Kruimelpad
Informatienota 1986/38: - Art. 62, §4 G.W. en art. 12 van KB van 30 december 1975. Overeenkomst voor de aanneming van werk voor studenten.
Tekst
De vraag rijst hoe de situatie geregulariseerd moet worden van kinderen die een overeenkomst voor de aanneming van werk hebben afgesloten, wanneer uit die overeenkomst niet op te maken valt hoeveel arbeidsuren de student presteert.
Art. 12 van KB van 30 december 1975 (tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt) bepaalt dat een door een kind (dat niet als werkzoekende is ingeschreven conform art. 62, §6 G.W. uitgeoefende winstgevende activiteit de toekenning van kinderbijslag niet in de weg staat:
- wanneer die activiteit wordt uitgeoefend binnen het kader van een overeenkomst voor de tewerkstelling van studenten, zoals bedoeld in titel VI van de wet van 3 juli 1978 (betreffende de arbeidsovereenkomsten).
- wanneer, ingeval dat niet gebeurt binnen het kader van een dergelijke overeenkomst voor de tewerkstelling van studenten, de activiteit wordt uitgeoefend gedurende minder dan tachtig uur per kalendermaand.
- wanneer, ingeval dat niet gebeurt binnen het kader van een dergelijke overeenkomst voor de tewerkstelling van studenten, de activiteit wordt uitgeoefend in de vakantie (art. 9 en art. 10 van voormeld KB van 30 december 1975) en de duur ervan die van de vakantie niet overschrijdt dat de duur van de vakantie wordt overschreden heeft echter geen belang wanneer het kind onmiddellijk na de vakantie opnieuw onderwijs volgt onder de in (het reeds genoemde) KB van 30 december 1975 gestelde voorwaarden.
Onder winstgevende activiteit moet een activiteit worden verstaan die voor de student werkelijk inkomsten oplevert; het moet gaan om reële inkomsten voor hem, waar hij rechtstreeks voordeel van heeft, maar het bedrag ervan heeft weinig belang en moet niet noodzakelijk in overeenstemming zijn met de geleverde prestaties. (Advies 132/6568 van 24 juni 1969 van de vroegere Consultatieve Commissie inzake Betwiste Zaken).
Wanneer de winstgevende activiteit daarentegen buiten de vakantieperiode uitgeoefend wordt en niet voldoet aan de vereisten van titel VI van voormelde wet van 3 juli 1978 (overeenkomst voor de tewerkstelling van studenten), dan moet worden aangetoond dat die activiteit minder dan tachtig uur per kalendermaand beslaat, met dien verstande dat de student daarvan het bewijs moet leveren voor iedere maand afzonderlijk.
De schatting van het aantal uren dat de uitoefening van de winstgevende activiteit beslaat is een "feitenkwestie". (Voormeld advies KC 132/6568). Het is daarom moeilijk voor die schatting algemene regels op te geven.
Het bewijs dat de winstgevende activiteit minder dan tachtig uur per maand beslaat kan bijvoorbeeld geleverd worden door een verklaring van de werkgever waaruit ontegensprekelijk blijkt dat het aantal gepresteerde uren lager ligt dan het voorgeschreven maximum, of door elk ander bewijsmiddel.
Een verklaring op erewoord van de student zelf alleen volstaat echter niet.
Bij overeenkomsten voor de aanneming van werk (werk dat per pagina of per lijn wordt bezoldigd) moet worden nagegaan of ze aan de vereisten van de overeenkomsten voor de tewerkstelling van studenten voldoen en of de activiteit al dan niet wordt uitgeoefend buiten de vakantieperiode.
Wanneer die contracten niet beantwoorden aan het bepaalde in art. 12, 1de lid, 1° of 3° van het reeds genoemde KB van 30 december 1975, dan moet de betrokken student voor elke kalendermaand het bewijs leveren dat zijn winstgevende activiteit het toegelaten maximum aantal uren niet overschrijdt.
Bron: Juridische Studiën, kenmerk: E6318/C.13