Kruimelpad
CO 1402 van 26 februari 2015 - Terugvordering van onverschuldigde betalingen - Administratieve fout en goede trouw van de debiteur
Tekst
Het koninklijk besluit van 22 mei 2014, verschenen op 30 juni 2014, legde de datum van inwerkingtreding van de artikelen 49 en 57 van de programmawet van 28 juni 2013 vast op 1 januari 2014. Die artikelen wijzigden de artikelen 120bis, derde lid van de algemene kinderbijslagwet, en 9, eerste lid van de wet tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag.
Met deze omzendbrief willen we de indeling van de onverschuldigde bedragen verduidelijken. Die indeling is noodzakelijk om te bepalen of een onverschuldigd bedrag al dan niet moet teruggevorderd worden.
Een onverschuldigde betaling is per definitie een betaling waarbij de wettelijke bepalingen en reglementeringen overtreden zijn1 . Elke onverschuldigde betaling wordt ingedeeld in een categorie (A, B of C2 op basis van zijn oorzaak.
Het onverschuldigd bedrag wordt ingedeeld bij A als de twee volgende voorwaarden samen vervuld zijn:
- Het onverschuldigd bedrag is te wijten aan een feitelijke fout of een rechtsfout van een kinderbijslaginstelling.
EN - Bij de betaling is de bijslagtrekkende te goeder trouw.
Het onverschuldigd bedrag wordt ingedeeld bij B in alle andere situaties: het is of een onverschuldigde betaling na fraude van de sociaal verzekerde (verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de datum waarop de instelling kennis heeft van de fraude), of een onverschuldigde betaling na verzuim of nalatigheid van de sociaal verzekerde (verjaringstermijn van drie jaar), of een onverschuldigde betaling na een fout van de betaalinstelling maar niet voor een bijslagtrekkende die te goeder trouw is (verjaringstermijn van drie jaar).
In de praktijk moeten alle onverschuldigde betalingen die niet kunnen ingedeeld worden bij A, ingedeeld worden bij B. Verder wordt de verjaringstermijn van een jaar voor gevallen van onverschuldigde betaling A ten gevolge van een administratieve fout opgeheven met ingang van 1 januari 2014. In een dergelijk geval moet dus voortaan artikel 17, tweede lid van het Handvest van de Sociaal Verzekerde toegepast worden, op basis waarvan een onverschuldigd bedrag in geval van een administratieve fout aan bepaalde voorwaarden niet teruggevorderd kan worden.
Sinds 1 januari 2014 moet een fonds met een onverschuldigde betaling A dit dus aanrekenen aan zijn reservefonds en er de last van dragen, tenzij de sociaal verzekerde wist of moest weten dat hij geen recht meer had op de bijslag die hij ten onrechte kreeg. Die laatste voorwaarde is in de praktijk de goede trouw bij het ontvangen van de bijslag.
Het begrip goede trouw, al van fundamenteel belang bij aanvragen om af te zien van terugvordering, krijgt dus nog meer gewicht na de hier vermelde wetswijziging. Gelijkaardige gevallen mogen dus niet anders behandeld worden volgens het bevoegde fonds. Uit de resultaten van de administratieve controle bleek echter een tekort aan eenvormigheid bij het beheer van de onverschuldigde bedragen.
Dit wijst erop dat de definitie van het begrip goede trouw een aantal vragen oproept over de toepassing ervan.
Het volgende hoofdstuk van deze omzendbrief betreft het eenvormig maken van de toepassing van dat begrip, zodat meer bepaald in de meest gebruikelijke gevallen voor de uitbetalingsinstellingen, een homogeen antwoord kan gegeven worden op de vraag "Was de sociaal verzekerde bij een onverschuldigde betaling na een fout van de betaalinstelling te goeder trouw?"
