Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1386 van 13 februari 2012 - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers - Actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren

    1. Informatiegaring met formulieren en elektronische dragers

    Sedert enkele jaren houdt de Rijksdienst op een permanente wijze een inventaris bij van alle onontbeerlijke gegevens om de kinderbijslag te betalen. Elk jaar worden, overeenkomstig de bepalingen van de bestuursovereenkomst, de voorschriften in verband met de methoden en de werkwijzen om die gegevens te verkrijgen opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd.

    Daarom vinden de kinderbijslagfondsen en de andere betaalinstellingen voor kinderbijslag hierna de nieuwe regels die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2012.

    2. Algemene uitgangspunten voor de gegevensinwinning

    De contacten met de sociaal verzekerde staan in het teken van gegevensinwinning en het geven van juiste en volledige informatie. De algemene doelstelling van de gegevensinwinning bestaat erin in overeenstemming met het Handvest de kinderbijslag snel en correct te betalen:

    (a) door elektronische fluxgegevens te verwerken en zo weinig mogelijk vragen te stellen aan de sociaal verzekerde via een aanpassing en een vervanging van formulieren door elektronische gegevens;
    (b) door de consultatie van de databanken.

    Van elke consultatie wordt een print(screen) in het (elektronisch) dossier bewaard als bewijsmiddel.

    De kinderbijslagfondsen moeten alles in het werk stellen om de betalingen " in real-time" af te stemmen op de ontvangen elektronische gegevensstromen in verband met de wettelijke en professionele persoonsgegevens.

    2.1. De unieke gegevensvergaring: de onontbeerlijke gegevens maar één keer opvragen

    2.1.1. Algemene principes

    1. Enkel de persoonsgegevens die onontbeerlijk zijn voor de correcte en tijdige behandeling van het dossier mogen opgevraagd worden. De gegevensinwinning via elektronische weg of door consultatie van databanken moet verantwoord zijn en stroken met de verwachtingen van de burger. Enkel de persoonsgegevens dienstig voor de vaststelling van het recht en de betaling van de kinderbijslag (bijv. de gezinssamenstelling) mogen worden geconsulteerd.
    Het misbruiken van gegevens voor andere doelstellingen kan worden vervolgd.

    2. De gegevensinzameling mag niet overmatig zijn: er mogen niet te veel en te vaak gegevens worden opgevraagd.

    3. De opvraging van de gegevens (de unieke inzameling), bij voorkeur via elektronische kanalen, gebeurt zo veel mogelijk direct bij de "authentieke bron "; de opvraging bij de sociaal verzekerde via een formulier is enkel toegelaten voor zover deze gegevens niet elektronisch verkregen kunnen worden. Een authentieke bron is een database die door een wet of reglementering ertoe verplicht is om betrouwbare gegevens in te zamelen, te beheren en ter beschikking te stellen van derden die deze gegevens verplicht moeten gebruiken.

    Voorbeeld

    Voorbeeld van opvraging van gegevens
    Gegevenstype Authentieke bron
    Identificatiegegevens van de ondernemingen Kruispuntbank v/d Ondernemingen
    (Werkgeversrepertorium)
    Identificatiegegevens van de burgers Rijksregister v/d Natuurlijke Personen
    Register van de Kruispuntbank v/d Sociale Zekerheid
    Sociale persoonsgegevens Databases beheerd door de instellingen van de sociale zekerheid (waaronder RSZ)

    Uitzonderingen

    Bepaalde informaties waarop de betaling van de kinderbijslag is gesteund en waarvan nog geen elektronische "authentieke" gegevensbron beschikbaar is, zijn nog te bewijzen aan de hand van een formulier, een attest of een verklaring.

    Een overzicht

    Overzicht van de informatie
    Aard van de informatie Bewijsmiddel
    1 De pensionering van de rechthebbende/het overlevingspensioen Attest van de pensioendienst
    2 De detinering Attest van de FOD Justitie (adres in de tabellen in bijlage)
    3 De plaatsing in een instelling/gezin Attest/formulier/P3a/P3b/beschikking van de rechter
    (zie: Topic 8)
    4 Positieve gevolgen (zie Topic 11)

    Een "feitelijk gezin" vormen.

    Negatieve gevolgen (zie Topic 11)
    Een "feitelijk gezin" - "geen feitelijk gezin" vormen (weerlegging van het vermoeden)

    Rijksregister of officieel document 1
    + Verklaring op het formulier J van de partners

    Rijksregister of officieel document
    + Verklaring op het formulier J van de partners/sociaal onderzoek (controle aan huis)

    5 De verlating van het weeskind door de overlevende ouder Formulier P16com
    (zie: de tabellen in bijlage)
    6 De verdwijning of de ontvoering van het kind; de rechthebbende heeft zijn gezin "verlaten" Verklaring van gerechtelijke of administratieve of politionele diensten
    7 De regeling in verband met het ouderlijke gezag (beurtouderschap en co-ouderschapsregeling) Het vonnis/arrest/een beschikking (zie: topic 9)
    8 De gelijk verdeelde huisvesting voor meerderjarigen
    (vervolg van de co-ouderschapsregeling)
    Verklaring van de beide ouders (formulier Mod. L)
    9 OCMW-steun (leefloon + andere steun) Attest/verklaring, indien geen flux
    10 Vraag om op een rekening te storten Formulier Mod.W
    11 In de Vlaamse Gemeenschap:
    Het volwassenenonderwijs, het avondonderwijs, het onderwijs voor sociale promotie, het privaat onderwijs, de leerovereenkomst, de stages (opleiding tot ondernemingshoofd of om in een ambt te worden benoemd), datum indiening van de eindverhandeling, de stage om in een ambt benoemd te worden (notaris, gerechtsdeurwaarder........)

    In de Franse/Duitse Gemeenschap:
    Het gevolgde onderwijs, de leerovereenkomst, de stages (opleiding tot ondernemingshoofd of om in een ambt te worden benoemd), datum indiening van de eindverhandeling, stage om in een ambt benoemd te worden (notaris, gerechtsdeurwaarder........)

    Attest D062 / formulier P7

    Formulier P7

    12 Bewijs van een handicap of van een aandoening Attest/Handichild2
    13 Rechtsfeiten in het buitenland (geboorte, overlijden, adoptie,.......) Attesten/verklaringen
    14 De wettelijke samenwoning Verklaring
    15 Het inkomen van de rechthebbende, de partner,
    van de student-stagiair, alternerend leren, het werkplekleren, de leerjongen, de ondernemingsopleiding
    Verklaring op het formulier (o.a. als zelfstandige, zie: topic 4)
    16 De gesanctioneerde werkloze3 Beslissing van sanctie (RVA)/
    Verklaring4
    17 Het kraamgeld Kraamgeldattest/inschrijving in de bevolkingsregisters
    18 De illegale bijslagtrekkende Verklaring5
    19 IBO-contracten6 (activering van de werklozen) Gewestelijke arbeidsdiensten

    2.1.2. Debiteuren (zonder een gekende woonplaats in België of verblijvend in het buitenland)

    Aan de kinderbijslagfondsen wordt gevraagd om de integratie in het Kadaster nooit stop te zetten voor de debiteuren (rechthebbende + bijslagtrekkende) van onverschuldigd betaalde kinderbijslag, zolang de schuld niet volledig is aangezuiverd. (cfr. CO 1363 van 9 november 2006).

    2.1.3. De eenmalige inzameling en het hergebruiken van informatie

    Het hergebruiken van gegevens: beheer en uitwisseling van beveiligde informatie

    De (sociale persoons-)gegevens worden slechts eenmaal7 opgevraagd; eens ze in het bezit zijn van een kinderbijslaginstelling worden ze opgeslagen, beheerd en geactualiseerd en binnen de sector worden ze via het Kadaster of met het brevet van rechthebbende ter beschikking gesteld van de andere gebruikers.

    Ze hoeven ook niet langer actief beschikbaar te zijn dan noodzakelijk voor de toepassing van de kinderbijslagwetgeving, rekening houdende met de wettelijke verjaringstermijnen.

    2.1.4. De bewaring van gegevens die niet langer actueel zijn

    Gegevens die niet meer worden gebruikt voor de toekenning van de kinderbijsla g, moeten worden gearchiveerd. Ze dienen niet beschikbaar te blijven voor directe consultatie, maar worden opgeslagen in het archief of gestockeerd op elektronische dragers (cfr. omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1380 van 23 december 2009). In de dienstbrief 997/75 van 14 april 2011 werden verdere preciseringen gegeven.

    2.2. Gevolgen van de unieke gegevensinwinning

    2.2.1. Ambtshalve het recht onderzoeken of op een aanvraag wachten?

    Als algemeen principe stelt de Rijksdienst dat rechten op kinderbijslag maximaal op eigen initiatief van het kinderbijslagfonds worden onderzocht en vastgesteld in het kader van het automatisch onderzoek van het recht. Bij de vaststelling van rechten waarvoor nog een beroep wordt gedaan op de sociaal verzekerde is het van belang dat de beschikbare elektronische informatie niettemin maximaal wordt benut (bijv. de DMFA-gegevens over het arbeidsvolume kunnen indicatief zijn voor het inkomen in het kader van het onderzoek naar een toeslag).

    Het kinderbijslagfonds moet het nodige doen om automatisch informatie te bekomen over potentiële rechten die nog niet automatisch kunnen worden uitgeoefend. Om dit te bereiken moeten de juiste actoren in het kinderbijslagkadaster worden geïntegreerd met de passende rolcode en moeten de daaruit voortkomende informatiestromen effectief en efficiënt worden verwerkt.

    Wat betreft de integratie van de (huwelijks)partners met het oog op de toekenning van de sociale toeslagen wordt verwezen naar de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1377 van 8 december 2008.

    Overzicht van de integraties in het Kadaster
    Statuut "vierde actor": overzicht van de integraties in het Kadaster
    Altijd met code 106 integreren (bijslagtrekkende = code 103) Alle potentiële voorrangsgerechtigde rechthebbenden (" vierde" actoren cfr. de schema's in bijlage).
    Situatie Actoren met 103/106
    Afstand van recht aan een rechthebbende die tot de hoofdgroep van de rechthebbenden behoort De voorrangsgerechtigde in de zin van artikel 64 Kinderbijslagwet die het recht heeft afgestaan
    Toepassing van de algemene afwijking op grond van de MO 599 De voorrangsgerechtigde in de zin van artikel 64 Kinderbijslagwet
    Afstand van recht aan een rechthebbende die niet tot de hoofdgroep van de rechthebbenden behoort De voorrangsgerechtigde in de zin van artikel 64 Kinderbijslagwet die het recht heeft afgestaan en de potentiële voorrangsgerechtigden in het gezin van het kind
    Doel Actoren met code 105
    Automatisch onderzoek naar het recht op wezenbijslag De andere ouder (adoptant) van het kind, die nog niet met een andere code is geïntegreerd
    Opvolgen van alle wijzigingen in de gezinssamenstelling Gezinshoofden (referentiepersonen) die nog niet met een andere code zijn geïntegreerd

    Conform de bepalingen van het Handvest van de Sociaal Verzekerde kunnen de kinderbijslagfondsen - wanneer de sociaal verzekerde binnen de maand geen gevolg geeft aan de vraag om inlichtingen (bijv. door het niet-terugzenden van het formulier) - ambtshalve inlichtingen inwinnen en op basis daarvan beslissingen treffen, die rechtsgeldig zijn tot bewijs van het tegendeel (zie topic 9: De ontbrekende of onvolledige formulieren - de ambtshalve beslissing).

    2.2.2. Algemene bewijskracht van de elektronische informatie en de voorrang op de formulieren

    De gegevens waarop de betaling van de kinderbijslag is gesteund, worden bij voorrang bewezen met elektronische bewijsmiddelen (gegevensfluxen of de consultatie van databanken via TRIVIA).

    Uit een bewijs dat op die manier verkregen werd, vloeien alle gekende rechtsgevolgen voort: de betaling van de basisbijslag of de validatie van de betaling van een toeslag (zie topic 9: De onvolledige of ontbrekende formulieren - de ambtshalve beslissing), de provisionele betaling of de weigering van het recht of de gebeurlijke terugvordering. Dit geldt zowel in het kader van de aanvraag als bij de voortzetting van de betaling.

    2.2.3. De unieke gegevensinzameling op basis van het uniek nummer (bijv. ondernemingsnummer of INSZ-nummer)

    Als blijkt dat alle gegevens uit de authentieke bron kunnen worden verkregen, dan mogen dezelfde gegevens geen tweede keer meer met formulieren worden opgevraagd.

    Elke instelling moet maximaal gebruik maken van de gegevens die al bij andere diensten beschikbaar zijn (art. 12 van het Charter van de klantvriendelijke overheid8 ).

    anchor2.3. De bewijskracht van elektronische informatiegegevens

    De elektronische informatiegegevens (bijv. van het Rijksregister) gelden tot bewijs van het tegendeel en kunnen geldig gebruikt worden ter vervanging van de gegevens uit de bevolkings- en vreemdelingenregisters.

    Verschillen tussen de gegevens in het Rijksregister en andere officiële documenten?

    Bij koninklijk besluit9 is bepaald dat wie verschillen vaststelt tussen de gegevens in het Rijksregister en andere o fficiële gegevens, verplicht is dit onmiddellijk te melden aan het Rijksregister. Aan de kinderbijslagfondsen wordt daarom gevraagd afwijkingen aan de dienst Monitoring te signaleren die desgevallend contact zal opnemen met de Helpdesk van het Rijksregister. De bepaling om die verschillen rechtstreeks aan het Rijksregister te melden die was voorzien in de circulaires CO 1272 en CO 1381 van 8 februari 2010 vervalt.

    2.4. Afschaffing van de eensluidende verklaring10

    Een goed leesbare kopie van het document/formulier volstaat

    Er wordt aan herinnerd dat sinds 31 maart 2004 (art. 508 van de Programmawet van 22 december 2003) de federale overheidsdiensten geen eensluidend verklaarde documenten meer mogen opvragen.

    Aan alle wettelijke of reglementaire verplichtingen is voldaan door het overhandigen van een kopie van het originele document.

    Wat te doen bij twijfel over de authenticiteit?

