Het onderzoek van het dossier kan aanleiding geven tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete met geheel of gedeeltelijk uitstel van uitvoering van betaling of een beslissing om geen geldboete op te leggen.
Als de inbreuk niet aan de overtreder kan worden verweten, legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke geldboete op.
Als een alternatieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, wordt de hoogte van de geldboete afgestemd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waarin ze zijn gepleegd of beëindigd. Daarbij wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van de beboete persoon.
Als het een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan het bevoegde bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk uitstel van uitvoering van betaling toekennen met een proefperiode van minstens één jaar en hoogstens drie jaar. De proefperiode neemt een aanvang bij de kennisgeving van de beboetingsbeslissing.
Een beslissing om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, bevat naast de identiteit van de overtreder minstens:
1° de motieven van de beboeting en van het boetebedrag en, in voorkomend geval, uitstel van uitvoering van betaling van de geldboete;
2° het bedrag van de geldboete die wordt opgelegd;
3° in voorkomend geval, het bedrag van de geldboete waarvoor uitstel van uitvoering van betaling is toegekend, en de duurtijd van de bijbehorende proeftermijn;
4° in voorkomend geval, de wijze waarop en de termijn waarin de geldboete moet worden betaald;
5° in voorkomend geval, de mogelijkheid tot herroeping van het uitstel van betaling;
6° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen, en de wijze waarop en de termijn waarin dat moet gebeuren;
7° de vermelding dat:
a) na een herinnering tot betaling en nadat de beroepstermijn is verstreken, de bestuurlijke geldboete wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 2 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren;
b) die maatregel op kosten van de beboete persoon wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.
Binnen een termijn van honderdtwintig dagen na de kennisgeving van de opstart van de beboetingsprocedure beslist het bevoegde bestuursorgaan over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete en brengt het de betrokkene met een kennisgeving op de hoogte van zijn beslissing.
Het uitstel van uitvoering van betaling wordt herroepen als de beboete persoon gedurende de proefperiode een nieuwe inbreuk pleegt die aanleiding geeft tot een bestuurlijke geldboete, een strafrechtelijke beteugeling met toepassing van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering of een strafrechtelijke veroordeling.
In voorkomend geval wordt het uitstel herroepen bij dezelfde beslissing als de beslissing waarbij een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd voor de nieuwe inbreuk die begaan is tijdens de proefperiode. Beide boetebedragen worden tegelijkertijd ingevorderd.
Als het bevoegde bestuursorgaan kennisneemt van een strafrechtelijke beteugeling, bij veroordelend vonnis of op een andere wijze, van een nieuwe inbreuk die gepleegd is gedurende de proefperiode, beslist het tot herroeping van het uitstel en gaat het over tot kennisgeving van die beslissing aan de betrokkene.