Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1989/17: - Toepassing van art. 1409 en art. 1410 G.W.

    Het is de vraag of in onderstaande gevallen niet wordt gehandeld in tegenspraak met art. 1409 en art. 1410 G.W.

    1. Met de instemming van de debiteur doet een 0CMW inhoudingen op sommen die verschuldigd zijn als bestaansminimum, voor de terugbetaling van ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag.
    2. Met de instemming van de debiteur houdt een ziekenfonds 4.000fr. per maand in op de maandelijkse uitkering voor arbeidsongeschiktheid ten belope van +/- 18.000fr., voor de terugbetaling van ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag.

    Antwoord van de directie Juridische Studiën dd. 29 juni 1989. Ref.: E9155/Contr (uittreksel)

    De sociale uitkeringen waarvan sprake, zijn respectievelijk bedoeld in paragraaf 2, 7° (bestaansminimum) en in paragraaf 1, 4° van art. 1410 G.W.

    Paragraaf 1 van art. 1410 G.W. bevat een volledige lijst van de sociale uitkeringen waarop de in art. 1410 bepaalde gedeeltelijke onvatbaarheid voor beslag en onverdraagzaamheid van toepassing is.

    Paragraaf 2 van art. 1410 B.W. geeft een volledige lijst van de Sociale voordelen en uitkeringen waarvoor algehele onvatbaarheid voor beslag en onverdraagzaamheid geldt.

    Om te weten welke regeling op het vlak van het publiek recht inzake uitvoeringsmaatregelen op een sociale uitkering van toepassing is, dient dus te worden gesteund op die twee bepalingen.

    Art. 1410, §4 G.W., dat bij wijze van afwijking van de regel van de onvatbaarheid voor beslag in het publiek recht een wettelijke inhouding regelt ten belope van 10% ten behoeve van een aantal instellingen die sociale uitkeringen verlenen, is daarentegen zonder onderscheid van toepassing op alle in paragraaf 1 en 2 van hetzelfde artikel opgesomde sociale uitkeringen.

    Art. 1410, §4 G.W. is een afwijkingsbepaling en dient in beperkte zin te worden geïnterpreteerd.

    Zo is de wettelijke inhouding op sociale uitkeringen die later moeten worden betaald aan de debiteur van de onterechte uitkeringen, enkel van toepassing op uitkeringen door de instelling die zelf schuldeiser voor die onterechte uitkeringen, want de auteurs van de betrokken bepaling hebben niet de samenwerking willen regelen tussen instellingen behorend tot verschillende sectoren van de sociale uitkeringen, zodat die samenwerking dus niet geoorloofd is (cfr. in dit verband de nota voor de Controle dd. 11 oktober 1974. Ref.: E4606, nr. 37 en Parl. St. K. nr. 782/1 - Zitting 1979-71, 29 oktober 1970).

    Het dient daarnaast gezegd dat maar gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid om het ten onrechte uitgekeerde bedrag toch terug te vorderen door tussenkomst van andere instellingen die sociale uitkeringen betalen, mogelijkheid waarin bij wijze van uitzondering wordt voorzien in het tweede deel van art. 1410, § 4, 1ste alinea van het Gerechtelijk Wetboek, zo aan een aantal specifieke vereisten is voldaan : de voordelen waarop wordt ingehouden moeten verschuldigd zijn met terugwerking en mogen niet worden gecumuleerd met de ten onrechte betaalde uitkeringen (cfr. CO 904 van 20 oktober 1971).
    Zo bestaat er wettelijke subrogatie tussen sociale zekerheidsinstellingen wanneer een uitkering tenslotte als niet verschuldigd moet worden aangemerkt omdat ze in een andere regeling diende te worden betaald (cfr. de eerder vermelde vraag nr. 173 van de heer X).

    Wij zijn dus van oordeel dat de door uw diensten bij bepaalde kinderbijslagfondsen vastgestelde praktijken in strijd zijn met art. 1409 en art. 1410 van het Gerechtelijk Wetboek en dat de terugvordering van niet verschuldigde bedragen door instellingen die kinderbijslag uitkeren enkel mogelijk is via het afsluiten van afzonderlijke terugbetalingsovereenkomsten met, voor alles wat de wettelijke inhouding conform art. 1410, §4 G.W. overschrijdt, de vrijwillige instemming van de betrokkene, voor zover die erkend heeft dat ten onrechte is uitgekeerd en er over de zaak geen betwisting meer bestaat (cf. onze nota E.8425 dd. 6 januari 1989).

    Top