Deze omzendbrief neemt dan ook de verschillende wettelijke bepalingen in verband met het begrip goede trouw over en legt de principes vast voor de dossierbehandeling. De CO's 1360 en 1393 behandelden al het begrip goede trouw van de debiteur. De dienstbrief 996/107 gaf verduidelijkingen over het ten laste nemen van onverschuldigde bedragen, zowel voor de op 31 december 2013 al verrekende als voor de onverschuldigde betalingen van gezinsbijslag vastgesteld vanaf 1 januari 2014.
Een overzichtstabel met de principes gaat hierbij als bijlage 1.
Bijlage 2 bevat een reeks concrete voorbeelden. Er wordt ook antwoord gegeven op vragen van de fondsen.
1. Verschillende wettelijke bepalingen om de goede trouw van de sociaal verzekerde te bepalen
Artikel 17 van het Handvest van de Sociaal Verzekerde bepaalt:
"Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring.
Onverminderd de toepassing van artikel 18, heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestatie kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.
Het vorige lid is niet van toepassing indien de sociaal verzekerde weet of moest weten, in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, dat hij geen recht heeft of meer heeft op het gehele bedrag van een prestatie3
."
De terugvordering van een onverschuldigde betaling ten gevolge van een administratieve fout blijft dus mogelijk als de sociaal verzekerde wist of moest weten, in de zin van de CO 1360 van 1 augustus 2006, dat hij geen recht (meer) had op de kinderbijslag die hij ontving.
Om te weten dat men te maken heeft met een onverschuldigd bedrag type A dat niet kan teruggevorderd worden, moet men de volgende dubbele situatie hebben:
Fout van de betaalinstellingengoede trouw van de sociaal verzekerde
a. Fout van de betaalinstelling:
Ofwel hield de betaalinstelling geen rekening met de rechtsregel en paste dus de wetgeving niet correct toe (rechtsfout), ofwel hield de betaalinstelling geen rekening met relevante feiten en behandelde de ontvangen gegevens niet correct (feitelijke fout):
Een fonds dat informatie die hem ter beschikking is gesteld niet verwerkt, begaat een feitelijke fout. CO 1360 stelt in dit verband dat "de instellingen van sociale zekerheid verplicht zijn, wanneer sociale gegevens beschikbaar zijn in het netwerk, die te vragen aan de KSZ. De sociaal verzekerden kunnen dus niet worden verplicht gegevens door te sturen die via de fluxen ter beschikking staan van de fondsen en dus kan hen niet verweten worden gegevens die beschikbaar zijn in het netwerk niet te hebben meegedeeld in verband met een onverschuldigde betaling."4
Het fonds heeft echter een verwerkingstermijn voor de informatie die het krijgt, rechtstreeks van de sociaal verzekerde of via de fluxen. De CO 1360 stelt namelijk dat "een redelijke termijn moet gelaten worden aan het fonds om de relevante informatie die het ontving te verwerken. De nieuwe bepalingen leiden ertoe een uitbetalingsinstelling te sanctioneren die per vergissing niet de nodige maatregelen trof om een correcte beslissing te nemen. Voor ervan uit te gaan dat een fout werd begaan, moet een redelijke termijn voor de verwerking van de ontvangen informatie verstreken zijn."
b. Goede trouw van de sociaal verzekerde:
Men gaat altijd uit van de goede trouw van de sociaal verzekerde. Als uit het onderzoek van het dossier blijkt dat de sociaal verzekerde wist of redelijk moest weten dat hij ten onrechte bijslag kreeg, moet het fonds dan ook het vermoeden van goede trouw weerleggen.
De CO 1360 verdiept het begrip goede trouw van de debiteur bij de betaling:" De sociaal verzekerde die ten onrechte bijslag ontving ten gevolge van een fout die het fonds moet aangerekend worden is verplicht tot terugbetaling als hij wist of moest weten dat hij er geen recht op had.