    Indien er twijfel bestaat over de authenticiteit11 van een document, moet contact worden gezocht met de overheid die de informatie kan bezorgen. Wanneer dat niet volstaat, kan de dienst zich tot de burger of onderneming richten. Er moet een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst gestuurd worden naar de persoon die de duidelijke kopie heeft bezorgd. In die brief vraagt u om het originele document voor te leggen en vermeldt u ook de reden hiervoor.

    De afschaffing van het eensluidend verklaard afschrift geldt enkel voor kopieën die burgers of ondernemingen moeten voorleggen. Deze maatregel is niet van toepassing op documenten die instellingen in geval van noodzaak onder elkaar uitwisselen (cfr. de dienstbrieven inzake het brevet van rechthebbende).

    Wanneer is nog een origineel document nodig?

    • Getuigschriften van de onderwijsinstellingen (formulier P7-B of het verkort schoolattest) moeten door de sociaal verzekerde in hun originele vorm aan het kinderbijslagfonds worden overgemaakt;
    • Verklaringen van de financiële instellingen (formulier Mod.W) over de rekening waarop de kinderbijslag wordt gestort, moeten eveneens door de sociaal verzekerde in hun authentieke vorm aan het kinderbijslagfonds worden aangeboden.

    Voor deze twee attesten kunnen geen kopie, fax of Pdf-afschrift worden aangenomen. Om fraude te voorkomen past de Rijksdienst de tekst op de formulieren P7, mod.W en W-int aan.

    Voor de authentieke bewijzen van geboorte en leven wordt verwezen naar Topic 2 infra.

    2.5. De (elektronische) communicatie met de burger

    Overeenkomstig het Charter van een klantvriendelijke overheid, goedgekeurd door de Ministerraad van 23 juni 2006, laat elke overheidsdienst communicatie toe met de burgers of de ondernemingen via verschillende kanalen waaronder e-mail, brief, telefoon en fax (art. 6).

    De gegevens verkregen via andere kanalen dan brieven of formulieren (e-mail, telefoon of fax) moeten worden aanvaard voor de vaststelling van het recht indien voldoende identificatie van de afzender of de nodige technische maatregelen inzake de authenticiteit van de handtekening (elektronische handtekening op de e-ID) van toepassing zijn.

    Elke dienst beantwoordt brieven met brieven en e-mail met e-mail, tenzij de gegevens van die aard zijn dat een elektronische communicatie niet wenselijk is (bijv. motivering van beslissing in het kader van het Handvest of de betekening van een debet). Aangetekende zendingen worden enkel gebruikt indien dit echt noodzakelijk is of wanneer dit wettelijk zo is bepaald (artikel 9 van het Charter).

    Voor de kinderbijslagsector betekent dit in concreto dat aangetekende zendingen enkel gebruikt worden:

    • voor het stuiten van de verjaringstermijn12 van 1, 3 of 5 jaar voor onverschuldigde betalingen;
    • voor de vraag om intersectoriële inhoudingen.

    3. De gegevensinwinning met formulieren per thema

    Topic 1 - De overschrijving op een zichtrekening in het binnen- en buitenland

    3.1.1. De wettelijke bescherming van de tegoeden op de rekening

    Overeenkomstig artikel 1410, §2, 1°, van het Gerechtelijk wetboek worden de gezinsbijslagen beschermd tegen overdracht en beslag. De uitkeringen verliezen evenwel deze bescherming na creditering op een zichtrekening, doordat ze niet langer als zodanig identificeerbaar zijn.

    De wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen heeft het Gerechtelijk wetboek op dit punt aangevuld en voorziet in de toekenning van een bijzondere code aan bepaalde uitkeringen bij storting op een rekening. Het koninklijk besluit van 4 juli 2006 geeft met ingang van 1 januari 2007 uitvoering aan de voormelde bepalingen (cfr. de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1361 van 6 november 2006).

    Het infogedeelte van het formulier Mod. W werd overeenkomstig deze gewijzigde regelgeving aangepast, om op die manier de sociaal verzekerde voldoende te informeren.

    3.1.2. De SEPA-overschrijving

    Het formulier werd tevens aangepast aan de Europese richtlijn met betrekking tot de uitvoering van Europese overschrijvingen. Dientengevolge zal het huidige rekeningnummer van de begunstigde vervangen worden door de IBAN-code met 16 alfanumerieke karakters. Bovendien werd de BIC-code voor de identificatie van de bank van de begunstigde op het mod. W gevraagd.

    Voor de overschrijvingen naar het buitenland werd een formulier W-int ontwikkeld.

    3.1.3. De basisbankdienst

    Overeenkomstig artikel 3 van de Wet op de Basisbankdienst (BS 24 maart 2003) moet elke kredietinstelling voor iedere consument die zijn hoofdverblijf heeft in België voor maximaal 12 euro (geïndexeerd13 ) per jaar een zichtrekening kunnen openen en bepaalde verrichtingen kunnen uitvoeren (= basisbankdienst). Het info-blad bij het formulier W bevat een korte verwijzing naar deze wet.

    Het nieuwe formulier werd u meegedeeld met de omzendbrief van de RKW: dienstbrief 999/c.150 van 18 december 2008.

    Topic 2 - Het bewijs van geboorte en leven

    3.2.1. Procedure vóór de geboorte (de aanvraag om voorafbetaling)

    Het indienen van een aanvraag en de bewijsstukken om een voorafbetaling van een kraamgeld te bekomen

    De Rijksdienst zal de formulieren AA (aanvraag om kinderbijslag) en Eter (aanvraag om kraamgeld/adoptiepremie) in de hiernavermelde zin aanpassen en in de loop van 2012 aan de kinderbijslagfondsen bezorgen.

    Wat is een aanvraag om kindergeld (o.a. kraamgeld14 )?

    • elk document, feit, gegeven, formulier,... waaruit het recht op kinderbijslag blijkt;
    • als het kinderbijslagfonds over voldoende elementen beschikt om uw recht vast te stellen. moet u geen aanvraagformulier invullen;
    • neem contact op met uw kinderbijslagfonds en meld dadelijk alle wijzigingen in beroep, identiteit, woonplaats, studies... U kan dat doen per telefoon, brief, fax, e-mail of persoonlijk tijdens de kantooruren.

    Naar aanleiding van de voorafbetaling van het kraamgeld wordt het "speciaal geboorteattest" nog steeds gevraagd aan de bijslagtrekkende.

    Een verklaring van feitelijk gezin vragen vóór de geboorte is onnodig als de persoon met wie de moeder ongehuwd samenwoont een " aanvraag om voorafbetaling" van het kraamgeld indient.

    Let wel! De voorafbetaling geldt altijd als een provisionele betaling. Na de geboorte van het kind dient het recht op kraamgeld en kinderbijslag definitief bepaald te worden rekening houdende met de voorrangsregels, de bevoegdheidsbepalingen en desgevallend de procedure van het automatisch onderzoek van het recht
    (cfr. CO 1326 van 19 januari 2001).

    Het onderzoek: zie punt 3.2.3.

    3.2.2. Procedure na de geboorte

    De geboorte van het kind wordt bewezen door ofwel het "speciaal geboortebewijs15 , ofwel door een mailbox afkomstig van het Rijksregister. Zodra geboorte en leven van het kind op één van deze twee manieren vaststaat, is er een voldoende basis om:

    • het kraamgeld uit te betalen of de voorafbetaling van het kraamgeld te staven;
    • kinderbijslag uit te betalen.

    Altijd de mail-box opvolgen om fraude te voorkomen

    Het speciaal geboorteattest om het kraamgeld te bekomen is enkel functioneel om de betalingen van de kinderbijslag toch al te starten, wanneer de mail-box in verband met de geboorte nog niet is ontvangen (wijziging van het Rijksregister).

    Om fraude via het nagemaakt "speciaal geboortebewijs" of via verklaringen va n zwangerschap in functie van de voorafbetaling van het kraamgeld op het spoor te komen, wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd in geval van betaling van het kraamgeld ALTIJD de mail-box van het Rijksregister op te volgen.

    Wanneer geen mailbox is ontvangen wordt vanaf drie maanden na de (vermoedelijke) geboortedatum en uiterlijk voor het einde van de vijfde maand na de voorafbetaling van het kraamgeld, het gegeven getoetst aan de authentieke bron:

    • het Rijksregister consulteren en van deze consultatie een (print)screen bijhouden in het (elektronisch) dossier;
    • en/of (gemeente die het speciaal geboortebewijs heeft opgemaakt), vragen de geboorte (of desgevallend het overlijden, doodgeboorte) van het kind te bevestigen.

    Noot

    De akte van aangifte van een levenloos kind wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakt, wanneer de doodgeboorte plaats heeft meer dan zes maanden na de conceptie. In dat geval geeft de doodgeboorte ook recht op kraamgeld of moet het voorafbetaalde kraamgeld niet worden betwist. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een geboortebewijs op met de vermelding " levenloos vertoond kind", wanneer een akte van aangifte van een levenloos kind werd opgesteld. Omdat dit attest fraudegevoelig is, wordt aan het kinderbijslagfonds gevraagd om telkens wanneer geen mailbox is ontvangen, inlichtingen in te winnen bij het betreffende gemeentebestuur over het bestaan van de akte van aangifte van een levenloos kind.

    De overlegging van een medisch getuigschrift aan het bevoegde kinderbijslagfonds inzake een miskraam na ten minste honderd tachtig dagen zwangerschap volstaat niet om het recht op kraamgeld te vestigen. Indien daarentegen het kind doodgeboren is in het buitenland wordt het bewijs van doodgeboorte (na 180 dagen zwangerschap) geleverd aan de hand van een document uitgaande van de bevoegde buitenlandse overheidsinstantie en ook bij gebreke hiervan aan de hand van een medisch getuigschrift.

    Voorbeeld: Een aanvraag om kraamgeld wordt ingediend in de achtste maand van de zwangerschap. Het kraamgeld wordt voorafbetaald en het betreft een eerste kind van de ouders. Bij de kennisgeving van de voorafbetaling van het kraamgeld wordt om "het speciaal geboorteattest" gevraagd. Na de geboorte wordt geen mailbox van het Rijksregister ontvangen. Het feit van de geboorte is niet voldoende bewezen om de voorafbetaling van het kraamgeld te staven en om de kinderbijslag te betalen. Vanaf de derde maand na de vermoedelijke geboortedatum en uiterlijk voor het einde van de vijfde maand na de voorafbetaling van het kraamgeld, wordt contact opgenomen met de bevolkingsdiensten van de woonplaats van de moeder (cfr. Noot supra).

    3.2.3. Maatregelen om te voorkomen dat het kraamgeld meer dan eenmaal wordt aangevraagd en uitbetaald

    3.2.3.1. De consultatie van het TRIVIA

    Principe: Gelet op de toegenomen mogelijkheden van de gegevensinwinning via TRIVIA voert het kinderbijslagfonds ambtshalve een onderzoek uit naar een mogelijke cumulbetaling door de consultatie van de gegevensbestanden.

    Hypothese I:

    De aanvraag om (vooraf)betaling van het kraamgeld wordt gedaan door een aanvrager behorend tot de hoofdgroep16 : (stief)ouder of partner

    • Voor de (toekomstige) moeder, het Kadaster raadplegen + bijhouden van een print(screen) van de consultaties in het (elektronisch) dossier;
    • Voor de rechthebbende (de aanvrager van het kraamgeld): consultatie van TRIVIA en onderzoek in functie van de rechtsvaststelling + bijhouden van een print(screen) van de consultaties in het (elektronisch) dossier.

    Vaststellingen en de gevolgen van deze consultatie van TRIVIA

    • 1ste mogelijkheid. Er bestaat enkel een dossier bij het kinderbijslagfonds dat de aanvraag om kraamgeld heeft ontvangen. Dat kinderbijslagfonds betaalt reeds voor kinderen van de rechthebbende - de aanvrager van het kraamgeld. Het betreft een tweede, derde of volgende geboorte van de rechthebbende. Actie: kraamgeld betalen en integreren (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA)
    • 2de mogelijkheid. Er bestaat in het Kadaster een kinderbijslagdossier bij een andere kinderbijslaginstelling = de mogelijkheid van cumul van het kraamgeld. Het kinderbijslagfonds dat de aanvraag heeft ontvangen, neemt telefonisch contact op met de betrokken kinderbijslaginstelling en verwittigt haar van zijn tussenkomst.
      Actie: het kinderbijslagfonds dat de aanvraag heeft ontvangen, bevestigt zijn betaling per e-mail of fax. Daarna wordt het kraamgeld onmiddell ijk betaald en de betaling in het Kadaster geïntegreerd. (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA).
    • 3de mogelijkheid. Er bestaat in het Kadaster geen kinderbijslagdossier bij een andere kinderbijslaginstelling.
      Actie: In dat geval wordt het kraamgeld onmiddellijk betaald en de betaling in het Kadaster geïntegreerd. (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA).

    Hypothese II:

    De aanvraag om (vooraf)betaling van het kraamgeld wordt gedaan door een aanvrager NIET behorend tot de hoofdgroep, die deel uitmaakt van het gezin, bijvoorbeeld een grootouder of oom van het kind

    • Voor de (toekomstige) moeder: het Kadaster raadplegen + bijhouden van een print(screen) van de consultaties in het (elektronisch) dossier;
    • Voor de rechthebbende (de aanvrager van het kraamgeld): consultatie van TRIVIA en onderzoek in functie van de rechtsvaststelling + bijhouden van een print(screen) van de consultaties in het (elektronisch) dossier;
    • Voor de potentiële rechthebbenden (volgens de gezinssamenstelling): consultatie van Trivia louter om cumulbetalingen te vermijden + bijhouden van een print(screen) van de consultaties in het (elektronisch) dossier van de gezinsleden.

