rijksdienst de percentages waarvan sprake in de paragrafen 2, d en 3 wijzigen.
§ 5. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot financiering van de investeringen die onontbeerlijk zijn voor de normale werking van het kinderbijslagfonds na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94 en met akkoord van het beheerscomité van de Rijksdienst ;
2° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de Rijksdienst de storting doet van de gelden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° ;
3° tot voorlopige dekking van onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden ;
4° tot dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen ;
5° tot dekking van onverschuldigde betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring, bedoeld in artikel 120bis ;
6° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangeslotenen ;
7° tot dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terug¬vordering om sociale motieven niet aangewezen is of onmogelijk is ;
8° tot dekking van de verliezen welke veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de Rijks¬dienst ;
9° eventueel, om de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds te dekken.
10° tot dekking van de onverschuldigd uitbetaalde prestaties, die niet teruggevorderd worden bij toepassing van artikel 22, §3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de sociaal verzekerde"
Historiek
De wet van 12.08.2000, art. 79 (B.S. 31.08.2000), van kracht vanaf 01.01.2000,heeft artikel 91 vervangen door de volgende bepaling:
" § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
§ 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;
b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft : het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft : een jaarlijkse storting door de rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar;
c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;
g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
§ 3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
De Koning kan, op voorstel van het beheerscomité van de rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
§ 4. Het reservefonds wordt aangewend :
1° tot voorlopige dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden;
2° tot definitieve dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen;
3° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis;
4° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terugvordering om sociale omstandigheden niet aangewezen is of onmogelijk is;
5° tot definitieve dekking van de onverschuldigd uitbetaalde gezinsbijslag die niet wordt teruggevorderd bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het " handvest " van de sociaal verzekerde;
6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de rijksdienst;
9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
§ 5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd. ".