De wet wilde een sociaal verzekerde die te goeder trouw was, selectief beschermen tegen foutieve handelingen van de administratie. Deze voorwaarde van goede trouw is enkel vervuld wanneer de sociaal verzekerde niet kon twijfelen aan de gegrondheid van de beslissing tot uitbetaling die ten onrechte werd genomen ten opzichte van hem.
De wettekst die het feit van 'weten of moeten weten' voorziet, duidt aan dat men het standpunt moet innemen van een sociaal verzekerde die handelt met 'normale voorzichtigheid en toewijding', en niet dat van de concrete sociaal verzekerde die de onverschuldigde betaling ontving. Zo heeft het feit geen weerslag dat de concrete sociaal verzekerde het slachtoffer was van omstandigheden (ziekte, zwakzinnigheid, gebrekkige kennis van de taal,...) die op het moment van de betaling zijn begrip konden schaden.
(...) Als algemene regel kan men stellen dat de bijslagtrekkende 'wist of moest weten' als hij:
- onverschuldigde bijslag ontving wegens frauduleuze handelingen of valse of bewust onjuiste verklaringen afgelegd door hem;
- voor de onverschuldigde betaling bijzondere of algemene informatie had (controleformulieren met precisies over een bepaalde situatie die de sociaal verzekerde kende) die de pertinentie weerlegt van de later ten onrechte genomen beslissing tot toekenning;
- wegens de aard van de betaling zelf (o.a. dubbele betaling van een zelfde bedrag aan kinderbijslag voor eenzelfde periode; kennisgeving van de toekenning van een sociale toeslag terwijl de rechthebbende zich niet in een dergelijke situatie bevindt,...) onmogelijk niet op de hoogte kon zijn van het onverschuldigde karakter van de betaling."
Het nieuwe artikel 120bis moet toegepast worden rekening houdend met die twee elementen (fout van het fonds en goede trouw van de sociaal verzekerde).
2. De toepassing van het nieuwe artikel 120bis van de Algemene wet
De volgende regels moeten worden toegepast wanneer het fonds in een situatie met een onverschuldigde betaling zit.
2.1. Bedrag te betalen in de maand van de kennisgeving van de nieuwe beslissing
Ook al bepaalt artikel 17 van het Handvest van de Sociaal Verzekerde dat de nieuwe beslissing, bij een fout van het fonds, pas uitwerking heeft op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, de filosofie van het Handvest blijft om de socialezekerheidsinstellingen ertoe aan te sporen minder fouten te maken, maar ook en vooral om de sociaal verzekerden te beschermen tegen de noodzaak om onverschuldigde bedragen terug te betalen. Praktisch is de vraag dan ook welk bedrag er moet betaald worden in de maand van de kennisgeving van een nieuwe minder gunstige beslissing. Een te strikte toepassing van artikel 17 van het Handvest kan ertoe leiden dat een fonds een bepaald bedrag uitkeert waarvan het op dat moment weet dat er een onverschuldigd bedrag uit zal voortvloeien.
Wij gaan er dan ook van uit dat een fonds, in het bijzondere geval van een kennisgeving aan het begin van de maand, gemachtigd is om direct het op de nieuwe beslissing gebaseerde bedrag te betalen om een onverschuldigde betaling te vermijden.
Als het fonds op 25 september zijn fout vaststelt en zijn nieuwe beslissing op 1 oktober betekent, kan de betaling van 8 oktober dan al het bedrag op basis van de nieuwe beslissing zijn.
2.2. Fout van het fonds: verwerkingstermijn van informatie
Het Handvest van de Sociaal Verzekerde bepaalt dat wanneer een instelling een aanvraag krijgt, hij over een termijn van vier maanden beschikt om een beslissing te nemen5
. De wetgever meent dus dat de instellingen moeten beschikken over voldoende tijd om een aanvraag te analyseren. De rechtspraak verwijst naar het criterium van de redelijke termijn op basis waarvan er een onverschuldigd bedrag is voortvloeiend uit een administratieve fout.