    Vaststellingen en de gevolgen van de consultatie van TRIVIA

    • Indien uit het onderzoek blijkt dat het kraamgeld niet in de werknemersregeling17 dient te worden betaald, dan wordt de aanvraag doorgezonden naar de bevoegde kinderbijslaginstelling, conform het Handvest van de sociaal verzekerde. De sociaal verzekerde wordt hiervan verwittigd.
    • Indien uit het onderzoek blijkt dat het kraamgeld in de regeling van de werknemers dient te worden vastgesteld, wordt als volgt tewerk gegaan:
    • 1ste mogelijkheid. Er bestaat enkel een dossier bij het kinderbijslagfonds dat de aanvraag om kraamgeld heeft ontvangen.
      Actie: Het kraamgeld wordt onmiddellijk betaald en de betaling in het Kadaster geïntegreerd. (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA).
    • 2de mogelijkheid. Er bestaat in het Kadaster een kinderbijslagdossier bij een andere kinderbijslaginstelling = de mogelijkheid van cumul van het kraamgeld. Het kinderbijslagfonds dat de aanvraag heeft ontvangen, neemt telefonisch contact op met de kinderbijslaginstelling en verwittigt van zijn tussenkomst.
      Actie: Het kinderbijslagfonds dat de aanvraag heeft ontvangen, bevestigt zijn betaling per e-mail of fax. Daarna wordt het kraamgeld onmiddellijk betaald en de betaling in het Kadaster geïntegreerd. (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA).
    • 3de mogelijkheid. Er bestaat in het Kadaster geen kinderbijslagdossier bij een andere kinderbijslaginstelling.
      Actie: In dat geval wordt het kraamgeld onmiddellijk betaald en de betaling in het Kadaster geïntegreerd. (cfr. 3.2.3.2. De integratie in TRIVIA).

    Er wordt nogmaals aan herinnerd dat de voorafbetaling altijd geldt als een provisionele betaling. Na de geboorte van het kind dient het recht op kraamgeld en kinderbijslag definitief bepaald te worden rekening houdende met de voorrangsregels, de bevoegdheidsbepalingen en desgevallend de procedure van het automatisch onderzoek van het recht (cfr. CO 1326 van 19 januari 2001).

    3.2.3.2. De integratie in het TRIVIA

    Om de cumulatie van betalingen van het kraamgeld te voorkomen wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd, dadelijk vanaf de (vooraf)betaling van het kraamgeld18 , de betaling en de gegevens over de bijslagtrekkende, de rechthebbende en alle potentiële rechthebbenden ("vierde" actoren, cfr. de schema's in bijlage) in het Kadaster te integreren.

    3.2.3.3. Het "speciaal geboorteattest"

    Het kinderbijslagfonds dat het speciaal geboorteattest ontvangt, maakt het " ongeldig" (ontwaarden) of stuurt het door naar het kinderbijslagfonds dat bevoegd is of het kraamgeld heeft uitbetaald volgens van het kadaster.

    Indien de geboorte wordt bewezen door een mailbox van het Rijksregister is het niet meer nodig het speciaal geboorteattest op te vragen. Over de geboorterang wordt beslist op basis van indicaties in het dossier of bij gebreke daar aan op basis van een individuele vraag aan de bijslagtrekkende. Indien er twijfel zou zijn over de geboorterang wordt dit in een apart schrijven aan de ouders gevraagd. Het volstaat dat het kind van een van beide ouders het eerste kind is om de eerste rang toe te kennen. Omdat via het vroegere formulier E-attest de informatie over de geboorterang of de afstamming niet kan worden bekomen, werd dat formulier afgeschaft. De CO 1318 van 15 januari 1999 is sinds 2009 opgeheven.

    3.2.4. Maatregelen om cumulbetalingen tussen de adoptiepremie en het kraamgeld te voorkomen

    Voor een kind kan slechts eenmaal een adoptiepremie betaald worden aan de adoptant of aan zijn (huwelijks)partner. Bovendien mag geen van beiden (adoptanten als ze beide adopteren) al kraamgeld of een adoptiepremie hebben ontvangen hebben voor het kind.

    Zelfde cumulonderzoek als voor het kraamgeld

    Blijkt uit het cumulonderzoek dat geen cumul met een adoptiepremie mogelijk is, dan wordt de adoptiepremie of het kraamgeld (vooraf) betaald. Blijkt de mogelijkheid van een cumul (bijv. een ouder-adoptant is tijdens de periode gekend in het ARZA of DMFA(PPO) als ambtenaar) niet uitgesloten te zijn na een consultatie van TRIVIA, dan neemt het kinderbijslagfonds contact op met de betrokken administratie of dienst. Het volstaat telefonisch contact op te nemen (bijv. met het sociaal verzekeringsfonds) en het resultaat van het gesprek per brief, fax of e-mail te bevestigen.

    Zijn er na onderzoek niet voldoende gegevens beschikbaar, dan wordt het cumulonderzoek desgevallend afgerond met een controlebezoek bij de persoon die het kraamgeld/adoptiepremie heeft ontvangen.

    Dit verbod op cumulatie van kraamgeld met een adoptiepremie voor eenzelfde kind, sluit een verschilbetaling19 tussen beide in voorkomend geval niet uit. Desnoods heeft een controlebezoek plaats bij de persoon die het kraamgeld heeft ontvangen, wanneer de juiste geboorterang niet kan worden bepaald.

    Topic 3 - De toekenning van een toeslag aan werklozen, zieken, gepensioneerden - Verhoging van de kinderbijslag voor eenoudergezinnen

    3.3.1. De toekenning op basis van een aanvraagformulier

    Principe: De controleformulieren worden verzonden op vaste voorafgaandelijk bepaalde tijdstippen.

    In talrijke gevallen stelt de Rijksdienst vertragingen vast in het onderzoek naar het recht op de sociale toeslagen. De kinderbijslagfondsen worden van die bevindingen via de jaarlijkse rapportering ingelicht. Aan de kinderbijslagfondsen wordt daarom gevraagd inspanningen te leveren om de formulieren op de vooraf bepaalde tijdstippen te verzenden.

    3.3.2. De seriële verzendingen van de formulieren P19/P19ter in 2012

    Het is de vraag wanneer het formulier moet verstuurd worden om de toeslag tijdig te betalen of de betaling van een toeslag niet te onderbreken. Voor de seriële zendingen van januari en juli heeft de Rijksdienst de opportuniteit en de meerwaarde onderzocht en aan de kinderbijslagfondsen de bijgestuurde werkwijze meegedeeld. De halfjaarlijkse seriële zending werd vanaf juli 2010 afgeschaft. In de omzendbrief CO 1384 van 8 juni 2010 van de Rijksdienst werden de instructies van de CO 1377 van december 2008 aangepast. Deze instructies zijn verder van toepassing wat betreft de seriële verzending in 2012.

    De aandacht wordt nochtans gevestigd op volgende bijsturingen:

    1) Wanneer het formulier P19 niet wordt teruggestuurd naar aanleiding van het bereiken van de hoedanigheid van langdurig werkloze, zieke, invalide of gepensioneerde in het kader van het eerste onderzoek naar het recht op de toeslag, moet het niet na een maand worden herinnerd.
    De onmogelijkheid om het recht op een toeslag toe te kennen wegens het ontbreken van het controleformulier P19 moet NIET schriftelijk worden gemotiveerd. Wel werd voor gezinnen met een vervangingsinkomen in bepaalde gevallen een controle ter plaatse voorzien (cfr. punt Varia 4.1.)

    2) De seriële zending van het formulier P19 - herinnering van het formulier na 45 dagen

    Volgens de huidige richtlijnen wordt het formulier P19/P19ter verzonden medio januari 2012.
    De herinnering van de formulieren P19 volgt na een maand (30 dagen). Gelet op het feit dat is aangetoond dat onmiddellijk na de herinnering nog grote aantallen formulieren worden ontvangen, heeft het kinderbijslagfonds de mogelijkheid om de termijn van herinnering te verruimen tot maximaal 45 dagen, op voorwaarde dat het kinderbijslagfonds het engagement op zich neemt de ingevolge herinnering ontvangen formulieren binnen de 14 dagen af te werken. Op die manier kunnen de gezinnen die dadelijk gevolg geven aan de herinnering toch nog op het normale tijdstip, zonder onderbreking, de toeslag op de kinderbijslag ontvangen.

    3) Voor de gevallen waarin al een formulier om de toeslag of verhoging aan te vragen is gezonden en tijdens het laatste kwartaal van het kalenderjaar wordt ontvangen, is het absoluut aangewezen maatregelen te nemen om te vermijden dat een tweede maal hetzelfde formulier met identieke vraag wordt verstuurd n.a.v. de seriële zending in januari. Dit ontvangen formulier P19 met inkomensgegevens van het laatste kwartaal, geldt als de basis voor de provisionele betalingen van het komende jaar. Wanneer toch een formulier in januari is gezonden, heeft dat enkel effect op de betalingen voor zover het ontvangen is en als blijkt dat daardoor nieuwe gegevens aan het licht komen die op het vroegere formulier niet zijn gemeld geweest.

    Voorbeeld: De zevende maand ziekte wordt bereikt op 19 oktober 2011. Het kinderbijslagfonds ontvangt het gegeven van "maand 6" op 15 oktober en stuurt een formulier P19 (referentiemaand oktober) op 5 november 2011. Het formulier wordt ontvangen op 10 november 2011. De gezins- en inkomensvoorwaarden voldoen aan de voorwaarden om de toeslag te ontvangen. De toeslag 50ter wordt betaald vanaf november 2011 en zolang er geen wijziging is gemeld in gezin en beroep (cfr. De tussentijdse zendingen in de CO 1377 en 1384). De eerstvolgende seriële verzending heeft plaats in januari 2013. Wordt er toch nog een toeslagformulier in januari verstuurd, dan mag in geen geval de betaling van de toeslag stopgezet worden, wanneer dit door de betrokkene niet teruggestuurd wordt.

    4) In geval van gelijkstelling moet hoe dan ook een nieuw formulier P19 gezonden worden met het oog op de doorbetaling van de toeslag. Om eventuele fluctuaties in het inkomen maximaal in de beoordeling te betrekken en de gebeurlijke doorbetaling van een sociale toeslag niet in gevaar te brengen, wordt het formulier P19 verzonden aan het einde van het kwartaal (vanaf de laatste week van de maand) waarin de onderbreking (tewerkstelling > 27 kalenderdagen) haar effect sorteert op de schaal. De aangegeven periode op het formulier (in te vullen maandvakjes) om de gelijkstelling te onderzoeken sluit aan bij de periode voorkomend op het laatste ontvangen formulier.

    Bij het begin van de assimilatie: verzending P19 telkens de rechthebbende overgaat naar de assimilatie, ongeacht 27 dagen gewerkt of niet 20 .

    Voorbeeld 1: De rechthebbende is langdurig werkloze en de toeslag 42bis wordt ontvangen. Op 15 april 2011 wordt het werk hervat. Het formulier P19 wordt gezonden de laatste week van de maand juni 2011 (referteperiode formulier januari 2011 - juni 2011). Het laatste ontvangen formulier P19 van de seriële zending 2011 werd immers ingevuld tot en met december 2010.

    Voorbeeld 2: De rechthebbende is langdurig werkloze en de toeslag 42bis wordt ontvangen. Op 15 juni 2011 wordt het werk hervat. Het formulier P19 wordt gezonden de laatste week van de maand september 2011 (referteperiode formulier januari 2011 - september 2011). Het laatste ontvangen formulier P19 van de seriële zending 2011 werd ingevuld tot en met december 2010.

    Voorbeeld 3: De rechthebbende is langdurig werkloze tot 30 april 2011. Er volgt een tewerkstelling van 1 mei tot 5 mei 2011 en dan geen statuut. Op 4 juni wordt de tewerkstelling hervat. Het formulier P19 wordt gezonden de laatste week van de maand juni 2011 (referteperiode formulier januari 2011 - juni 2011). Het laatste ontvangen formulier P19 van de seriële zending 2011 werd ingevuld tot en met december 2010.

    Opmerkingen

    1. Wordt het formulier P19 "onderzoek gelijkstelling" niet ontvangen dan wordt na een herinnering ambtshalve beslist of de betalingen van de toeslag gevalideerd worden of desgevallend een controle ter plaatse uitgevoerd (de betalingen kunnen met de beschikbare gegevens niet worden gevalideerd). Enkel de uitgevoerde betalingen kunnen op basis van een consultatie worden gevalideerd. In geen geval kan de consultatie van het TRIVIA aanleiding geven tot de toekenning van supplementaire toeslagen.

    2. Overeenkomstig het KB van 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders heeft de rechthebbende die uit de echt gescheiden is, gescheiden van tafel en bed of feitelijk gescheiden is, recht op een toeslag onder de volgende voorwaarden:
    - (1) de bijslagtrekkende is zijn echtgenoot of ex-echtgenoot (gezinstype III) of de andere ouder (gezinstype IV),
    en
    - (2) deze echtgenoot of ex-echtgenoot of de andere ouder vormt geen feitelijk gezin in de zin van artikel 56bis, § 2, van dezelfde wetten en ging geen nieuw h uwelijk aan, behalve indien het huwelijk gevolgd is door een feitelijke scheiding.

    De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie in het Rijksregister, of uit andere daartoe overgelegde officiële documenten die aantonen dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie in het Rijksregister.

    Voor deze gevallen blijft de verzending van het formulier P19 evenwel noodzakelijk. Bij het begin van het recht en daarna jaarlijks wordt het formulier P19ter verstuurd met het oog op de vaststelling van het sociaal supple ment in het kader van het automatisch onderzoek van de voordeligste schaal zoals bepaald bij de omzendbrief van de Minister, MO 599 van 16 juli 2007.

    Een bijkomende toelichting met voorbeelden over het recht op sociale toeslagen werd meegedeeld met de dienstbrief 996/99 van 5 augustus 2011.

    3.3.3. Welke instelling verzendt het controleformulier?

    Principe (cfr. CO 1330 van 21 mei 2001)

    Het formulier wordt in alle gevallen verstuurd, opgevolgd, behandeld en verwerkt door de kinderbijslaginstelling die bevoegd is de kinderbijslag te betalen voor de maand van de verplichte verzending, ook in geval dit kinderbijslagfonds voor die maand provisioneel de kinderbijslag uitbetaalt.

    Stelt deze kinderbijslaginstelling vast dat het behandelde controleformulier informatie bevat die van belang is voor het kinderbijslagfonds waaraan ze haar bevoegdheid heeft overgedragen of waarvan ze de bevoegdheid heeft overgenomen, dan contacteert ze die kinderbijslaginstelling (cfr. de voorschriften in verband met het brevet van rechthebbende).

    Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan een rappel, dan wordt de andere kinderbijslaginstelling daarvan verwittigd. Elke kinderbijslaginstelling neemt dan een ambtshalve beslissing (desgevallend na een controle aan huis) voor de periode waarover ze provisioneel betaald heeft.

    Voorbeelden

    Formulier P19

    1. KBF A betaalt tot 31 december en KBF B vanaf 1 januari. Er is recht op de eenoudertoeslag. KBF B verzendt het formulier P19 in januari en verstuurt zo nodig ook de herinnering in februari. Komt het formulier binnen en bevat het informatie die ook van belang is voor KBF A, dan verzendt KBF B een bijkomend brevet aan KBF A. Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan de rappel, dan deelt KBF B dit mee aan KBF A. KBF A neemt dan een (ambtshalve) beslissing over de periode tot december en KBF B voor de periode vanaf 1 januari.

    2. KBF A betaalt tot 31 januari en KBF B vanaf 1 februari. Er is recht op de eenoudertoeslag.
    KBF A verzendt het formulier P19 in januari en verstuurt zo nodig ook de herinnering in februari. Komt het formulier binnen, dan verzendt KBF A een bijkomend brevet aan KBF B. Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan de rappel, dan deelt KBF A dit mee aan KBF B. KBF A neemt een (ambtshalve) beslissing over de periode tot januari en KBF B voor februari (einddatum provisionele betalingen).

    Formulier P7

    3. KBF A betaalt tot 31 augustus en KBF B betaalt vanaf 1 september. Er is één rechtgevend kind: een student van 20 jaar. KBF B verzendt het formulier P7 in september en verstuurt zo nodig ook de herinnering in november. Komt het formulier binnen en bevat het informatie die ook van belang is voor KBF A, dan verzendt KBF B een bijkomend brevet aan KBF A. Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan de rappel, dan deelt KBF B dit mee aan KBF A. KBF A neemt een (ambtshalve) beslissing over de periode tot 31 augustus en KBF B voor de periode vanaf 1 september.

    4. KBF A betaalt tot 30 september en KBF B betaalt vanaf 1 oktober. Er is één rechtgevend kind: een student van 20 jaar. KBF A verzendt het formulier P7 in september, en verstuurt zo nodig ook de herinnering in november. Wordt het formulier ontvangen, dan stuurt KBF A een bijkomend brevet aan KBF B. Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan de rappel, dan deelt KBF A dit mee aan KBF B. KBF A neemt een (ambtshalve) beslissing over de periode tot 30 september en KBF B voor de periode vanaf 1 oktober.

    Formulier P20

    5. KBF A betaalt tot 31 maart en KBF B vanaf 1 april. Het rechtgevend kind is werkzoekende schoolverlater. De toekenningsperiode loopt tot einde april. KBF B verzendt het afsluitend formulier P20C en zo nodig de herinnering. Komt het formulier binnen en bevat het ook informatie die van belang is voor KBF A, dan stuurt KBF B een bijkomend brevet aan KBF A. Geeft de sociaal verzekerde geen gevolg aan de rappel, dan deelt KBF B dit mee aan KBF A. KBF A neemt een (ambtshalve) beslissing over de periode tot 31 maart en KBF B voor april.

    Topic 4 - De toekenning van kinderbijslag of van een toeslag - Bewijs van het inkomen

    Er zijn op dit ogenblik nog geen authentieke bronnen beschikbaar voor het bewijs van de inkomsten uit arbeid als werknemer, zelfstandige of een sociale uitkering. Zodoende moeten "verklaringen op eer" van de inkomens op de formulieren P19 worden aangenomen en gelden als basis van de vaststelling van het recht op een toeslag tot bewijs van het tegendeel. Verklaringen op eer zijn ook aan het formulier toegevoegde geschriften, nota's, loonafrekeningen... waarmee de sociaal verzekerde de bedoeling aantoont om een bepaald inkomen op te geven. Wat telt als verklaring is de intentie of de wilsuiting en niet de uitwendige vorm21 .

    Bijzonder geval:

    Hoe het formulier P19/P19ter afhandelen wanneer voor alle maanden het inkomen boven het grensbedrag ligt behalve in één van de maanden
    (bijv. de vakantiemaanden juli of augustus)?

    Toepassing van de éénmaandregeling

    In principe wordt de verklaring op eer aanvaard (behoudens contra-indicaties), behalve wanneer in alle maanden op het formulier P19 het inkomen te hoog is met uitsluiting van één maand waarin een inkomen wordt verklaard dat onder het grensbedrag ligt. Deze verklaring zal vanaf 2012 onvoldoende zijn om de betaling van een (getrimestrialiseerd) supplement op de kinderbijslag te bekomen. Er werd vastgesteld dat deze regularisatie vaak op een onvoldoende bewijsvoering en onvolledige of onjuiste verklaringen berust.

    Werkwijze:

    • In de beschikbare socio-professionele gegevensbanken, of intern gebufferde fluxen22 wordt nagegaan of er aanwijzingen bestaan die de vermindering van het inkomen aannemelijk maken.
    • Wanneer uit die consultatie van die gegevens geen aanwijzingen naar voor komen die de daling van het inkomen aanvaardbaar maken, wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel, dat de verklaring onvolledig of onjuist is. De afwijzing wordt gemotiveerd. De sociaal verzekerde kan met bewijsstukken in verband met de bruto-inkomsten van die maand aantonen (bijv. loonstroken, stortingsbewijzen,...) dat het grensbedrag niet is overschreden (omkering van de bewijslast).

    De regel wordt toegepast per ingediend formulier en niet per jaar. Hij geldt zowel voor de eerste aanvragen als voor de seriële zendingen P19 of voor het informatieformulier P19ter.

    Voor de studenten bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, onderworpen aan de inkomensnorm (deeltijds leren - deeltijds werken/"werkplekleren"/alternerend leren) en de werkzoekende schoolverlaters tijdens de wachttijd, gelden dezelfde principes. De verklaringen op eer (o.a. op de formulieren P7 en P20) moeten worden aangenomen tot bewijs van het tegendeel.

    Topic 5 - De toekenning van het recht op wezenbijslag

    3.5.1. Controle met het formulier P16

    Met de omzendbrieven van de Rijksdienst, CO 1340 van 24 juli 2002 en CO 1355 van 16 januari 2006, werd aan de kinderbijslagfondsen de gewijzigde procedure meegedeeld voor de vaststelling van het recht op wezenbijslag. De verzending van het formulier P16 werd afgeschaft en vervangen door een opvolging via het Rijksregister van de samenwoonst (het feitelijk gezin) of de hertrouw van de overlevende echtgenoot voor gezinnen in België.

    In uitvoering van de programmawet van 27 december 2004 wordt het recht op de verhoogde wezenbijslag hersteld (50bis) op het ogenblik van de scheiding na een huwelijk of de vorming van een feitelijk gezin ophoudt. Het herstel van de verhoogde wezenbijslag geldt alleen voor de weduwe of weduwnaar die gescheiden gaat leven na samenwoonst (feitelijk gezin) met een (huwelijks)partner. Dit geldt dus voorlopig niet wanneer de overlevende ouder hertrouwd is en niet samenwoont met de nieuwe stiefouder, die bijv. in het buitenland verblijft. Deze feiten worden bewezen aan de hand van een officieel document23 (zie : de geactualiseerde formulierentabel in bijlage). Het Model J (verklaring over het niet-vormen van een feitelijk gezin) of een getuigenverklaring zijn voor deze situatie niet dienstig.

    Voor de vaststelling van de verlating van het weeskind (formulier P16com), die aanleiding geeft tot de toekenning van de verhoogde wezenbijslag, blijven de instructies ongewijzigd (cfr. bijlagen).

    Dit geldt eveneens voor de vaststelling van het recht op wezenbijslag voor kinderen in het buitenland (aanvraag met mod. B en periodieke controle met het formulier P16).

    Er wordt aan herinnerd dat alle ouders (adoptanten) van de rechtgevende kinderen in het Kadaster minimaal met code 105 moeten geïntegreerd zijn in functie van het automatisch onderzoek van het recht op wezenbijslag in België. De in het buitenland verblijvende (gekende) ouder zonder INSZ-nummer moet niet worden geïntegreerd met een bis-nummer.

    Om de afstamming vast te stellen tussen de overledene en het weeskind werd i n het verleden altijd de akte van geboorte opgevraagd bij de gemeente waar het kind is geboren. Er wordt op gewezen dat die procedure overbodig is en dat de verwantschapsgegevens opgenomen in de "samenstelling van het gezin" verkregen via het Rijksregister of het bewijs dat het kind is geboren tijdens het huwelijk van zijn (overleden) ouder(s) en de afstamming niet het voorwerp is van ontkenning van vaderschap door de overleden ouder, volstaan inzake het bewijs van afstamming van de overledene.

    Met de omzendbrief van de minister, MO 602 van 12 maart 2008, werden de praktische richtlijnen meegedeeld voor de toepassing van de nieuwe bepalingen inzake de vaststelling van het recht op (verhoogde) wezenbijslag, wanneer de overleden ouder(s) geen recht kunnen doen ontstaan wegens het ontbreken van enige hoedanigheid als rechthebbende in het laatste jaar voor het overlijden.
    Deze nieuwe bepalingen traden in werking op 1 oktober 2007.

    3.5.2. De aanvraag met het formulier Mod. B (de aanvraag om wezenbijslag)

    De Rijksdienst heeft het formulier Mod. B afgestemd op de situatie dat het kinderbijslagfonds niet alle actoren kent, die potentieel in aanmerking komen als rechthebbende voor het recht op wezenbijslag in het kader van de nieuwe reglementering. Wanneer alle actoren gekend zijn en het recht kan worden vastgesteld op grond van de gegevens waarover het kinderbijslagfonds via de gegevensbanken (Trivia, Cimire, databank van de kinderbijslagfondsen,....) beschikt, dan is het aanvraagformulier overbodig.

    Topic 6 - De controle met formulieren op de rechtgevende kinderen

    3.6.1. Aanpassing van het formulier P7 (studenten) aan de nieuwe onderwijsstructuur

    Aan de universiteiten en hogescholen is ingevolge de Bolognaverklaring een nieuwe onderwijsstructuur, de zogeheten Bama-hervorming, van toepassing. Nu wordt de titel van bachelor, na drie jaren, en deze van master, na minstens een jaar in de plaats van de graad van kan didaat en van licentiaat verleend. Studiepunten nemen de plaats in van lesuren. In het kader van de flexibilisering is het mogelijk aan de universiteiten en hogescholen voor alle jaren met een individueel studietraject in een semestersysteem te studeren.

    Voor het hoger onderwijs volstaat het voor een voldoende aantal uren (13 uren per week voor niet in studiepunten uitgedrukte opleidingen, bijv. hoger onderwijs sociale promotie, onderwijs in het buitenland,...) of 27 studiepunten te zijn ingeschreven - ten laatste op 30 november - om recht te hebben op kinderbijslag voor een volledig academiejaar.

    Voor het hoger onderwijs is wat betreft de toekenning van de kinderbijslag de verplichting regelmatig de lessen te volgen weggevallen (KB van 10 augustus 2005), ook inzake de (nog) niet in studiepunten uitgedrukte opleidingen (buiten BAMA).

    De reglementering inzake de kinderbijslag werd aan de nieuwe ontwikkelingen op onderwijsvlak aangepast door het koninklijk besluit van 10 augustus 2005. De Rijksdienst heeft in samenwerking met de kinderbijslagfondsen het formulier P7 (recht op kinderbijslag voor studenten) voor de hogescholen en universiteiten volledig afgestemd op de elektronische gegevensuitwisseling met de flux D062. De kinderbijslagfondsen worden ten laatste in de maand juni van elk jaar op de hoogte gesteld van de wijzigingen aan de procedure van gegevensinwinning voor de studenten (cfr. dienstbrief II/999/c.161 van 24 juni 2011).

    Academiejaar 2012-2013

    De Rijksdienst plant in gemeen overleg met de kinderbijslagfondsen een grondige wijziging van de formulierenprocedure P7 voor de studenten in de Vlaamse Gemeenschap, waarvoor de gegevens via de flux D062 worden bekomen.

    Principes

    • Oriëntatie van de gevallen en triggering op basis van de taalcode van het dossier (N/F/D);
    • Verwerking van alle fluxen bekomen via de code 104 (aan passing van de gebruikersgids);
    • Instellen van "a-prioricontroles" in de plaats van een "a posteriori-controle";
    • Beperken van de formulieren P7 in geval van de flux D062;
    • Aparte procedure voor de deeltijds studerenden onderworpen aan de inkomensnorm.

    De Rijksdienst zal de richtlijnen aan de kinderbijslagfondsen met een dienstbrief later dit jaar meedelen.

    3.6.1.1. Student die de studies stopzet in de loop van het school- of academiejaar - bewijzen van stopzetting van de studies - vermoeden van stopzetting van de studies - stopzetting tijdens de examens

    Overeenkomstig artikel 10 van het KB van 10 augustus 2005 is de kinderbijslag voor de student niet langer verschuldigd wanneer de studies in de loop van een academiejaar worden stopgezet of teruggebracht tot minder dan 27 studiepunten. Dit geldt eveneens voor de uitschrijvingen in de loop van de "examenmaand" juni. In de Vlaamse Gemeenschap wordt een uitschrijving systematisch gesignaleerd via de flux D062. In de Franse en Duitstalige Gemeenschap gebeurt dat door middel van een verklaring op eer of een verklaring van de onderwijsinstelling die het gezin spontaan moet doorsturen naar het betrokken kinderbijslagfonds. Voor de bewijzen van stopzetting van de studies worden evenwel alle rechtsmiddelen aanvaard (attesten, formulieren, verklaringen, fluxen,...). Er bestaat een vermoeden van de stopzetting24 van de studies als de student zich laat inschrijven als werkzoekende en voor die inschrijving een flux D043 (of gelijkwaardig papieren attest) wordt ontvangen. Dit principe geldt zowel voor inschrijvingen in de vakantiemaanden als voor inschrijvingen in de loop van het academiejaar. Voor de uitschrijvingen als student die ontvangen worden met een D062-bericht is het niet meer nodig nog ter bevestiging een P7-A te sturen.

