Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1349 van 9 juli 2004 - Interesten die de fondsen moeten betalen tengevolge van een rechterlijke toekenningsbeslissing na een administratieve weigering

    De evolutie van de rechtspraak dwingt ons de richtlijnen te herzien die gegeven werden m.b.t. de toekenning van interesten na een gerechtelijke veroordeling van een fonds (CO 1215 van 26 juni 1989, CO 1314 van 17 april 1998 en CO 1321 van 21 oktober 1999).

    Meer bepaald:
    - worden punt III van CO 1215 en de specifieke bepalingen uit Hoofdstuk III, punt b) van CO 1321 m.b.t. de toekenning van interesten als gevolg van een rechterlijke beslissing, opgeheven;
    - wordt punt 13.3 van CO 1314 vervangen door volgende tekst.

    13.3. Betwistingen voor het gerecht

    De kwestie van de toekenning van interesten na een rechtsvordering opgestart door de sociaal verzekerde kan zich stellen in twee duidelijk te onderscheiden situaties.

    13.3.1. Geschillen specifiek over de toekenning van interesten na een laattijdige administratieve beslissing tot toekenning van gezinsbijslag.

    De sociaal verzekerde kan aanvechten dat hij geen interesten kreeg of hogere interesten eisen dan die welke hem betaald werden na een laattijdige beslissing1 tot toekenning van gezinsbijslag.

    Als de rechter met recht een hoger bedrag aan interesten toekent dan wat eerst betaald werd2 , moet het fonds zich natuurlijk schikken naar die uitspraak.

    13.3.2. Geschillen over de toekenning van gezinsbijslag die ten onrechte geweigerd werd door een fonds

    Artikel 20 van het HSV voorziet strikt genomen enkel de toekenning van interesten na een laattijdige toekenningsbeslissing3 en niet na een vonnis dat een administratieve weigering vernietigt. In dat laatste geval zal de rechter het recht op gezinsbijslag vaststellen na de administratieve weigering geannuleerd te hebben.

    Recente rechtspraak stelt evenwel dat ook in dergelijk geval interesten moeten worden toegekend op basis van het HSV, via een toepassing naar analogie met artikel 20.

    De interesten zullen dan van rechtswege verschuldigd zijn vanaf de datum van opeisbaarheid (datum waarop de betaling moet gebeuren) van de uitkering die volgens de rechter verschuldigd is.

    Er zijn evenwel geen interesten verschuldigd voor uitkeringen die betrekking hebben op periodes voor de aanvraag gericht aan het fonds. De gezinsbijslag is immers betaalbaar op aanvraag en men kan dus niet spreken van opeisbaarheid van een uitkering die niet aangevraagd werd.

    Voorbeeld

    * Mijnheer X dient op 15 maart een aanvraag in voor een toeslag op de kinderbijslag wegens de handicap waardoor hij meent dat zijn kind getroffen is.
    * Op 21 mei betekent het fonds een weigering.
    * Op 14 juni dient Mijnheer X een beroep in bij de rechtbank.
    * Op 8 december annuleert de arbeidsrechtbank de administratieve weigering en stelt dat een toeslag verschuldigd is voor het kind wegens de gevolgen van de aandoening die het vertoont vanaf 1 januari.
    * Berekeningswijze van de interesten
    - Er zijn geen interesten verschuldigd voor de uitkeringen voor januari en februari, de maanden voor de aanvraag (maart);
    - de interesten m.b.t. de toeslag voor de maand maart worden berekend vanaf 30 april;
    - de interesten m.b.t. de toeslag voor de maand april worden berekend vanaf 31 mei, die voor mei vanaf 30 juni, enz. tot de betaling.

    Deze omzendbrief wordt onmiddellijk van kracht. Bijgevolg moeten interesten die niet betaald zijn op de datum van de publicatie berekend worden volgens voorgaande principes. Die interesten worden overeenkomstig punt 13.4. van de CO 1314 ten laste genomen door de Rijksdienst.

    • 1Het voor het stelsel theoretische geval van laattijdige betaling na een toekenningsbeslissing binnen de wettelijke onderzoekstermijn wordt hier buiten beschouwing gelaten.
    • 2Bij voorbeeld omdat het fonds ten onrechte de wettelijke onderzoekstermijn opgeschort heeft
    • 3Het voor het stelsel theoretische geval van laattijdige betaling na een toekenningsbeslissing binnen de wettelijke onderzoekstermijn wordt hier buiten beschouwing gelaten.
    Top