In dezelfde optiek kunnen we ervan uitgaan dat wanneer een fonds nieuwe informatie ontvangt, het moet beschikken over een redelijke termijn om die te verwerken. De door CO 1360 vastgelegde termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de informatie lijkt te beperkt gezien het alsmaar toenemende aantal gegevens dat de fondsen moeten verwerken.
De verwerkingstermijn van vijftien dagen is dus aangepast en is bepaald op dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de informatie. Voor de elektronische fluxen valt de datum van ontvangst zeven dagen na de datum waarop de KSZ de informatie verwerkt heeft.
Als inkomende documenten niet de door de CO 1336 bepaalde datumstempel krijgen omdat ze gescand zijn, moet de betaalinstelling erop toezien dat het scannen gebeurt op de datum van ontvangst en dat de datum van het scannen of opgeslagen wordt in het informaticasysteem, of wordt vermeld op het document zelf. Met die datum wordt dan rekening gehouden om de verwerkingstermijn van de informatie te berekenen.
2.3. Vaststelling van de goede trouw van de sociaal verzekerde
We wijzen eerst op de bepaling van artikel 13 van het Handvest van de Sociaal Verzekerde: "De beslissingen tot toekenning van een recht, van een aanvullend recht, van de regularisatie van een recht of tot weigering van sociale prestaties bedoeld in de (artikelen 10 en 11) moeten met redenen worden omkleed (...)". Wanneer een fonds een onverschuldigd bedrag terugvordert moet het erop toezien in de motiveringsbrief duidelijk de reden te vermelden waarom het meent dat de bijslagtrekkende geacht werd te weten dat hij geen recht had op de ten onrechte uitgekeerde gezinsbijslag.
Om de goede trouw van de sociaal verzekerde vast te stellen worden de volgende regels toegepast:
Wij gaan ervan uit dat de sociaal verzekerde te goeder trouw is als:
- hij alle nuttige informatie voor zijn dossier heeft doorgestuurd;
- er in het dossier geen andere elementen zijn die dit vermoeden ter discussie stellen.
Een sociaal verzekerde die na het doorsturen van die gegevens ten onrechte de gezinsbijslag blijft ontvangen moet beschouwd worden als iemand die meent dat die gezinsbijslag inderdaad verschuldigd is. Hij mag er inderdaad van uitgaan dat zijn dossierbeheerder, die over alle nodige informatie beschikt en terzake deskundig is, correct de diverse periodes van recht bepaalde.
In dat laatste geval is het dus maar in bepaalde gevallen dat een fonds op basis van elementen in het dossier zou kunnen proberen vast te stellen dat de sociaal verzekerde wist of redelijk moest weten dat hij geen recht (meer) had op de bijslag die hij kreeg. In dat geval moet bij de kennisgeving van de beslissing aan de sociaal verzekerde aan de hand van tastbare elementen gewettigd worden waarom de goede trouw van de sociaal verzekerde betwist wordt.
Er zijn verschillende gevallen mogelijk:
2.3.1. De bijslagtrekkende deelde de informatie rechtstreeks mee aan het fonds
We nemen het geval waarin de sociaal verzekerde de informatie rechtstreeks naar het fonds stuurde (terugsturen van het formulier, e-mail sturen, enz.) en het fonds desondanks een verkeerd bedrag blijft betalen. Er is dus een fout van de betaalinstelling. Bovendien kunnen we in dit geval vaststellen dat de sociaal verzekerde te goeder trouw is.
