Kruimelpad
CO 1409 van 18 april 2016 - Imputatie van oninvorderbare onverschuldigd betaalde kinderbijslag
Tekst
1. Situering
Met ingang van 1 januari 2014 werd de verjaringstermijn van 1 jaar voor de terugvordering van ingevolge een administratieve fout onverschuldigd betaalde kinderbijslag (debetten A) in artikel 120bis AKBW geschrapt. Zodoende moeten de kinderbijslagfondsen in toepassing van artikel 91,§4,2° AKBW naast de verjaarde onverschuldigd betaalde gezinsbijslagen ook de debetten A onmiddellijk ten laste van hun reservefonds leggen.
Op 1 januari 2014 werd in de AKBW tevens het artikel 91/1 ingevoegd waardoor de onverschuldigd betaalde kinderbijslag die niet kan teruggevorderd worden omdat de bijslagtrekkende is overleden voordat het debet kon worden betekend of omwille van technische of sociale redenen, ten laste van het Globaal Beheer van de sociale zekerheid wordt gelaten. Artikel 1 van het KB van 22 mei 2014 stelt echter dat de bepalingen van artikel 91/1 niet langer van toepassing zijn op oninvorderbare onverschuldigde kinderbijslagen die betrekking hebben op een periode na 31 december 2014.
In zijn vergadering van 23 februari 2015 heeft het Beheerscomité de princiepsbeslissing genomen dat deze onverschuldigde betalingen die vanaf 1 januari 2015 oninvorderbaar zijn geworden door de deelentiteiten ten laste zullen worden genomen overeenkomstig de door de deelentiteiten in het protocol van 15 mei 2014 gezamenlijk vastgestelde aanknopingsfactoren.
Gezien de daartoe noodzakelijke wijzigingen aan de AKBW nog niet zijn gebeurd, worden via de onderhavige omzendbrief aan de kinderbijslagfondsen instructies gegeven hoe voortaan de oninvorderbare ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslagen moeten worden geïmputeerd. Voor een goed begrip wordt hierna een overzicht gegeven van hoe de onverschuldigd betaalde kinderbijslagen moeten worden geïmputeerd wanneer zij niet mogen of kunnen worden teruggevorderd.
2. Imputatie van de onverschuldigde betalingen
Het Vademecum betreffende het afzien van de terugvordering ( zie CO 1346 van 15 december 2003) beschrijft de situaties waarin de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag niet (meer) moet worden teruggevorderd. De beslissing om de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag als oninvorderbaar te beschouwen moet bij de vrije kinderbijslagfondsen door de raad van bestuur of door de overeenkomstig de statuten aangeduide perso(o)n(en) worden genomen.
Voortaan moet deze gedagtekende beslissing in het dossier worden geklasseerd.
2.1. De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag werd vóór 1 januari 2014 aan de bijslagtrekkende betekend
De ten onrechte betaalde gezinsbijslagen worden ten laste van het reservefonds gelegd indien:
- de ten onrechte betaalde gezinsbijslag niet kan teruggevorderd worden wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis of op grond van artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde1 ; de terugvordering ervan vanuit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
- deze bij toepassing van artikel 119bis AKBW niet wordt teruggevorderd;
- de terugvordering ervan technisch onmogelijk blijkt en er zodoende overeenkomstig het Vademecum (cfr. bijlage bij CO 1346) mag worden van afgezien;
- bij toepassing van artikel 22§3 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde ambtshalve van de terugvordering wordt afgezien.
Rechtsbasis : artikel 91§4,2°tot 5° AKBW2
2.2. De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag werd in 2014 aan de bijslagtrekkende betekend
2.2.1. De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag werd in 2014 oninvorderbaar verklaard
De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslagen die ingevolge de verjaring bedoeld in artikel 120bis AKBW of die ingevolge een administratieve fout en bij goede trouw van de debiteur op grond van artikel 17 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde niet mogen worden teruggeëist, moeten door de kinderbijslagfondsen ten laste van hun reservefonds worden gelegd.
Rechtsbasis : artikel 91§4,2° AKBW
De ten onrechte betaalde gezinsbijslagen werden door het Globaal Beheer3 gedragen indien:
- de terugvordering ervan vanuit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
- deze bij toepassing van artikel 119bis AKBW niet wordt teruggevorderd;
- de terugvordering ervan technisch onmogelijk blijkt en er zodoende overeenkomstig het Vademecum (cfr. bijlage bij CO 1346) mag worden van afgezien;
- bij toepassing van artikel 22§3 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde ambtshalve van de terugvordering wordt afgezien.