    3.6.1.2. De student in het buitenland

    Voor alle studenten, ook die in het buitenland, wordt het formulier P7-A verzonden op 5 september van elk jaar (cfr. omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1374, van 25 september 2008, pag. 6). De betalingen worden opgestart, wanneer het E-formulier of de P7-int volledig en correct ingevuld en ondertekend werd ontvangen. Het formulier P7-A dat dan nog zou ontbreken en niet meer voor de situatie toepasselijk is, moet dan niet meer worden opgevolgd.

    In geval van studies buiten de Europese Unie gelden de MO 599 van 16 juli 2007 en de dienstbrief 999/154 van 15 juli 2009.

    3.6.1.3. Procedure voor de thesisstudent

    De aandacht wordt erop gevestigd dat qua opvolging met het formulier P7 voor de thesisstudent geen afwijking bestaat ten opzichte van de andere studenten (procedure van CO 1374 van 25 september 2008).

    Concreet betekent dit dus dat de kinderbijslagfondsen bij de ontvangst van gegevens via de flux D062 of het formulier P7 rekening zullen houden met het feit dat:

    • overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 februari 1968 voor de thesisstudent de toekenning van de kinderbijslag beperkt is tot de maand van indiening van een proefschrift met maximum één jaar;
    • voor de thesisstudent geen jaarlijkse vakantie in het betrokken koninklijk besluit is voorzien.

    Voorbeeld 1: Voor het academiejaar 2011-2012 was de student ingeschreven voor 17 studiepunten in een diplomajaar. De kinderbijslag wordt betaald tot juni 2012. Het kinderbijslagfonds motiveert de stopzetting en stuurt een formulier P7-A op 5 juli 2012. Op het formulier P7-A wordt meegedeeld dat de thesis werd ingediend in juni 2011. In juli 2012 laat de student zich inschrijven als werkzoekende. Als gevolg van de indiening van de thesis verliest het kind de hoedanigheid van thesisstudent voor het derde kwartaal. Als het formulier P7-A niet wordt teruggestuurd geldt het vermoeden dat het kind thesisstudent is geweest tot de datum van inschrijving als werkzoekende en bestaat evenmin het dubbel statuut voor het derde kwartaal (ambtshalve beslissing).

    In de dienstbrief II/999/c.161 van 24 juni 2011 werden de principes verduidelijkt. De regeling van het diplomajaar op basis van de flux D062 kan slechts eenmaal worden toegepast per opleiding en per graad (bachelor/master) en wel enkel vanaf het academiejaar 2011-2012. Er is geen ambtshalve herziening voor de vorige academiejaren verplicht (e-mail van 22 november 2011 aan alle betalingsinstellingen).

    De gefractioneerde betaling van het studiegeld

    Er kunnen zich problemen voordoen met de regelmatige betaling van de kinderbijslag wanneer de onderwijsinstellingen weigeren het formulier in te vullen of een studieattest uit te reiken, zolang het totale inschrijvingsgeld niet is betaald. In de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1340 van 24 juli 2002, werd reeds gewezen op dit probleem (pag. 13).

    De Rijksdienst heeft in de loop van 2009 het initiatief genomen om aan de onderwijsinstellingen opnieuw te vragen om dadelijk na de inschrijving het studieattest voor de kinderbijslag af te leveren.

    Aan de kinderbijslagfondsen wordt gevraagd problemen te signaleren aan het Departement Controle van de Rijksdienst.

    3.6.2. Andere aanpassingen van het formulier P7 (studenten)

    3.6.2.1. De tewerkstelling van de (deeltijdse)student

    Bij de redactie van het formulier P7a werden specifieke vragen voorzien voor bepaalde categorieën van studenten die een beroepsactiviteit uitoefenen en waarvoor niet de uurnorm geldt, maar deinkomensnorm (stagiairs en deeltijds studerenden25 bedoeld bij de artikelen 3, 14 en 15 van het KB van 10 augustus 2005), zodat er geen opvolging met DMFA kan gebeuren. Dat geldt eveneens voor de tewerkstelling in het buitenland.

    Voor het buitengewoon onderwijs26 is de 240-urennorm van toepassing

    In de flux D062 worden de gevallen van deeltijds onderwijs aangeduid met de code 312. Daarentegen zijn de gevallen die meegedeeld worden met de code 321 (bu itengewoon onderwijs) niet onderworpen aan de inkomensnorm maar wel aan de uurnorm (cfr. CO 1374 van 25 september 2008, pag. 5). Aan de kinderbijslagfonds en wordt gevraagd bij de codificatie van de gevallen rekening te houden met die speciale categorieën.

    De student met een zelfstandige activiteit

    Voor de student, zelfstandige in hoofdberoep, geldt de verklaring op eer als bewijs inzake de 240-urennorm.
    De bepaling hieromtrent van de CO 1354, pag. 16 van 8 juli 2007 vervalt.

    • Code A op het Arza-bericht is hoofdberoep: in dat geval is een verklaring op eer over het aantal gewerkte uren nodig om na te gaan of al dan niet is voldaan aan de 240-urennorm.
    • Bij code H op het Arza-bericht is de student onderworpen aan artikel 37 van het KB van 8 april 1976 (vrijstelling van sociale bijdragen). In dit geval mag de kinderbijslag verder betaald worden zonder een verklaring op eer te vragen.
    • Code K op het Arza-bericht is de faillissementsverzekering voor de zelfstandigen: in dit geval moet geen verklaring op eer over het aantal gewerkte uren gevraagd worden. De uitkering wat betreft de student die onder de 240-urennorm valt vormt geen beletsel, want het betreft een regeling die niet is opgenomen in het KB van 10 augustus 2005. Wat betreft de deeltijdse studenten die onder de inkomensnorm vallen, wordt deze sociale uitkering wel geteld bij de som van de andere inkomsten.
    3.6.2.2. De heroriëntatie in de loop van het academisch jaar en het hoger beroepsonderwijs

    Het formulier P7 werd aangepast aan de innovaties in het onderwijs met betrekking tot de flux D062 en het hoger beroepsonderwijs (zie: dienstbrieven van de Rijksdienst II/C/997/69ter van 24 september 2009).

    3.6.3. Debetpreventie

    Bewijzen van de inkomensnorm in geval van deeltijds werken/deeltijds studeren (codes 312/313)

    Maatregelen vanaf het academiejaar 2012-2013

    Thans wordt het inkomen gevraagd aan de hand van het formulier P7 na verlopen termijn, d.w.z. op 15 september van het volgend jaar. In vele gevallen is dit te laat om debetten te voorkomen, laat staan de bewijsproblemen die zich stellen wanneer de sociaal verzekerde niet meewerkt en het formulier P7 niet wordt teruggestuurd. Vanaf het school- en academiejaar 2012-2013 wordt bij het ontvangen van een RIP-bericht dadelijk een verklaring over het inkomen opgevraagd. In afwachting wordt de betaling van de kinderbijslag geschorst.

    Voor het deeltijds onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap: code 312/313 + RIP
    Voor het deeltijds onderwijs in de Franse/Duitse Gemeenschap: vraag 22 van P7 + RIP

    Bewijzen van de 240-uurnorm in geval van werken en studeren (andere dan code 312/313)

    De norm van de 240 uren wordt bewezen voor tewerkstellingen in België aan de hand van de DMFA-berichten. Vanaf het school- of academiejaar 2012-2013 wordt de bewijslast omgedraaid. De student wiens tewerkstelling in één kwartaal (eerste, tweede of vierde kwartaal) de uur-norm heeft overschreden (> 240 uren) en waarvoor de kinderbijslag diende te worden gedebiteerd, zal voor de overige kwartalen van het betrokken academiejaar (inclusief de daaropvolgende vakantieperiode) geen aanspraak meer kunnen maken op provisionele betalingen. Dit betekent dat in dergelijk geval voor de betaling van de volgende kwartalen de DMFA-berichten worden afgewacht, tenzij voldoende wordt aangetoond dat de betrokken tewerkstelling in het vorige kwartaal die aanleiding gaf tot overschrijding van de norm heeft opgehouden of dat het arbeidsvolume werd verminderd (< 240 uren). Verklaringen op eer kunnen daarvoor worden in aanmerking genomen. Hoe dan ook blijft een eindbeoordeling kwartaal per kwartaal niettemin noodzakelijk. De gebruikersgids Rip en DMFA voor de studenten zal met het oog hierop in overleg met de kinderbijslagfondsen worden aangepast.

    Voorbeeld

    In het academiejaar 2012-2013 is de student ingeschreven voor 30 studiepunten. Op 20 januari 2013 wordt het DMFA-bericht van het vierde kwartaal 2012 ontvangen en daaruit blijkt dat de "uur-norm" is overschreden. De kinderbijslag voor het vierde kwartaal 2012 wordt teruggevorderd, maar tevens wordt de betaling van de kinderbijslag geschorst tot de ontvangst van het volgend DMFA-bericht. Op 20 mei 2013 wordt de geschorste kinderbijslag van het eerste kwartaal bijgepast naar aanleiding van de ontvangst van het DMFA-bericht van het eerste kwartaal 2013, tenzij de student verklaarde dat voor het eerste kwartaal 2013 het tewerkstellingsvolume is verminderd beneden de uurnorm.

    De bestaande modules worden door de Rijksdienst aangepast. De praktische toepassing wordt tegen 30 juni 2012 met een dienstbrief geëxpliciteerd.

    3.6.4. De afschaffing van de controle met formulieren P2 en P5 voor de gehandicapte kinderen in België

    Of de kinderen met een handicap verder voldoen aan de voorwaarden om recht te hebben op de bijzondere bijslag tot 21 jaar of voor de oudere gehandicapten
    (+ 25 jaar), werd in het verleden opgevolgd met formulieren. Omdat de winstgevende activiteit kan worden nagegaan met de fluxen (RIP/DMFA/uitkeringsfluxen) via de Kruispuntbank, werd voor de kinderen met een aandoening het formulier P2 afgeschaft vanaf het jaar 2008 door de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1371 van 15 januari 2008. Voor de oudere gehandicapten werd het formulier P5 al afgeschaft vanaf het jaar 2007 (zie CO 1366 van 16 februari 2007). De afschaffing van het formulier P2 impliceert het gebruik van elektronische codes, waarover informatie werd gegeven in het kader van de actualisering van de gebruikersgids voor de DMFA (zie omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1373 van 5 a ugustus 2008).

    Het formulier P5 - kinderbijslag voor oudere gehandicapten

    Oudere gehandicapten (art. 47bis Kinderbijslagwet) mogen alleen tewerkgesteld worden in een beschutte werkplaats of een beperkte uitkering ontvangen (cfr. art ikel 63 Kinderbijslagwet).

    Opgelet! Het ontvangen van een overlevingspensioen is geen beletsel voor de toekenning van de kinderbijslag voor oudere gehandicapten.

    Aan de kinderbijslagfondsen wordt vanaf 2007 gevraagd de formulieren P5 niet meer te gebruiken en de noodzakelijke informatie te halen uit de verwerking van de desbetreffende socio-professionele fluxen over de tewerkstelling, de ziekte, de werkloosheid, de beroepsziekte en het arbeidsongeval.

    De gegevens betreffende het inkomen uit een pensioen kunnen nog niet elektronisch worden meegedeeld en worden per brief opgevraagd bij de Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), vanaf de leeftijd van 60 jaar, behalve wanneer zij gepensioneerd worden naar aanleiding van een tewerkstelling in een beschutte werkplaats of na ziek of werkloos te zijn geweest volgend op een periode van tewerkstelling in een beschutte werkplaats (de laatste tewerkstelling).

    Het pensioen mag niet hoger zijn dan het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, behalve wanneer het voortvloeit uit een tewerkstelling voor gehandicapten in een beschutte werkplaats. Een eenmalig bewijs volstaat.

    Voor de oudere gehandicapten met hun domicilie buiten België blijft de verplichting van opvolging met de formulieren P2 en P5 verder bestaan.

    3.6.5. De herziening van de ongeschiktheid - Nieuw feit ?

    Met de dienstbrief II/C/996/c.92/wam van 6 mei 2009 werden de in de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1373 van 5 augustus 2008, meegedeelde voorwaarden voor de aanvraag van een medische herziening gewijzigd.

    De inschrijving als werkzoekende wordt niet meer gedefinieerd als een nieuw feit en leidt dus voortaan niet meer tot een aanvraag om herziening van de med ische ongeschiktheid en evenmin tot schorsing van de kinderbijslag (gewone en bijzondere bijslag van artikel 47 KBW). Over andere feiten moet de FOD worden geïnformeerd die beslist of een herziening noodzakelijk is. Bij opeenvolgende tewerkstellingen wordt slechts de eerste maal een T1 bericht verstuurd.

    De schorsing van de bijkomende bijslag is enkel noodzakelijk wanneer de tewerkstelling op zichzelf een beletsel betekent voor de toekenning van de bijkomende bijslag bedoeld zoals bepaald in artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 KBW. De gewone kinderbijslag blijft verschuldigd.

    3.6.6. Het gehandicapt kind wordt 21 jaar

    Er wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd om drie maanden voor de éénentwintigste verjaardag van het gehandicapte kind het statuut te onderzoeken door een consultatie van Trivia (student, leerovereenkomst, ondernemersopleiding, ingeschreven werkzoekende, tewerkstelling,...).

    Het formulier dat met de inlichtingenbrief wordt verstuurd, moet daaraan worden aangepast. Het is enkel nog aangewezen het formulier P7 mee te sturen, wanneer het statuut van het gehandicapt kind niet is gekend.

    Gelet op MO 610 dient het formulier P2 voor de kinderen buiten België slechts verzonden te worden vanaf de zending in september van het jaar waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt en niet langer vanaf de leeftijd van 16 jaar. Ook de tabellen in bijlage dienen in die zin te worden aangepast (bijlage 1 - rubriek 2.1 en bijlage 2, blz. 26).

    3.6.7. Het kind met een aandoening werkt of geniet een uitkering

    De omzendbrief van de Minister, MO 610 van 23 maart 2010, wijzigt de voorwaarden waaraan de activiteiten van een jongere met een handicap of de eruit voortvloeiende sociale uitkering moeten voldoen, opdat deze jongere de bi jkomende bijslag zou kunnen behouden. Vanaf 1 januari 2010 hebben de kinderen met een aandoening verder recht op de gehandicaptentoeslag, wanneer hun activiteit of sociale uitkering geen beletsel (een tweede opvangnet) vormt voor de toekenning van de kinderbijslag op basis van artikel 62 Kinderbijslagwet, d.w.z. geen beletselen als (thesis)student, schoolverlater, leerling verbonden met een leerverbintenis of leerovereenkomst of als (deeltijds)student met een werkstage-overeenkomst (alternerend leren).