De dubbele voorwaarde (fout van het fonds + goede trouw van de sociaal verzekerde) is a priori vervuld: een onverschuldigd bedrag dat zou voortvloeien uit het feit dat het fonds zijn beslissing niet aanpaste naar aanleiding van de nieuwe informatie die het ontving van de sociaal verzekerde, zou dan ook niet kunnen teruggevorderd worden en moeten aangerekend worden aan het reservefonds. Het fonds beschikt echter over een verwerkingstermijn van dertig dagen vanaf de datum van ontvangst van de informatie. Het feit per formulier de nodige informatie te hebben gestuurd naar de sociaal verzekerde vóór de informatie van de sociaal verzekerde te krijgen volstaat niet om ervan uit te gaan dat hij moest weten dat hij geen recht had op de betaling, omdat hij zijn veranderde situatie op tijd meedeelde. Het fonds zal niet geldig kunnen aantonen dat de sociaal verzekerde niet te goeder trouw was, tenzij dat vermoeden op basis van andere elementen in het dossier ter discussie kan gesteld worden. In dat laatste geval moeten die bijzondere en individuele elementen uitdrukkelijk vermeld zijn bij de kennisgeving.
2.3.2. De informatie over het gezin van de bijslagtrekkende is beschikbaar (RNP)
We nemen hier het geval waar de sociaal verzekerde op tijd zijn veranderde situatie meedeelde (adresverandering meegedeeld aan de gemeente).
Aangezien het fonds, dat op de hoogte was van de veranderde situatie van de sociaal verzekerde, onjuiste betalingen deed, beging het een fout.
Aangezien de sociaal verzekerde zijn veranderde situatie doorgaf aan de gemeente is hij vrijgesteld van de verplichting om het fonds zelf in te lichten (zie koninklijk besluit van 12 april 1984 en MO 522 van 27 april 1993).
Aan die voorwaarden kan het fonds niet proberen aan te tonen dat de bijslagtrekkende niet te goeder trouw was bij zijn eerste aanvaarding (hij deelde de informatie mee).
Het feit per formulier de nodige informatie te hebben gestuurd naar de sociaal verzekerde volstaat niet om te vermoeden dat hij moest weten geen recht te hebben op de betaling, aangezien hij zijn veranderde situatie op tijd meedeelde aan de bevoegde instelling (gemeente), tenzij dat vermoeden ter discussie kan gesteld worden op basis van andere elementen in het dossier. In dat laatste geval moeten die bijzondere en individuele elementen uitdrukkelijk vermeld zijn bij de kennisgeving.
De dubbele voorwaarde (fout van het fonds + goede trouw van de sociaal verzekerde) is a priori vervuld: een onverschuldigd bedrag dat zou voortvloeien uit het feit dat het fonds zijn beslissing niet aanpaste na op het netwerk beschikbare informatie niet te hebben verwerkt, zou dan ook niet kunnen teruggevorderd worden en moeten aangerekend worden aan het reservefonds. Het fonds beschikt echter over een verwerkingstermijn van dertig dagen vanaf de datum van ontvangst van de informatie (datum verwerking KSZ + 7 dagen).
2.3.3. Andere wijzigingen
Hier moeten de veranderde situaties ingedeeld worden naar gelang ze gebeurden in het gezin van de bijslagtrekkende of erbuiten:
a) Veranderde situatie in het gezin van de bijslagtrekkende, met inbegrip van de socioprofessionele gegevens
Wanneer er een verandering is in het gezin van de bijslagtrekkende en hij dat meedeelde, beging het fonds een fout als het zijn betalingen niet aanpaste. Het fonds zal niet geldig kunnen aantonen dat de bijslagtrekkende niet te goeder trouw was, tenzij dat vermoeden op basis van andere elementen in het dossier ter discussie kan gesteld worden. De dubbele voorwaarde (fout van het fonds + goede trouw van de sociaal verzekerde) is dan ook vervuld.
