§1. Het rechtgevende kind dat geboren is vóór 1 januari 2019, dat wees is en aan wie op grond van de kinderbijslagreglementering een verhoogde kinderbijslag voor wezen is toegekend op 31 december 2018, blijft recht geven op de maandelijkse verhoogde kinderbijslag voor wezen van 353,76 euro.
§2. Het kind, vermeld in paragraaf 1, geeft echter geen recht meer op die verhoogde kinderbijslag voor wezen als de overlevende ouder vanaf of na 1 januari 2019 een gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad.
Het kind geeft vanaf de eerste maand nadat het nieuwe gezin is gevormd, recht op het bedrag van de gewone wezenbijslag overeenkomstig artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet.
In afwijking van het tweede lid, als verschillende rechtgevende kinderen als vermeld in paragraaf 1, behoren tot de groepering rond de bijslagtrekkende op 31 december 2018, wordt het bedrag van de gewone wezenbijslag waarop die kinderen recht geven, aflopend aangepast in functie van de leeftijd die de rechtgevende kinderen binnen de groepering innemen. Het jongste kind krijgt daardoor altijd de laagste gewone wezenbijslag, het tweede jongste kind de tweede laagste gewone wezenbijslag en het derde jongste en alle oudere kinderen de hoogste gewone wezenbijslag. De bedragen van de gewone wezenbijslag worden verbonden aan het rechtgevende kind op de wijze, vermeld in artikel 210, §4.
In afwijking van het tweede lid en van artikel 210, §2, als verschillende rechtgevende kinderen als vermeld in paragraaf 1, behoren tot de groepering rond de bijslagtrekkende op 31 december 2018 alsook kinderen die recht geven op kinderbijslag overeenkomstig artikel 210, §1, wordt het bedrag van de gewone wezenbijslag én van deze kinderbijslag, aflopend gezamenlijk aangepast in functie van de leeftijd die de rechtgevende kinderen binnen de groepering innemen.
Het jongste kind krijgt daardoor altijd de laagste gewone wezenbijslag of kinderbijslag, het tweede jongste kind de tweede laagste gewone wezenbijslag of kinderbijslag en het derde jongste en oudere kinderen de hoogste gewone wezen- bijslag of kinderbijslag. Dit is enkel van toepassing op kinderen uit de groepering op 31 december 2018 die gewone kinderbijslag ontvangen en zich nog steeds in het gezin van een betrokken wees bevinden.
De bedragen van de gewone wezenbijslag en van de kinderbijslag worden verbonden aan het rechtgevende kind op de wijze, vermeld in artikel 210, §4.
Op een kind dat gewone wezenbijslag of kinderbijslag ontvangt overeenkomstig deze paragraaf en geplaatst is in een instelling op 31 december 2018 of behoort tot een gezin van een kind dat op 31 december 2018 geplaatst was in een instelling, is artikel 210, §5, van toepassing.
In afwijking van het eerste lid is de gewone wezenbijslag niet van toepassing op het rechtgevende kind als het kind door de overlevende ouder is verlaten. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden de wees als verlaten wordt beschouwd.
§3. Het kind, vermeld in paragraaf 2, dat recht geeft op een gewone wezenbijslag, geeft opnieuw recht op een verhoogde kinderbijslag voor wezen als de overlevende ouder vanaf of na 1 januari 2019 overlijdt of als de overlevende ouder vanaf of na 1 januari 2019 geen gezin meer vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad, vanaf de maand na deze gebeurtenis.