Kruimelpad
Informatienota 1986/26: - Art. 62, §1 G.W. - Gevolgen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. - Probleem van de rechten op kinderbijslag, ten behoeve van de jongeren onderworpen aan de deeltijdse leerplicht, doch die hieraan niet voldoen. - Beletselen voor deze categorie van jongeren inzake de toekenning van de kinderbijslag, ingevolge het uitoefenen van een winstgevende activiteit of het genot van een vervangingsinkomen. Begrip "vervangingsinkomen". - Meldingsplicht van de kinderbijslaginste
Tekst
I. Recht op kinderbijslag tijdens de leerplicht
Overeenkomstig art. 62, §1 G.W. bestaat er een recht op kinderbijslag zonder verdere vereisten voor het kind dat onderworpen is aan de voltijdse leerplicht, terwijl de toekenning van de bijslag voor het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht, afhankelijk is van de vervulling van de voorwaarden door de Koning opgelegd. Om vast te stellen welke kinderen onderworpen zijn aan de deeltijdse leerplicht dient men zich te richten naar de modaliteiten van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. (cfr. Uiteenzetting in de CO 1138 van 29 november 1984, p. 3).
II. Recht op kinderbijslag voor jongeren, onderworpen aan de deeltijdse leerplicht, die zich aan de verplichtingen van de leerplichtwet onttrekken
De jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen, moeten geacht worden hieraan te voldoen, gelet op het feit dat het om een op hen toepasselijke wettelijke verplichting gaat.
Voor wat betreft de toekenning van de kinderbijslag moet het kind, in zoverre het op geen andere wijze aan zijn verplichtingen inzake de leerplicht voldoet, vermoed worden ten minste onderwijs met beperkt leerplan te volgen, aangezien dit de wettelijk opgelegde minimumnorm is.
Dit betekent dat het recht niet kan worden verworven krachtens art. 62, §3 G.W., (ongehuwd kind - helper in het huishouden) omdat dit ipso facto de strijdigheid met de deeltijdse leerplicht zou inhouden.
III. Beletselen welke de toekenning van de kinderbijslag verhinderen ten bate van de jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen, doch hieraan niet voldoen
Daar, op het vlak van de toepassing van de gecoördineerde wetten, het deeltijds leerplichtige kind geacht wordt ten minste onderwijs met beperkt leerplan te volgen, zal in alle gevallen, waarin het onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht, maar hieraan niet voldoet, rekening worden gehouden met de beletselen van art. 1, §1 van het KB van 12 augustus 1985 tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend voor het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht.
Aldus is dit kind niet meer gerechtigd wanneer:
- het een winstgevende activiteit uitoefent
- een sociale uitkering geniet
De toepassing van deze beletselen moet op strikte wijze geschieden, zodat de minste belemmering de toekenning van de kinderbijslag zal verhinderen.
Opmerking :
Wanneer het kind, onderworpen aan de deeltijdse leerplicht, doch hieraan niet voldoet, een winstgevende activiteit uitoefent, hoe miniem ook, leidt dit tot het verval van het recht op kinderbijslag.
Het begrip "winstgevende activiteit" wordt omschreven als elke bedrijvigheid welke werkelijk een inkomen verstrekt, buiten elke verplichting inzake sociale zekerheid om. Het inkomen uit deze activiteit moet reëel zijn, zonder dat het bedrag van de vergoeding van belang is of dat het noodzakelijkerwijze in verhouding staat tot de geleverde arbeid.
(cfr. Advies K.C. 132/6568, Not. 24.6.69).
Practisch geval :
De niet-erkende leerovereenkomst is geen modaliteit, volgens dewelke conform de wet van 29 juni 1983 aan de leerplicht kan worden voldaan, aangezien enkel een door de Koning erkende vorming daarvoor in aanmerking komt, zoals de leerovereenkomst die erkend en gecontroleerd is overeenkomstig de voortdurende vorming in de Middenstand (art. 62, §2).
Welnu, wanneer het kind dat aan de deeltijdse leerplicht is onderworpen, een niet-erkende leerovereenkomst heeft gevolgd, en daaruit een reëel inkomen heeft verkregen, dan betekent dit dat de rechtgevende een winstgevende activiteit heeft uitgeoefend, welke in de zin van art. 1, §1 van KB van 12 augustus 1985 een belemmering is voor de toekenning van de kinderbijslag.
IV. Administratieve maatregelen te nemen door de kinderbijslaginstellingen
Met het oog op toekomstige administratieve schikkingen dienen de aan controle onderworpen kinderbijslagfondsen de Rijksdienst op de hoogte te brengen van elk geval, waarin het kind hoewel onderworpen aan de deeltijdse leerplicht, hieraan niet voldoet en waarvoor zij al dan niet overeenkomstig de voorafgaande regelen de kinderbijslag toekennen, alsmede opgave te doen van de reden(en), waarom de betaling gebeurlijk wordt geweigerd.
Bron: Juridische Studiën: E6138/Div. 1688