Naar analogie, als er een verandering is in het gezin van de bijslagtrekkende maar die dat niet liet weten, kunnen we de goede trouw van de sociaal verzekerde ter discussie stellen, ook al werd die verandering gesignaleerd door een flux (andere dan de flux RNP). Een sociaal verzekerde die door zijn fonds correct werd ingelicht over zijn situatie en die dus de weerslag kan meten van een verandering in die situatie had redelijkerwijs zijn fonds over een dergelijke verandering moeten inlichten. Als hij dat niet deed, moeten we ervan uitgaan dat hij er zich van bewust was een onverschuldigd bedrag te krijgen. Het vermoeden van goede trouw speelt dus niet meer in zijn voordeel.
De dubbele voorwaarde (fout van het fonds + goede trouw van de sociaal verzekerde) is niet vervuld.
We vinden andere soorten problematische situaties bij veranderde socioprofessionele gegevens. Hoewel een deel van de informatie vaak beschikbaar is via de fluxen, moeten de fondsen immers meestal bijkomende gegevens hebben om de diverse periodes van recht te bepalen.
Zelfs al is informatie beschikbaar via een flux (naast de flux RNP), heeft dat verder geen weerslag op de al dan niet goede trouw van de sociaal verzekerde.
We nemen het voorbeeld van een rechtgevend kind dat jonge werkzoekende is en dat begint te werken. Het fonds ontvangt een RIP, maar moet echter ook de inkomsten van de jongere kennen om te bepalen of er nog altijd recht is op kinderbijslag. Als het fonds nalaat om de betalingen op te schorten na ontvangst van de RIP-in, begaat het een fout, maar de goede trouw van de sociaal verzekerde kan ter discussie gesteld worden. Hier kunnen we er namelijk van uitgaan dat de sociaal verzekerde het fonds moest inlichten. Het formulier P20 is voldoende duidelijk over de voorwaarden voor het voortgezette recht op kinderbijslag.
In de meer bijzondere gevallen waar gegevens beschikbaar moeten zijn in het netwerk maar daar niet te vinden zijn (de sociaal verzekerde begint te werken als werknemer maar zijn werkgever vergeet een DIMONA-verklaring te doen bij de RSZ) gaat het niet meer om een onverschuldigd bedrag type A, omdat er geen fout is van het fonds. Dat onverschuldigd bedrag type B kan echter maar aan 10% teruggevorderd worden, omdat de betrokkene geen fout en evenmin een nalatigheid beging.
Gemengde situaties:
In bepaalde situaties kan het onverschuldigd bedrag eerst het gevolg zijn van een laattijdig doorsturen van de informatie door de sociaal verzekerde, vervolgens van een laattijdige verwerking van de informatie die het fonds ontving.
In dit geval moeten de ten onrechte betaalde periodes verschillend worden ingedeeld:
De ten onrechte betaalde bedragen na laattijdig doorsturen van de informatie door de sociaal verzekerde zijn van type B. Het fonds beging immers geen fout.
Eenmaal dat de informatie is doorgestuurd en de verwerkingstermijn van dertig dagen is verstreken, worden de ten onrechte betaalde bedragen ingedeeld als type A (dubbele voorwaarde vervuld: fout van het fonds dat de informatie niet binnen de termijn verwerkte + goede trouw van de sociaal verzekerde kan niet meer ter discussie gesteld worden omdat hij de informatie doorstuurde, tenzij dat vermoeden door andere elementen in het dossier ter discussie kan worden gesteld).
b) Veranderde situatie buiten het gezin van de bijslagtrekkende, met inbegrip van de socioprofessionele gegevens
Wanneer een veranderde situatie buiten het gezin van de bijslagtrekkende een weerslag heeft op het bedrag van de kinderbijslag, kan de bijslagtrekkende beweren dat hij niet op de hoogte was van de veranderde situatie. Het fonds zal in dat geval op basis van het vermoeden van goede trouw van de bijslagtrekkende niet meer geldig kunnen aantonen dat de bijslagtrekkende niet te goeder trouw was, tenzij dat vermoeden op basis van andere elementen in het dossier ter discussie kan gesteld worden. In dat laatste geval moeten die bijzondere en individuele elementen uitdrukkelijk vermeld zijn bij de kennisgeving.
