§1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder plaatsing in een instelling: plaatsing in een instelling als vermeld in artikel 68, §1, van het decreet van 27 april 2018, alsook de situatie die een plaatsing in een instelling benadert, zijnde de situatie waarin het rechtgevend kind de toestemming heeft om afzonderlijk of op een autonome manier te wonen, maar onder permanent toezicht staat van en begeleid wordt door een instelling op basis van een beslissing tot hulp en bijstand van het kind die voorzien is door de toepasselijke reglementering en als de overheid of instelling belast is met het toezicht en de begeleiding van het kind.
§2. Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid van het decreet van 27 april 2018, wordt verstaan onder:
- openbare overheid: een openbare overheid van justitie en van volksgezondheid, hoven en rechtbanken, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, federale, communautaire, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke overheidsdiensten ter bescherming van de jeugd, voor openbare bijstand of ten behoeve van personen met een handicap. Dit kan een buitenlandse overheid zijn;
- door bemiddeling of ten laste van: de toestand waarin een openbare overheid overgaat tot plaatsing van een kind: a) door eenvoudige administratieve bemiddeling, zonder geldelijke tegemoetkoming, b) met geldelijke tegemoetkoming; c) zowel met administratieve als geldelijke tegemoetkoming;
- plaatsing in een pleeggezin: plaatsing bij pleegouders alsook de situatie die een plaatsing in een pleeggezin benadert, namelijk de situatie waarin het rechtgevende kind niet fysiek in een pleeggezin verblijft, maar op basis van een gerechtelijke beslissing of een beslissing tot hulp of bijzondere bijstand wordt toevertrouwd aan een pleeggezin, belast met het toezicht en de begeleiding van het kind.