    De dienstbrief II/c.996/98 van 24 mei 2011 heeft de procedure hieromtrent verduidelijkt.

    Overigens wordt eraan herinnerd dat geen T1-bericht moet worden verstuurd bij tewerkstelling als jobstudent of inschrijving als werkzoekende van de jongere met een aandoening. De toepassing van artikel 48 Kinderbijslagwet werd verduidelijkt in een e-mail van 17 november 2011.

    3.6.8. De bijzondere regeling voor vrijwilligerswerk (wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen)

    De formulieren vermelden een algemene formule: "Voor vrijwilligerswerk geldt een speciale regeling. Uw kinderbijslagfonds kan u daarover meer informatie geven."

    Er wordt aan herinnerd dat met de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1357 van 7 juni 2006 (pag. 7), de specifieke regeling voor de opvolging van het inkomen uit vrijwilligerswerk werd meegedeeld.

    Actueel standpunt

    De FOD Sociale Zekerheid heeft de Rijksdienst op volgend punt gewezen (brief van 23 april 2008).

    Wanneer de betrokkene verzekeringsplichtig is voor de sociale zekerheid dan toont het DMFA-bericht in principe aan of deze persoon al dan niet als vrijwilliger wordt beschouwd.

    Bestaat daarover twijfel omdat de vrijwilliger verklaart dat het inkomen een terugbetaling is van de kosten, dan richt het kinderbijslagfonds zich tot de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of tot de diensten van de Sociale Inspectie die zullen beslissen of de betrokken vrijwilliger al dan niet voldoet aan de voorwaarden.

    Topic 7 - De schoolverlater tijdens de wachttijd

    De gegevens betreffende het inkomen van de werkzoekende schoolverlater tijdens de wachttijd worden verder ingewonnen met het formulier P20. Daarnaast worden de DIMONA/RIP-aangiften ingeschakeld in het onderzoek naar het recht op de kinderbijslag voor de schoolverlaters in wachttijd. Dit betekent dat in geval het kinderbijslagfonds RIP-gegevens ontvangt, een nieuw onderzoek naar het recht op kinderbijslag wordt uitgevoerd. Voor het bedrag van het inkomen blijft het formulier op het huidige ogenblik de enige informatiebron. Het is niet mogelijk op een systematische wijze de gegevens vermeld op het formulier P20 te valideren door een consultatie van TRIVIA.

    Nieuwe voorbeelden van toepassingen werden verstrekt bij middel van de dienstbrief 996/82bis van 5 augustus 2011.

    Wanneer het formulier P20 niet wordt teruggestuurd wordt de vijfdagenregel27 bij ambtshalve beslissing voor de werkzoekende schoolverlaters toegepast (cfr. Topic 9).

    De Rijksdienst heeft een dienstbrief uitgevaardigd met geactualiseerde instructies, voorbeelden en een aanpassing van het formulier P20 en de modules (dienstbrief II/C/c.153/SN van 1 juli 2009).

    Debetpreventie

    Er wordt in het bijzonder de nadruk gelegd dat om debetten te voorkomen al de Rip-berichten in verband met een tewerkstelling zonder verwijl en bij voorrang worden verwerkt en aanleiding geven tot de in de hiervoor voornoemde dienstbrief beschreven reacties (schorsing van de betalingen, verzending van het formulier en de module 18bis), zelfs degene met vermelding STU in het derde kwartaal.

    De praktische toepassing wordt geëxpliciteerd in een technische dienstbrief tegen 30 juni 2012.

    Begindatum van de toekenningsperiode

    Algemene regel

    Overeenkomstig artikel 1, § 2 van het KB van 12 augustus 1985 vangt de wachttijd aan op 1 juli of op 1 augustus na het laatste school- of academiejaar, naargelang het kind op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende jonger dan 18 jaar dan wel 18 jaar of ouder is

    Uitzonderingen:

    Uitzonderingen op de begindatum van de toekenningsperiode
    Aanvang van de wachttijd Voorrang der bewijsmiddelen - Rangorde bewijskracht28
    De dag na de beëindiging van alle activiteiten opgelegd door het studieprogramma indien deze beëindiging plaats heeft na 1 juli of 1 augustus of de dag na de beëindiging van de leertijd of vorming. Authentieke bron (uitschrijvingsbericht D062); of bij gebrek daaraan de verklaring op eer op het formulier P7a (vraag 3) of P20 (vraag 2 of 3 van het formulier) of P9.
    De dag na de inlevering van een eindverhandeling bij hogere studiën of de dag na de onderbreking van de voorbereiding ervan. Authentieke bron (uitschrijvingsbericht D062); of bij gebrek daaraan de verklaring op eer op het formulier P7a (vraag 3), P20 (vraag 2 of 3 van het formulier) of P9.
    De dag na het einde van de stageperiode, vereist om in een openbaar ambt te worden benoemd, of de dag na de onderbreking van deze stage. Authentieke bron (verklaring van de stagemeester).
    De dag na de datum waarop voortijdig aan nieuwe studies, een leertijd of een vorming een einde werd gesteld, op voorwaarde dat:
    a) geen termijn van meer dan vijftien maanden is verlopen tussen het einde van studies, een leertijd of een vorming en het hernemen van studies, een leertijd of een vorming
    b) de nieuwe studies, leertijd of vorming minstens zes maanden hebben geduurd indien de in a) vermelde termijn overschreden is.
    Authentieke bron (uitschrijvingsbericht D062); of bij gebrek daaraan de verklaring op eer op het formulier P7A (vraag 3), P20 (vraag 2 of 3 van het formulier) of P9.

    Voorbeelden

    • De student schrijft zich in voor 60 studiepunten gedurende het academiejaar 2011-2012. Tot bewijs van het tegendeel doet de D062 een recht op kinderbijslag ontstaan voor het gehele academiejaar. Op 10 maart ontvangt het kinderbijslagfonds een flux D043 met begin inschrijving werkzoekende op 7 maart 2012 (vermoeden van stopzetting van de studies). Er wordt geen D062 uitschrijving ontvangen. De student verklaart op het formulier P20 de studies te hebben stopgezet op 2 maart 2012. De wachttijd vangt gelet op de verklaring aan op 3 maart 2012, volgens bovenstaand schema als gevolg van gebrek aan gegevens uit de authentieke bron.
    • In een vergelijkbaar geval ontvangt het fonds een flux D043 en een uitschrijving D062 met als uitwerkingsdatum 20 maart 2012. De wachttijd vangt aan op 21 maart 2012, aangezien het gegeven uit de authentieke bron D062 over de stopzetting van studies primeert.
    • In een analoog geval ontvangt het kinderbijslagfonds enkel een inschrijving als werkzoekende (flux D043), maar geen uitschrijving als student (flux D062). De meerderjarige student verklaart echter de studies te hebben voortgezet tot 30 juni 2012 op het formulier P7 van 18 september 2012. De wachttijd vangt aan op 1 augustus 2012 volgens bovenstaand schema als gevolg van gebrek aan gegevens uit de authentieke bron.

    Vrijwillige militaire inzet

    De wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet heeft artikel 62 Kinderbijslagwet gewijzigd. Als gevolg daarvan werd de informatie op het formulier P20 aangepast, in de zin dat de soldij als vrijwillige militair tijdens de eerste zes maanden geen beletsel vormt voor de toekenning van de kinderbijslag gedurende de wachttijd (zie circulaire van de Rijksdienst, CO 1385 van 18 november 2010).

    Topic 8 - De geplaatste kinderen

    Bewijs van plaatsing in een instelling

    Er wordt op gewezen dat voor de plaatsing bij een particulier en de betaling aan een particulier een attest/verklaring/beschikking van de rechter of het formulier P3 geldt als begin van bewijs en volstaat voor het aanvatten van de provisionele betaling. De ontvangst van het formulier D227 moet worden opgevolgd.

    Voor wat betreft het bewijs van de betaling van de bijzondere toeslag bedoeld in artikel 70ter Kinderbijslagwet wordt verwezen naar de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1344 van 10 juli 2003, en de dienstbrief II/A/996/45 van 24 december 2003 die onveranderd blijven.

    Voor de kinderen geplaatst in een instelling heeft het formulier D22729 als bijzondere finaliteit de kinderen te signaleren voor wie ten aanzien van de plaatsende overheid een bijzondere (collectieve) betalingsmodaliteit30 geldt. Het formulier is daarom onontbeerlijk.

    Kennisgeving van het bedrag voor een geplaatst kind

    Voor de plaatsingen in een pleeggezin ten laste van het fonds " Jongerenwelzijn" moet de Vlaamse Gemeenschap vanaf 1 januari 2009 niet meer ingelicht worden over de uitbetaalde bedragen, wel nog de diensten voor pleegzorg (dienstbrief II/C/999/c.152/SN van 29 juni 2009). Voor de Franse Gemeenschap geldt eveneens een nieuwe betalingsmodaliteit, u meegedeeld met de dienstbrief II/C/996/c.94/Wam van 18 november 2011.

    De preventieve sociale actie

    In het kader van de vrijwillige dienstverlening voorzien de gemeenschappen in specifieke hulpmaatregelen aan het gezin om de plaatsing van een jongere te vermijden 31 . Dit zijn geen reguliere plaatsingen in de zin van artikel 70 Kinderbijslagwet Bijgevolg is de bijzondere verdeelsleutel (2/3 voor de instelling of overheid, 1/3 aan een nat uurlijke persoon of op een spaarboekje) niet van toepassing.

    De Rijksdienst zal het formulier P3-a aanpassen (zie dienstbrief van de Rijksdienst, 999/c.158/sn van 20 december 2010).

    Topic 9 - De ontbrekende of onvolledige formulieren - De ambtshalve beslissing

    3.9.1. Algemene principes

    Het formulier is slechts een hulpmiddel om de onontbe erlijke gegevens in te winnen. Er wordt vooral een beroep gedaan op de sociaal verzekerde om gegevens in te winnen in verband met de inkomenssituatie.

    Het Handvest van de Sociaal Verzekerde bepaalt dat wanneer de sociaal verzekerde niet antwoordt op een eerste herinnering om inlichtingen, de instelling zelf na één maand een onderzoek uitvoert en ambtshalve een beslissing neemt op basis van de gekende gegevens. De gevallen in het buitenland worden herinnerd na verloop van 45 dagen. In functie daarvan wordt maximaal gebruik gemaakt van de gegevens inzake de socio-professionele situatie en de leefsituatie waartoe de kinderbijslagsector toegang heeft.

    Ondanks het gebrek aan medewerking vanuit het gezin, neemt het kinderbijslagfonds ambtshalve een beslissing op basis van voldoende indicaties:

    • via een consultatie van alle (interne) databanken of fluxen (TRIVIA) kunnen voldoende elementen worden bekomen om in individuele gevallen te beslissen;
    • als de vraag naar het gegeven als niet-relevant te beschouwen is, gelet op de socio-professionele of familiale toestand, zoals die blijkt uit de (niet) ontvangen elektronische gegevensstromen of de consultatie van de databanken.

    De ambtshalve beslissing wordt aan de bijslagtrekkende gemotiveerd.

    Het recht mag niet worden afgewezen, omdat het formulier niet werd ontvangen, als alle onontbeerlijke gegevens via elektronische bewijsmiddelen kunnen worden verkregen (cfr. de algemene bewijskracht van het elektronisch bewijsmiddel, punt 2.2.).

    Kan het gegeven niet via een elektronisch kanaal worden verkregen, dan blijft verder een formulier noodzakelijk. Deze regel geldt vooral in situaties waarin het inkomen een rol speelt en waaromtrent de gegevensfluxen nog geen uitsluitsel bieden.

    3.9.2. Herinnering van niet-teruggezonden formulieren

    Werkwijze voor het jaar 2012: situaties waar nog gegevens worden ingewonnen bij de sociaal verzekerde

    De hiernavolgende richtlijnen gelden voor het jaar 2012.

    In afwachting van een algehele gegevensinzameling met elektronische datafluxen, wordt voor de formulieren die betrekking hebben op het jaar 2012-2013 elk ontbrekend document éénmaal na een maand herinnerd. Voor het formulier P19 heeft het kinderbijslagfonds de mogelijkheid de termijn van herinnering te verruimen tot maximaal 45 dagen. Dit houdt wel het engagement in om de formulieren die als gevolg van die rappel binnenkomen binnen 14 dagen te behandelen.

    De gevallen in het buitenland worden herinnerd na verloop van 45-60 kalenderdagen. De praktijk om in geval van niet-terugzenden, het controleformulier te herinneren en tegelijk reeds te waarschuwen voor een eventuele terugvordering moet worden voortgezet.

    Een tweede en eventueel volgende herinnering moet worden voorkomen door een interactieve consultatie van TRIVIA en de exploitatie van de ontvangen RIP- en DMFA-berichten en de andere fluxen.

    Indien de ontbrekende informatie ingevolge deze consultaties/integraties kan worden bekomen, moet er overeenkomstig het Handvest van de Sociaal Verzekerde32 geen verdere automatische herinnering meer worden verzonden. Deze procedure vervangt het ontbrekende formulier en valideert de betalingen over de periode die het formulier dekt (inclusief de provisionele betalingen33 ). Wanneer geen voldoende gegevens kunnen worden bekomen, moet een controle ter plaatse worden verricht.

    3.9.3. Bijzondere toepassingsgevallen

    3.9.3.1. Het formulier voor de studenten (P7a) wordt niet teruggestuurd

    In de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1374 van 25 september 2008, punt 5.3, werd u meegedeeld wat de gevolgen zijn van het niet-terugzenden van het formulier P7-A. In de omzendbrief van de Rijksdienst, II/C/999/C.154/SN van 15 juli 2009, werden deze instructies bevestigd. Voor thesisstudenten geldt een identieke regeling (cfr. punt 3.6.1.3. Geen afwijkende procedure voor de thesisstudent).