Het fonds beging ook een fout als de informatie beschikbaar is.
De dubbele voorwaarde (fout van het fonds + goede trouw van de sociaal verzekerde) is dan ook vervuld.
We nemen het geval van een langdurig zieke rechthebbende die werkloos wordt. De schaal 50ter werd dan ook lang ten onrechte betaald. Om de goede trouw van de sociaal verzekerde te bepalen moet men een onderscheid maken tussen een bijslagtrekkende die bij de rechthebbende woont en de bijslagtrekkende die gescheiden leeft van de rechthebbende.
2.3.4. Het begrip gemeenschap-solidariteit tussen de fondsen
Bij een onverschuldigde betaling kan het ook gebeuren dat de fout gemaakt wordt door een ander fonds dat informatie met een weerslag op periodes van recht of op betalingen niet of te laat doorstuurde. De CO 1360 stelt in dit verband dat: " (...) men gaat ervan uit dat de diverse instellingen die kinderbijslag betalen krachtens de Kinderbijslagwet (privé- en overheidssector) een enkele en zelfde gemeenschap vormen (zie met name art. 173bis, KBW). Bijgevolg kan een uitbetalingsinstelling van kinderbijslag nooit beschouwd worden als een derde".
Ook dienstbrief LC 996/91 komt terug op dat begrip van verantwoordelijkheid tussen kinderbijslaginstellingen. Bij een onverschuldigde betaling op basis van onjuiste gegevens op de Yter, bepaalt die dienstbrief immers dat de oorspronkelijke kinderbijslaginstelling die de onjuiste gegevens doorstuurde de verantwoordelijkheid van de fout draagt.
In die geest kunnen we ervan uitgaan dat een onverschuldigd bedrag voortvloeiend uit laattijdig doorgestuurde informatie tussen twee fondsen of onjuist doorgestuurd door een fonds door dat laatste fonds moet worden gedragen. Als het gaat om een onverschuldigd bedrag type A, kan de betaling niet worden teruggevorderd bij de sociaal verzekerde.
We herinneren eraan dat het formulier Yter zo snel mogelijk moet worden doorgestuurd naar het betrokken fonds, met vermelding van de veranderingen die een weerslag op de betalingen zouden kunnen hebben.
In afwachting van de invoering van de flux Yter, moet het fonds die hem doorstuurt er de datum van ontvangst van de informatie die tot wijzigingen of opschorting zou kunnen leiden op vermelden. Op basis van die bijkomende informatie kan het fonds die de Yter ontvangt bepalen of fonds A een fout maakte, of de sociaal verzekerde te goeder trouw is, of het eventueel zelf een fout maakte of nalatig was.
3. Vaststelling van de goede trouw van de sociaal verzekerde bij een aanvraag om af te zien van terugvordering
Bij een aanvraag om af te zien van terugvordering blijft de goede trouw van de debiteur op het moment van de onverschuldigde betaling een fundamenteel element om uitspraak te doen over die aanvraag.
De richtlijnen in die omzendbrief zijn op dezelfde manier van toepassing om de goede trouw van de debiteur op het moment van de betaling te bepalen. Voor een onverschuldigd bedrag type B kan dan ook later niet afgezien worden van terugvordering als het fonds oordeelde dat de bijslagtrekkende niet te goeder trouw was.
De nieuwe bepalingen treden onmiddellijk in werking.
- 1CO 1360.
- 2Een onverschuldigd bedrag wordt ingedeeld bij C als het een betaling is in de plaats van een andere kinderbijslaginstelling (die geen deel uitmaakt van de nationale verdeling). In de praktijk bestaat dit type onverschuldigd bedrag nu niet meer, met uitzondering van regularisaties met de regeling van de zelfstandigen vóór 1 juli 2014.
- 3Wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
- 4Wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, art. 11.
- 5Wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, art. 10.