Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1986/55: - Art. 62, §1 en art. 62 §2 G.W.: Niet-erkenning van een leerovreenkomst. - Gevolgen voor de toekenning van de kinderbijslag t.b.v. leerlingen onderworpen aan de deeltijdse leerplicht.

    Art. 62, §2 G.W., bepaalt dat de kinderbijslag wordt verleend tot 21 jaar ten behoeve van het kind dat door een leerovereenkomst is verbonden, in de voorwaarden zoals bepaald in KB van 6 maart 1979.

    Art. 1, lid 1, 1° van voornoemd KB bepaalt dat de leerovereenkomst moet erkend en gecontroleerd zijn:

    1. overeenkomstig de reglementering betreffende de voortdurende vorming van de Middenstand.
    2. door het Nationaal Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel, als het om een leerovereenkomst in die nijverheid gaat.
    3. overeenkomstig art. 19 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.

    De vraag stelt zich of, in geval van weigering van erkenning:

    1. de reeds betaalde kinderbijslag, vanaf de aanvangsdatum van de leerovereenkomst tot de datum van de weigering van erkenning, dient teruggevorderd te worden ;
    2. voor het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht, de leervergoeding moet worden beschouwd als een winstgevende activiteit, hetgeen een beletsel vormt voor de toekenning van de kinderbijslag in toepassing van art. 62, §1 G.W.

    Wat betreft de periode gedurende welke de leerovereenkomst werd uitgevoerd, kan de kinderbijslag worden uitgekeerd om volgende redenen:

    • wanneer de betrokken leerling te goeder trouw de uitoefening van het leercontract heeft aangevat waaraan achteraf wegens niet-erkenning een einde wordt gesteld, is het sociaal onverantwoord ook nog de kinderbijslag niet toe te kennen of deze terug te vorderen.
    • de vraag rijst of de leervergoeding die miniem is, als een inkomen kan worden beschouwd voortvloeiende uit de uitoefening van een winstgevende activiteit, en of het niet eerder om een vergoeding gaat.
    • de RSZ beschouwt in dergelijke gevallen dat de verzekeringsplicht in het algemeen stelsel voor sociale zekerheid slechts aanvangt vanaf de datum van aanzegging van de weigering of, indien de leerling op de datum van die aanzegging meer dan zes maand in dienst is, met ingang van de zevende maand. De leerperiode die aan deze weigering voorafgaat geeft derhalve, voor een termijn van ten hoogste zes maand, alleen aanleiding tot inning van de patronale vakantie- en solidariteitsbijdragen en dit volgens dezelfde modaliteiten als voorzien voor de effectief erkende leerovereenkomsten. Het is aangewezen deze administratieve handelwijze van de RSZ ook te volgen voor de toekenning van de sociale prestaties en inzonderheid van de gezinsbijslag ; er bestaat derhalve aanleiding toe deze periode te aanzien als gedekt door een leerovereenkomst, welke recht geeft op kinderbijslag.

    Wat betreft de periode die volgt op de niet-erkenning van de leerovereenkomst, die stopgezet wordt, moet verwezen worden naar art. 62, §1 dat bepaalt dat de kinderbijslag wordt toegekend aan het kind dat onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en, in de voorwaarden bepaald door de Koning, aan het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht.

    Het naleven van deze wettelijke verplichting moet niet gecontroleerd worden door de kinderbijslaginstellingen; alleen de aanwezigheid van een eventueel beletsel (zoals winstgevende activiteit) moet nagegaan worden.

    Het onderworpen zijn aan de leerplicht is de enige voorwaarde om recht te hebben op kinderbijslag. Er kan dus geen kinderbijslag geweigerd worden voor een kind dat om een of andere reden niet voldoet aan de leerplicht, zoals bij verbreking van de leerovereenkomst en dat geen winstgevende activiteit meer uitoefent.

    Deze bepaling vervangt dan ook het gezegde in de informatienota 1986/26 III, "praktisch geval".

    Bron: Ministerie van Sociale Voorzorg, Algemene Directie van de gezinsbijslag en van de uitkeringen aan mindervaliden, A.D. 1998 dd. 04.09.1986.

    Top