Dit artikel werd gewijzigd door artikel 58 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, zal recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in artikel 44, §2, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 31,99 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 48,88 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 62,15 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§2. In afwijking van paragraaf 1 geeft een oudste rechtgevend kind, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, recht op de maandelijkse leeftijds- bijslag, vermeld in artikel 44, §1, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 16,04 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 24,43 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 28,16 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§3. Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, niet langer recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, krijgt het volgende oudste rechtgevende kind van het gezin, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 2, in plaats van de leef- tijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, na een onderbreking opnieuw recht geeft op de kinderbijslag, vermeld in artikel 210, §1, zal dat kind opnieuw recht hebben op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 2. Het tweede oudste rechtgevende kind, vermeld in het vorige lid, krijgt opnieuw de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
§4. In afwijking van paragraaf 2 geeft het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, recht op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1, als dat kind recht geeft op een sociale toeslag als vermeld in artikel 222, of op de zorgtoeslag, vermeld in artikel 218.
Het kind blijft vervolgens verder recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 1.