    Voor jongeren in het buitenland moet het formulier P7-A niet meer worden opgevolgd, zodra het E-formulier of het formulier P7-int werd ontvangen, waardoor de betalingen kunnen worden verdergezet.

    De procedure zal worden herzien voor wat betreft het academiejaar 2012-2013 (cfr. Punt 3.6.1.)

    3.9.3.2. Het formulier voor de ingeschreven werkzoekende (P20) wordt niet teruggestuurd

    In de omzendbrief van de Rijksdienst, II/C/999/C.153/SN van 1 juli 2009, werden de instructies verschaft voor het geval het formulier P20 ontbreekt.

    De ambtshalve beslissing - toepassing van de vijfdagenregel (= 38 uren)

    Wanneer het formulier P20 na een eerste herinnering niet wordt teruggezonden, beschikt het kinderbijslagfonds over de mogelijkheid om toepassing te maken van de vijfdagenregel.Deze modaliteit maakt een controle ter plaatse overbodig.

    De toepassing van deze regel veronderstelt de omkering van de bewijslast. Er kan automatisch een onverschuldigde betaling worden opgemaakt vanaf een tewerkstelling van 5 arbeidsdagen of 38 uren of met arbeid gelijkgestelde dagen (bijv. jaarlijks verlof, wettelijke feestdagen, gewa arborgd loon bij ziekte of ongeval,...). Zijn er minder dan 5 arbeidsdagen of 38uren dan mag de geldigheid van de provisioneel uitgevoerde betaling worden aanvaard.

    3.9.3.3. Het formulier de sociale toeslagen (P19) wordt niet teruggestuurd - De verdere betaling van de toeslag

    Voor de validering van de toeslag gecontroleerd met het formulier P19 geldt het hiervoor uiteengezette principe. Voor de toekomstige betalingen van de toeslag zijn wel opnieuw de formulieren P19 en P19ter noodzakelijk. Worden deze formulieren niet ontvangen, dan worden de betalingen aan de gewone schaal voortgezet. De bijzondere maatregel in verband met het aanvraagformulier P19 (eerste zending) vindt u infra punt 4.

    Opgelet!

    Op basis van de consultatie van het TRIVIA nadat het formulier niet werd teruggezonden kunnen de uitgevoerde betalingen 41, 42bis en 50ter wel worden gevalideerd, als er geen indicatoren zijn dat het inkomen boven het toegelaten maximum lag, maar er kunnen in dat kader geen supplementaire betalingen worden uitgevoerd zonder dat de betrokkene reageert op het formulier P19. Het principe van de verklaring op eer blijft gehandhaafd.

    3.9.3.4. De gegevens in verband met het co-ouderschap34 en de gelijk verdeelde huisvesting

    Overeenkomstig de ministeriële omzendbrief, MO 555 van 26 februari 1998, moeten de kinderbijslagfondsen nagaan welke ouderschapsregeling van toepassing i s, wanneer de ouders gescheiden zijn en wanneer de fondsen weet hebben van een echtscheidingsvonnis. Bij afwezigheid van een overgeschreven echt scheidingsvonnis en bij gebrek aan tegenbewijs door de belanghebbenden, mogen de kinderbijslagfondsen veronderstellen dat de gescheiden ouders de kinderen in co-ouderschap opvoeden.

    Concreet betekent dit dat naar aanleiding van een ontvangst van een mail-box met een bericht van echtscheiding dat de kinderbijslagfondsen zich tot de bij slagtrekkende richten om de ouderschapsregeling te kennen. Een maand na de eerste verzending wordt in een tweede brief nogmaals aangedrongen op het vonnis of de akte (passages in verband met de opvoedingsregeling).

    Wanneer de betrokkene hierop niet reageert wordt in afwijking van de bepalingen van de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1345, punt 6 van 10 juli 2003, de betaling niet meer geschorst, maar neemt het kinderbijslagfonds een ambtshalve beslissing op basis van de al vroeger meegedeelde gegevens inzake de ouderschapsregeling in het dossier of het veronderstelde co-ouderschap overe enkomstig de ministeriële omzendbrief, MO 555.

    Formulier L

    Wat betreft de regeling van de gelijk verdeelde huisvesting (bilocatie) en het in dit verband ontworpen formulier L wordt verwezen naar de circulaire van de Rijksdienst, CO 1356 van 9 juni 2006.

    Topic 10 - De procedure alvorens de terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag in te zetten

    3.10.1. Algemene principes

    Met de CO 1360 werd uiteengezet in welke gevallen een schuld ontstaat door een fout van het kinderbijslagfonds (debet A) of door toedoen van de bijslagtrekkende (debet B).
    In het verlengde hiervan stellen de kinderbijslagfondsen onverschuldigde betalingen op ook al treft de sociaal verzekerde geen enkele schuld. Er is een constante rechtsspraak ontstaan dat deze vorderingen worden afgewezen. Het is dus voortaan overbodig nutteloze procedures op te starten bij de arbeidsrechtspraak, behalve wanneer aan de sociaal verzekerde een gebrek, een fout, een tekortkoming kan worden verweten.

    Debetpreventie

    Om het aantal onverschuldigde betalingen te verminderen wordt op elk formulier vermeld: "elke wijziging in de gezinssituatie of in de situatie van de kinderen moet u ons zo snel mogelijk melden. U kan dat doen per brief, telefoon, fax, email,...". Voor de handtekening wordt de tekst opgenomen: "Ik heb de informatie bij dit formulier gelezen". De Rijksdienst past de formulieren aan en zal de gewijzigde versie aan de kinderbijslagfondsen meedelen.

    Het louter ontbreken van een formulier is nooit een voldoende rechtsgrond voor een procedure tot terugvordering van de betaalde kinderbijslag. Dergelijke vorderingen riskeren vrijwel zeker door de recht banken ongegrond te worden verklaard. De kinderbijslagfondsen moeten bijgevolg alle mogelijke hen ter beschikking zijnde middelen aanwenden om te voorkomen dat procedures voor terugvordering van de kinderbijslag gesteund op ontbrekende formulieren voor de arbeidsgerechten worden gebracht (door sociaal verzekerden of door de fondsen zelf).

    3.10.2. Praktische richtlijnen voor het opmaken van debetten

    Het is uit den boze dat een debet wordt betekend zonder een consultatie van de beschikbare databanken (TRIVIA) of de ontvangen fluxberichten in het onderzoek van het onverschuldigd bedrag te betrekken. De kinderbijslagfondsen kunnen bij de evaluatie van de inkomensnorm het arbeidsvolume als voldoende indicatie of parameter in aanmerking nemen.

    Aan de debiteur wordt kennis gegeven van de onverschuldigde betaling met een gewone brief of met een controle aan huis. Overeenkomstig het Handvest van de Sociaal Verzekerde wordt het debet aangetekend verzonden of herinnerd, telkens wanneer de verjaring dreigt (CO 1360 van 1 augustus 2006). Met de dienstbrief II/C/996/83/BH van 19 maart 2008 werden er bijkomende instructies gegeven voor het opmaken van debetten.

    Een voltijdse of voldoende tewerkstelling toont tot bewijs van het tegendeel aan dat de inkomensnorm is overschreden.

    Voor de ingeschreven werkzoekende wordt overeenkomstig punt 3.9.3.2. toepassing gemaakt van de vijfdagenregel (=38 uren).

    Voorbeeld: Op 5 september 2011 werd de inschrijving als werkzoekende ontvangen.
    Het formulier P20 wordt niet teruggestuurd, ook niet na één herinnering. Uit TRIVIA blijkt dat het kind een winstgevende activiteit heeft verricht. De gegevens uit TRIVIA tonen voldoende aan dat de inkomensgrens is overschreden, bijgevolg neemt het fonds dienovereenkomstig een beslissing over de uitgevoerde betalingen van de kinderbijslag. Men houdt er rekening mee dat voor het derde kw artaal de DMFA moet worden verwerkt (max. 240 uren). De gegevens inzake de reactivering van de werklozen (bijv. IBO-contracten) kunnen aangevraagd worden b ij de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling.

    Voorbeeld: In januari 2012 werd het formulier P19 verstuurd (periode 1 januari 2011 tot 31 december 2011). Een eerste herinnering leverde geen enkel resultaat op. De partner van de werkloze rechthebbende werkt sedert 1 juli 2011 voltijds. Er zijn voldoende bewijzen dat de inkomensgrens is overschr eden, bijgevolg neemt het kinderbijslagfonds dienovereenkomstig een beslissing over de uitgevoerde betalingen van de toeslag.

    Wanneer de gegevens die via de verschillende gegevensbanken35 ter beschikking staan, toch geen uitsluitsel bieden en er niettemin informatie (bijv. over het inkomen naar aanleiding van een tewerkstelling in de loop van een kalendermaand) ontbreekt of twijfel bestaat, wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd om, als ondanks de dreiging met terugvordering het formulier niet wordt teruggezonden, de ontbrekende gegevens op te vragen via een controle met een bezoek aan
    huis
    . De geschetste werkwijze geldt vanzelfsprekend ook voor het aanvatten van een procedure tot terugvordering voor het arbeidsgerecht.

    3.10.3. Schematische voorstelling van de procedure bij ontbrekende formulieren - Werkwijze alvorens een debet op te maken - Valideren/Betalen/ Terugvorderen

    Schematische voorstelling van de procedure bij ontbrekende formulieren
    Stap Actie Tijdstip/termijn Inhoud van de beslissing
    1 Verzending van het formulier P19, P20,...... Volgens de richtlijnen  
    2 Formulier wordt niet ontvangen Herinnering na één maand (buitenland 45 dagen36 );
    Stopzetting van de provisionele betalingen
    de maand volgend op de verzending van het formulier.
     
    3 Zo mogelijk, de (eind)beslissing op basis van consultatie van de databanken. Voor de ingeschreven werkzoekende ambtshalve toepassing van de vijfdagenregel (= 38 uren), zonder P20 (validatie of terugvordering). Binnen de maand na de herinnering
    • regularisatie
    • recuperatie
    • geen actie
    • andere actie
    • motivering
    4 Controle ter plaatse + eindbeslissing Binnen de 4 maand
    • regularisatie
    • recuperatie
    • geen actie
    • motivering

    Belangrijk: Geen toekenning van de supplementen zonder formulier, enkel validatie van de (provisioneel) betaalde toeslagen. Identieke procedure voor de werkzoekende schoolverlaters, enkel validatie, geen toekenning bij ambtshalve beslissing omdat P20 niet wordt teruggezonden.

    Topic 11 - Het Rijksregister

    3.11.1. De periodieke actualisering van de identiteitsgegevens via het Rijksregister

    Met het oog op een zo groot mogelijke overeenstemming van de persoonsgegevens in de database van de kinderbijslagfondsen met de identificatiegegevens in het Rijksregister, wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd bij de overgang van de bevoegdheid, het Rijksregister te consulteren (+ bijhouden van een print(screen) in het elektronisch dossier).

    Aanbeveling

    De Rijksdienst adviseert aan alle kinderbijslagfondsen de bij sommigen bestaande praktijk aan om daarna elke drie jaar een actualisering "in batch" van bestanden afkomstig van het Rijksregister uit te voeren.

    3.11.2. Het Rijksregister en de lokalisatie van de verschillende rechtsactoren

    De lokalisatie van de rechtsactoren (de reële verblijfplaats van de recht hebbende, de bijslagtrekkende of de kinderen) wordt in de Kinderbijslagwet niet op een uniforme wijze bepaald. Het is van belang voor elke toepassing telkens het bewuste wetsartikel te raadplegen om na te gaan op welke wijze de lokalisatie is geregeld. Soms wordt enkel de officiële woonplaats volgens het Rijksregister aanvaard, in andere gevallen geldt hetzij het Rijksregister of een officieel document, hetzij elk bewijsmiddel.

    In grote lijnen kan de bewijsregeling op de volgende wijze worden samengevat:

    • Wanneer voor het verkrijgen van de hoedanigheid van rechthebbende of bijslagtrekkende de wettelijke voorwaarde erin bestaat dat de kinderen "deel uitmaken van het gezin/of opgevoed worden door/samenwonen met...." dan wordt rekening gehouden met al de feitelijke omstandigheden. Alle rechtsmiddelen zijn van toepassing om de gezinssamenstelling aan te tonen: de gegevens van het Rijksregister, een politieattest of vonnis, de verklaring van twee getuigen,... De feitelijke situatie kan zowel het verlies als het verkrijgen van de ho edanigheid van rechthebbende/bijslagtrekkende in de zin van de gecoördineerde wetten tot gevolg hebben (werkt in de twee richtingen).
    • Wanneer voor de toekenning van een toeslag de rechthebbende "alleen woont met de kinderen" of "samenwoont met een partner en de kinderen" is qua bewijs van die voorwaarden eveneens de feitelijke situatie doorslaggevend37 . Alle bewijsmiddelen zijn dan van toepassing inzake het aantonen van de gezinssamenstelling.
    • Door het hebben van dezelfde woonplaats en de inschrijving op hetzelfde adres ontstaat een (weerlegbaar) vermoeden van feitelijk gezin38 . Dit heeft automatisch het verlies van de toeslag tot gevolg39 (negatieve gevolgen voor de toeslagen: artikelen 41, 50bis, 42bis en 50ter). Het feitelijk gezin kan over igens door alle bewijsmiddelen worden aangetoond: verklaring van de betrokkenen, getuigen, controle ter plaatse, politieattest,... eveneens met g evolgen voor de toeslagen, nl. het verlies of de samenvoeging van de inkomsten (negatieve effecten).
    • Het einde van het feitelijk gezin en het herverkrijgen van de toeslag (positieve gevolgen voor de toeslagen: de artikelen 41, 50bis, 42bis en 50ter) wordt bewezen aan de hand van een gezinssamenstelling conform het Rijksregister of een ander officieel document. Dit is heel restrictief: enkel een model 2 (aangifte van verblijfsverandering) of een politionele40 of gerechtelijke vaststelling (vonnis of arrest) van een afzonderlijke woonplaats kunnen worden aanvaard. De datum van inschrijving in het Rijksregister is in principe de datum waarop de aangifte van de verblijfsverandering werd verricht, tenzij blijkt dat de betrokkene zijn verblijfsverandering nog niet kon hebben op het nieuwe adres41 . In beginsel is een tegenspraak tussen de datum van aangifte op het Model 2 en de aanpassing van het Rijksregister nu meestal niet meer mogelijk.
    • Voor het samenvoegen van kinderen van verschillende bijslagtrekkenden (betaling in rang) met dezelfde woonplaats, geldt de gezinssamenstelling volgens het Rijksregister of een ander officieel document. Zie ook de commentaar bij vorig punt. De samenvoeging geldt alleen voor de inschrijving van bijslagtrekkenden in de woonplaats van particulieren en niet voor de inschr ijvi ng van bijslagtrekkenden op het adres van publiek- of privaatrechtelijke inrichtingen (rusthuizen, hospitalen, gevangenissen,...).
    • Na de scheiding voor het co-ouderschap wordt "de juridische fictie" van een gezamenlijke woonplaats gebruikt. Voor het bewijs waar de minderjarige kinderen of de onbekwaam verklaarde meerderjarige verblijven geldt het Rijksregister of een officieel document (mod. 2). Voor het exclusief bestuur geldt de feitelijke situatie met alle bewijsmiddelen.
    • Inzake de betaling aan de vader voor een kind woonachtig bij hem en opgevoed in de co-ouderschapsregeling geldt als enig bewijs het Rijksregister.
    • Inzake de betaling aan het kind dat alleen woont, geldt het Rijksregister of een officieel document.
    • De MO 599 voorziet in de betaling voor het kind dat in het buitenland studeert en in België woont. Als bewijs geldt de woonplaats in België volgens het Rijksregister. Voor niet-verwante kinderen in het gezin van de rechthebbende geldt een algemene afwijking tot de leeftijd van 12 jaar of wanneer ze van de vierde graad zijn zolang er recht bestaat. Het feit dat ze deel uitmaken van het gezin wordt bewezen met het Rijksregister of een officieel document.

