Kruimelpad
Informatienota 1986/39: - Art. 42bis en art. 56 G.W. - Tewerkgestelde werklozen. - Beroepsactiviteit.
Tekst
Gevraagd wordt of, voor de toepassing van het KB van 12 april 1984 tot uitvoering van de art. 42bis en art. 56, §2 G.W., de tewerkstelling van de werkloze door de overheid of door sommige instellingen binnen het bestek van Afdeling IV van Hoofdstuk I van Titel III van KB van 20 december 1963 (betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid), als een beroepsactiviteit moet worden beschouwd, ofwel of de uit die tewerkstelling voortkomende inkomsten als een vervangingsinkomen moeten worden aangemerkt.
Wat de rechthebbende betreft, komt het ons voor dat de vraag niet rijst voor zover art. 42bis G.W., toepasselijk is op de gepensioneerden en op de volledig werklozen, met uitsluiting van de "tewerkgestelde" werklozen, en art. 56 G.W., personen beoogt die arbeidsongeschikt of ziek zijn.
De opgeworpen kwestie geldt dus in principe enkel de echtgenoot van de rechthebbende of de persoon met wie laatstgenoemde een huishouden vormt.
De omzendbrief CO 1130 van 22 juni 1984 van de Rijksdienst bepaalt wat er wordt verstaan onder vervangingsinkomen, enerzijds, en anderzijds onder beroepsactiviteit naar de betekenis van KB van 12 april 1984.
Hoewel de art. 161 en art. 166 van KB van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid verwijzen naar de "werkloosheidsuitkeringen" waarop de tewerkgestelde werkloze aanspraak kan maken, neemt zulks toch niet weg dat de betrokkene een beroepsactiviteit uitoefent, dat hij werkt en dat, overigens, op fiscaal gebied zijn inkomsten beschouwd worden als voortkomend uit een beroepsactiviteit.
Aan de andere kant leidt het feit, dat de "tewerkgestelde werkloze" rechthebbende zijn recht op verhoogde kinderbijslag verliest en het maar terug verkrijgt wanneer zijn "tewerkstelling" een einde neemt (art. 42bis G.W.), en dat voormelde CO 1130 van de Rijksdienst uit de omschrijving van de beroepsactiviteit enkel de tewerkstelling in een deeltijdse betrekking bedoeld bij art. 130, §2, 1°, b) van het voormeld KB van 20 december 1963 uitsluit, er eveneens toe te beschouwen dat de activiteit van de "tewerkgestelde" werkloze een beroepsactiviteit is.
Bijgevolg kan uit bovenstaande elementen worden geconcludeerd dat de tewerkstelling van een werkloze door de overheid of door sommige instellingen binnen het bestek van de art. 161 tot art. 171 van bovenvermeld KB van 20 december 1963 een beroepsactiviteit naar de betekenis van voormeld KB van 12 april 1984 is.
Bijgevolg zal de rechthebbende de verhoogde bijslag krachtens art. 42bis of art. 56 §2 G.W., niet kunnen genieten wanneer zijn echtgenoot (of concubant) een dergelijke activiteit uitoefent, vermits hij, in dat geval, niet de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste bezit (behoudens het geval van de rechthebbende die als enige persoon met de kinderen samenwoont).
Bron: Juridische Studiën, kenmerk: E6306/C.79