Rechtsbasis : artikel 91/1 AKBW4
2.2.2. De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag werd na 31 december 2014 oninvorderbaar verklaard
De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslagen die ingevolge de verjaring bedoeld in artikel 120bis AKBW of die ingevolge een administratieve fout en bij goede trouw van de debiteur op grond van artikel 17 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde niet mogen worden teruggeëist, moeten door de kinderbijslagfondsen ten laste van hun reservefonds worden gelegd.
Rechtsbasis : artikel 91§4,2° AKBW
De ten onrechte betaalde gezinsbijslagen worden door de deelentiteiten gedragen indien:
- de terugvordering ervan vanuit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
- deze bij toepassing van artikel 119bis AKBW niet wordt teruggevorderd;
- de terugvordering ervan technisch onmogelijk blijkt en er zodoende overeenkomstig het vademecum (cfr. bijlage bij CO 1346) mag worden van afgezien;
- bij toepassing van artikel 22§3 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde ambtshalve van de terugvordering wordt afgezien.
Rechtsbasis : deze omzendbrief genomen in afwachting van de aanpassing van de AKBW
2.3. De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag werd na 31 december 2014 aan de bijslagtrekkende betekend
De ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslagen die ingevolge de verjaring bedoeld in artikel 120bis AKBW of die ingevolge een administratieve fout en bij goede trouw van de debiteur op grond van artikel 17 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde niet mogen worden teruggeëist, moeten door de kinderbijslagfondsen ten laste van hun reservefonds worden gelegd.
Rechtsbasis : artikel 91§ 4,2° AKBW
De ten onrechte betaalde gezinsbijslagen worden door de deelentiteiten gedragen indien:
- de terugvordering ervan vanuit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
- deze bij toepassing van artikel 119bis AKBW niet wordt teruggevorderd;
- de terugvordering ervan technisch onmogelijk blijkt en er zodoende overeenkomstig het Vademecum (cfr. bijlage bij CO 1346) mag worden van afgezien;
- bij toepassing van artikel 22§3 van de Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde ambtshalve van de terugvordering ervan wordt afgezien.
Rechtsbasis : deze omzendbrief genomen in afwachting van de aanpassing van de AKBW
De bijgevoegde tabel geeft een overzicht van de wijze waarop de oninvorderbare gezinsbijslagen moeten worden geïmputeerd.
3. Regels voor de aanrekening van de oninvorderbare ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag aan de deelentiteiten
De aanrekening van de oninvorderbare gezinsbijslagen aan de deelentiteiten gebeurt, zoals voor de verschuldigde en niet-verschuldigde kinderbijslag, overeenkomstig de in artikel 8 van het verticaal protocol vastgestelde aanknopingsfactoren. Indien de ten onrechte betaalde kinderbijslag reeds gedeeltelijk werd terugbetaald en de bijslagtrekkende nadien niet meer in staat is om de ten onrechte uitgekeerde bijslagen terug te betalen, dan worden de teruggevorderde bedragen aangerekend op de oudste schulden. De overblijvende oninvorderbare bedragen worden op de hiervoor beschreven wijze aan de deelentiteiten aangerekend.
3.1. De oninvorderbare ten onrechte uitgekeerde bedragen hebben betrekking op een periode vanaf 1 januari 2015
De oninvorderbare gezinsbijslagen worden volgens de aanknopingsfactoren aan de deelentiteiten aangerekend, wat inhoudt dat de oninvorderbare gezinsbijslagen gedragen worden door de deelentiteit aan wie initieel de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslagen werden teruggestort.
Voorbeeld 1
Een kinderbijslagfonds betaalt over de maanden januari en februari 2015 200 EUR ten laste van de deelentiteit 2 (BR) en over de maanden maart en april 2015 200 EUR ten laste van deelentiteit
1 (VL). Op 13 mei 2015 stelt het kinderbijslagfonds vast dat de kinderbijslag van januari tot april 2015, hetzij in totaal 400 EUR, ten onrechte werd betaald. Zodoende wordt door het kinderbijslagfonds 200 EUR aan deelentiteit 2 (BR) en 200 EUR aan deelentiteit 1 (VL) teruggestort. Vanaf mei 2015 is er geen recht op kinderbijslag meer. De bijslagtrekkende is alleenstaand en ontvangt een leefloon. Op 5 augustus 2015 vraagt de bijslagtrekkende aan het kinderbijslagfonds om van de terugvordering van de kinderbijslag af te zien. Na onderzoek van de vraag van de bijslagtrekkende conform de richtlijnen van de omzendbrief 1346 van 15 december 2003 willigt het kinderbijslagfonds de vraag van de bijslagtrekkende in.