    Bijzonder geval: de gedetineerden42

    De gevangenisdirectie kan verklaren op vraag van de refertepersoon dat de inschrijving op zijn adres van de gedetineerde niet langer wenselijk is. Dit kan het bewijs zijn dat het huwelijk gevolgd is door een feitelijke scheiding, zonder dat de inschrijving in de gevangenis al geregistreerd is in het Rijksregister.

    De voornoemde principes worden later nog geëxpliciteerd in een dienstbrief.

    4. Varia

    4.1. Het formulier om een toeslag aan te vragen (aanvraagformulier P19) wordt niet teruggestuurd

    Om te vermijden dat bepaalde gezinnen noch de verhoging voor eenoudergezinnen, noch de toeslag aanvragen, blijven de huidige maatregelen inzake de controle ter plaatse gehandhaafd.

    Wanneer het formulier om een toeslag aan te vragen niet wordt teruggestuurd, beperkt de opvolging zich voorlopig nog tot het jaarlijks verzenden van een informatieblad en een vraag of het onderzoek moet worden heropend (P19ter).

    In het kader van de geleidelijke vervanging van recurrente controles door meer "gerichte" bezoeken wordt aan de kinderbijslagfondsen gevraagd de gezinnen thuis te bezoeken en uitgebreid te informeren inzake de voorwaarden om een toeslag te ontvangen en eventueel het desbetreffende formulier P19 te laten invullen. De gevallen waarin een gerichte controle aan huis moet plaatsvinden, worden opgesomd in de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1366 van 16 februari 2007, pagina 10.

    Deze instructie blijft voor 2012 verder van kracht.

    4.2. Standpunt van de arbeidsrechtbanken in verband met de informatieplicht

    Gelet op artikel 3 (informatieplicht) en artikel 6 (het hanteren van een begrijpelijke taal) van het Handvest van de Sociaal Verzekerde43 , worden de laatste tijd meer en meer vonnissen en arresten gewezen waarin de informatie onvoldoende werd bevonden voor het behoud van de rechten. Als gevolg van die standpunten zal de Rijksdienst in de loop van 2012 de formulieren aanpassen.

    4.3. Bewijswaarde van de gescande documenten

    De bewijskracht van de op die manier opgeslagen informatie wordt geregeld door artikel 8 van het KB van 22 maart 1993. Het kinderbijslagfonds dat alle juridische procedures heeft doorlopen voor de erkenning van de elektronische archivering der binnengekomen stukken voldoet aan alle wettelijke voorwaarden terzake.
    De op basis van die erkende procedures opgeslagen, bewaarde en weergegeven informatie evenals de kopieën hebben bewijskracht inzake sociale zekerheid, tot bewijs van het tegendeel.

    Op basis hiervan moet worden besloten dat bijv. een kopie van het geboorteattest dat door het kinderbijslagfonds wordt gearchiveerd, wettelijke bewijswaarde heeft en dus kan dienen als basis voor de regularisatie van de betalingen.

    4.4. Verklaring voor de verzekeringsinstellingen ten behoeve van de volle wezen

    De kinderbijslagfondsen worden eraan herinnerd dat de verklaring die bestemd is voor de mutualiteiten, op tijd moet worden gestuurd (zie omzendbrief van de Minister, MO 605 van 9 oktober 2008). De kinderbijslagfondsen wordt gevraagd een duplicaat van de verzending van het document in het dossier te bewaren of elektronisch op te slaan.

    4.5. De termijn voor de verzending van de ontvangstmelding van het brevet (nieuwe procedure)

    Na overleg met de kinderbijslagfondsen wordt de termijn voor de verzending van het bericht van ontvangst van het brevet veranderd. Vanaf de inwerkingtreding van onderhavige omzendbrief wordt de mail (ontvangstmelding van het brevet) verstuurd ten laatste uiterlijk op de twintigste dag van de maand na die waarin het oorspronklijke fonds (Fonds A) het brevet van rechthebbende (Mod.Y) heeft verzonden aan het fonds B. De termijn voor het verzenden van een herinnering door fonds A aan fonds B bij het uitblijven van het e-mailbericht wordt in dezelfde zin aangepast.
    De herinnering is niet meer noodzakelijk wanneer het kinderbijslagfonds A vaststelt dat het kinderbijslagfonds B de actoren en de betaalperiode heeft geïntegreerd.

    Deze termijn- en procedurewijziging hoeft niet dadelijk een wijziging van de geïnformatiseerde programma's tot gevolg te hebben aangezien die in een vroegere, striktere termijn voorzien (20 dagen na ontvangst van het brevet).

    Voorbeeld

    Fonds A verstuurt het het brevet van rechthebbende op 31 mei 2012 aan fonds B met bevoegdheidstransfer vanaf 1 juni 2012. Fonds B bevestigt de ontvangst van het brevet ten laatste op dag 20 van de maand juni. Stel dat dit niet zo is en heeft kinderbijslagfonds B het dossier en de betaaltermijnen in het Kadaster ge ïntegreerd dan hoeft kinderbijslagfonds A in principe geen herinnering meer te sturen.

    4.6. De inning van de hoofdelijke bijdragen

    Om de verklaringen op het model F te kunnen vergelijken met de DMFA-aangiften is het noodzakelijk voortaan het INSZ-nummer op het model F te vermelden. De betrokken kinderbijslagfondsen worden daarvan per e-mail op de hoogte gebracht.

    4.7. De geactualiseerde formulierentabellen

    In de circulaire van de Rijksdienst, CO 1330 van 21 mei 2001, werd onder punt 2 op pagina 3 een overzicht gegeven van de formulieren, alsmede de richtlijnen voor het gebruik ervan.

    Als bijlage vindt u de tabellen met de aangepaste formulieren- en controleprocedures voor 2012.

    Bijlage 1: De aangepaste formulierentabel

    Bijlage 2: Overzicht van de onderzoeks- en formulierenprocedures voor 2012

    • 1Overeenkomstig de omzendbrief van de minister, MO 588 van 17 maart 2005, wordt het recht op de verhoogde schaal van wezenbijslag (50bis) hersteld op het ogenblik van de scheiding na een huwelijk of de vorming van een feitelijk gezin vastgesteld aan de hand van een officieel document. Het Model J (verklaring van de betrokkene) is als bewijs van de scheiding niet dienstig.
    • 2Vanaf 1 oktober 2008
    • 3Flux met RVA is in ontwikkeling
    • 4Voor de bestaande gevallen op 1 januari 2006 (zie dienstbrief 997/65 van 24 maart 2006).
    • 5Omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1376 van 8 september 2008.
    • 6Niet beschikbaar via DMFA, wel via RIP (Zie: Dienstbrief 996/64 van 07 augustus 2006)
    • 7Inzake gegevens overgemaakt met het brevet van rechthebbende: zie tabellen pagina 16 e.v.
    • 8Goedgekeurd in de Ministerraad van 23 juni 2006. Dit Charter is een aanvulling op het Handvest van 4 december 1992 van de gebruiker van de openbare diensten. De bedoeling is om in dit Handvest een aantal nieuwe principes van een goede openbare dienstverlening toe te voegen.
    • 9KB van 19 maart 2008; BS van 15 april 2008.
    • 10Dit onderwerp was al het voorwerp van een onderrichting: cfr. punt 3, van de omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1352 van 20 december 2004 - Een "goed leesbare kopie" in de plaats van een authentiek document volstaat.
    • 11Cfr. bijv. het speciaal geboorteattest: zie rubriek 3.2.2. van deze omzendbrief (na de geboorte).
    • 12Omzendbrief van de Rijksdienst, CO 1360 van 1 augustus 2006
    • 13De bank mag een som vragen van hoogstens 13,97 euro per jaar (bedrag geldig vanaf de 1ste januari 2011). De maximale prijs voor de basisbankdienst wordt jaarlijks aangepast rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen. De informatie over de aanpassing van het bedrag vindt u op de website van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie.
    • 14De Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging (DAV) bevestigde de bestaande principes en verzocht de Rijksdienst ze te herinneren in de inleidende teksten op de formulieren A en E (aanvragen om kraamgeld en kinderbijslag).
    • 15De kinderbijslag en het kraamgeld worden provisioneel betaald. Het ontvangen van de mailbox inzake de geboorte moet opgevolgd worden.
    • 16In de zin van de MO 599 van 16 juli 2007.
    • 17Met inbegrip van de regeling die geldt voor de openbare sector.
    • 18Zie tabel in bijlage bij de dienstbrief 997/52bis van 13 mei 2011.
    • 19De Rijksdienst zal een e-mail aan alle kinderbijslagfondsen versturen om de verschilbetaling te expliciteren.
    • 20En een onderbreking van de werkloosheid en het werk hervat (Rip-in).
    • 21Bijv. de betrokkene verwijst op het (ondertekende) formulier P19 naar een bijgevoegde nota, een aanslagbiljet,... wat impliciet gelijkstaat met een voldoende verklaring, waarmee het inkomen wordt aangetoond en de toeslag betaalbaar is.
    • 22Wanneer alle attesten van alle (potentiële) actoren worden gebufferd door het intern informatiesysteem, volstaat een consultatie van die gegevens.
    • 23Zie omzendbrief van de Minister van Sociale Zaken, MO 588 van 17 maart 2005: verklaring van een officiële instantie, bijv. van de bevolkingsdiensten.
    • 24Het principe wordt onmiddellijk toegepast zonder verdere explicitering in een dienstbrief af te wachten.
    • 25Bij het "werkplek-leren" volgen de studenten halftijds onderwijs en halftijds een stage. De loonnorm is van toepassing.
    • 26Het betreft studies bedoeld in artikel 1 van het KB van 12 augustus 2005.
    • 27Staat gelijk met een tewerkstelling van 38 uren.
    • 28Hoewel elk gegeven op zichzelf aanvaard wordt als bewijs, wordt indien meerdere gegevensbronnen elkaar tegenspreken deze rangorde in de bewijskracht vooropgesteld.
    • 29Zie de bijlagen bij de CO 1025 van 23 juni 1976.
    • 30Zie dienstbrief van de Rijksdienst, II/C/996/c.94/wam van 18 november 2009
    • 31Zie besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008, BS 2 maart 2009.
    • 32Het Handvest voorziet in een termijn van 4 maanden om te beslissen.
    • 33Het artikel 9 van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 tot uitvoering van artikel 71, § 2 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt in algemene zin dat de instelling verder provisioneel de kinderbijslag uitbetaalt voor de kalendermaand na die waarin zij om periodieke formulieren heeft verzocht die de hoedanigheid van rechtgevend kind, bijslagtrekkende of rechthebbende moeten bevestigen.
    • 34Ook voor de verlengd minderjarig verklaarde kinderen.
    • 35Evenwel wordt erop gewezen dat voor bepaalde uitkeringen een voorafgaandelijke integratie in het Kadaster nodig is.
    • 36Wanneer de rappel pas na 45 dagen wordt verzonden, houdt dit het engagement in om de daarna ontvangen formulieren binnen 14 dagen te behandelen.
    • 37Het betreft de gezinstypes I en II van het KB van 24 oktober 2004.
    • 38Er wordt verwezen naar de dienstbrief 996/15 van 19 februari 2001 wat betreft de praktische gevolgen.
    • 39De toeslagen hoofdens de andere ouder die niet samenwoont met de bijslagtrekkende ouder, die niet gehuwd mag zijn of een feitelijk gezin mag vormen. Het betreft de gezinstypes III en IV van het KB van 24 oktober 2004.
    • 40Bedoeld is het proces-verbaal van het onderzoek van de reële verblijfplaats door de wijkagent, en niet de attestering van de verklaringen van de betrokkenen afgelegd op het politiekantoor.
    • 41Onderrichtingen van de FOD Binnenlandse Zaken van 1 juli 2010 aan de gemeenten.
    • 42Mail aan alle kinderbijslagfondsen van 1 december 2010.
    • 43De instellingen van sociale zekerheid zijn verplicht aan de sociale verzekerde die daar schriftelijk om verzoekt, alle dienstige inlichtingen betreffende zijn rechten en verplichtingen te verstrekken en uit eigen beweging de sociaal verzekerde alle bijkomende informatie te verschaffen die nodig is voor de behandeling van zijn verzoek of het behoud van zijn rechten. Conform artikel 6 moeten de instellingen van sociale zekerheid zich in hun betrekkingen met de sociale verzekerde, in welke vorm deze ook plaatsvinden, in een voor het publiek begrijpelijke taal uitdrukken.
    Datum einde geldigheid
    Top