Hierna vindt u een overzicht van de aanrekening van de gezinsbijslagen:
Maand |
Aanrekening betaalde kinderbijslag |
Aanrekening ten onrechte betaalde kinderbijslag |
Aanrekening oninvorderbare ten onrechte betaalde kinderbijslag |
|||
Bedrag |
Deelentiteit |
Bedrag |
Deelentiteit |
Bedrag |
Deelentiteit |
|
1/2015 |
100 |
2 (BR) |
100 |
2 (BR) |
100 |
2 (BR) |
2/2015 |
100 |
2 (BR) |
100 |
2 (BR) |
100 |
2 (BR) |
3/2015 |
100 |
1 (VL) |
100 |
1 (VL) |
100 |
1 (VL) |
4/2015 |
100 |
1 (VL) |
100 |
1 (VL) |
100 |
1 (VL) |
3.2. De oninvorderbare ten onrechte uitgekeerde bedragen hebben betrekking op een periode vóór 1 januari 2015
Indien de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag vóór 1 januari 2015 werd betekend en deze na die datum oninvorderbaar werd verklaard, dan wordt de oninvorderbare gezinsbijslag aangerekend zoals voorzien in artikel 8 van het verticaal protocol aan de deelentiteiten aangerekend op basis van de toestand op 31 december 2014.
Voorbeeld 2
Een kinderbijslagfonds betaalt over de maanden juni, juli, augustus en september 2014 400 EUR ten laste van het Globaal Beheer. Op 15 november 2014 stelt het kinderbijslagfonds vast dat de kinderbijslag van juni tot september 2014, hetzij in totaal 400 EUR, ten onrechte werd betaald. Zodoende wordt door het kinderbijslagfonds 400 EUR aan het Globaal Beheer teruggestort. Vanaf oktober 2014 is er geen recht op kinderbijslag meer. De bijslagtrekkende is alleenstaand, woont op 31 december 2014 in deelentiteit 2 (BR) en ontvangt een leefloon. Op 15 mei 2015 vraagt de bijslagtrekkende aan het kinderbijslagfonds om van de terugvordering van de kinderbijslag af te zien. Na onderzoek van de vraag van de bijslagtrekkende willigt het kinderbijslagfonds de vraag van de bijslagtrekkende in.
Hierna vindt u een overzicht van de aanrekening van de gezinsbijslagen:
Maand |
Aanrekening betaalde kinderbijslag |
Aanrekening ten onrechte betaalde kinderbijslag |
Aanrekening oninvorderbare ten onrechte betaalde kinderbijslag |
|||
Bedrag |
|
Bedrag |
|
Bedrag |
Deelentiteit |
|
6/2014 |
100 |
Globaal Beheer |
100 |
Globaal Beheer |
100 |
2 (BR) |
7/2014 |
100 |
100 |
100 |
2 (BR) |
||
8/2014 |
100 |
100 |
100 |
2 (BR) |
||
9/2014 |
100 |
100 |
100 |
2 (BR) |
- 1In de omzendbrief CO 1402 van 26 februari 2015 wordt omstandig omschreven hoe de bepalingen van artikel 17 van het handvest van de sociaal verzekerde moeten worden toegepast.
- 2De bepalingen van artikel 91§4, 3° tot 5° AKBW zijn overeenkomstig artikel 1, al1 van het koninklijk besluit van 22 mei 2014 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de programmawet van 28 juni 2013 niet meer van toepassing op de onverschuldigde betalingen die vanaf 1 januari 2014 betekend werden.
- 3In dit verband wordt aangestipt dat de RSZ en FAMIFED overeengekomen zijn dat de afrekening van 2014) als definitief zal worden beschouwd zodat alle daarna uitgevoerde verrichtingen met de deelentiteiten zullen worden verrekend.
- 4 De bepalingen van artikel 91/1 AKBW zijn overeenkomstig artikel 1, al.2 van het koninklijk besluit van 22 mei 2014 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de programmawet van 28 juni 2013 niet meer van toepassing op de onverschuldigde betalingen met betrekking tot periodes vanaf 1 januari 2015.