Kruimelpad
Informatienota 1992/5: - Art. 56 G.W. - Recht op kinderbijslag tijdens de periode van bevallingsrust.
Tekst
Een gescheiden moeder, invalide ten laste van het ziekenfonds, ontvangt de verhoogde kinderbijslag van art. 50ter G.W. ten gunste van haar kinderen ten gevolge van haar invaliditeit.
Zij bevalt en is gedurende 15 weken in bevallingsrust, dit wil zeggen meer dan 3 maanden (reglementaire maatstaf voor de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering in verband met wederinstorting).
Krachtens de omzendbrief CO 1252 zijn de bijslagen verschuldigd tegen de schaal van art. 40 G.W. en niet van art. 50ter G.W. voor deze periode van bevallingsrust.
Moeten de bijslagen bepaald door art. 50ter betaald worden in deze situatie vanaf de maand volgend op die waarin het einde van de bevallingsrust valt of moet betrokkene nogmaals een wachttijd van zes maanden doorlopen opdat er opnieuw een recht zou zijn (onderbreking van meer dan drie maanden)?
Indien het ziekenfonds de arbeidsongeschiktheid van betrokkene blijft erkennen tijdens de periode van bevallingsrust, mogen dan de bijslagen van art. 50ter G.W. betaald worden voor deze periode?
Zoniet, kan, de erkenning dan tot stand komen door de deskundige geneesheer van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers voor de periode van bevallingsrust?
Bovendien is er nog de vraag hoe de situatie is van een langdurig werkloze die de bijslag van art. 42bis G.W. ontvangt als ze in bevallingsrust is.
Heeft ze nog steeds recht op de bijslag van art. 42bis G.W.?
Zoniet, moet zij nogmaals een wachttijd van zes maanden doorlopen om opnieuw recht te hebben op deze bijslag?
Antwoord van de Directie Controle van 17 januari 1992. Ref.: Dl 2823/11/56/7/SB/TVN/LVL/JM
Gezien het recht op kinderbijslag tijdens de bevallingsrust toegekend wordt op grond van art. 56, §1, 1° G.W. en niet van art. 56, §2 G.W. is de kinderbijslag verschuldigd rekening houdend met art. 40 G.W. (eventueel 42bis G.W.).
De in art. 50ter G.W. bedoelde bijslagen kunnen bijgevolg niet worden toegekend, in afwachting van een verandering van de wet op dit vlak.
De resterende vraag is of de periode van moederschapsverzekering een onderbrekend karakter heeft ten opzichte van het recht verkregen krachtens bovengenoemde beschikkingen van art. 56 G.W.
Als een loontrekkende die ziekte- of invaliditeitsuitkeringen ontvangt in bevallingsrust is, moet men nagaan of deze periode van bevallingsrust een einde heeft gesteld aan een arbeidsongeschiktheid die begonnen is voor deze periode.
Indien er echter geen einde werd gesteld aan de arbeidsongeschiktheid die begonnen is voor de periode van bevallingsrust, loopt de periode van arbeidsongeschiktheid door zoals het RIZIV ons liet weten met zijn brief van 13 september 1990.
In een dergelijk geval moeten de verzekeringsinstellingen eveneens rubriek 6 van deel A van het model 736 invullen.
De omzendbrief van het RIZIV, als bijlage aan de CO 1251 van 20 juni 1991 (p. 3, punt 3), schrijft expliciet voor dat rubriek 3 moet ingevuld worden in alle gevallen waar de rechthebbende de zevende maand van de primaire periode van ongeschiktheid bereikt, zelfs indien betrokkene zich tegelijk in een periode van bevallingsrust bevindt.
Daarnaast vermeldt de noot van deel II dat indien betrokkene, zelfs als hij erkend is als arbeidsongeschikt, geen uitkeringen heeft ontvangen, rubriek 6 moet ingevuld worden.
Indien de ziekte- of invaliditeitsuitkeringen niet worden toegekend, omdat betrokkene zich in een periode van bevallingsrust bevindt, moet deze rubriek dan ook worden ingevuld, voor zover betrokkene arbeidsongeschikt verklaard werd.
De deskundige geneesheer van de RKW kan zich in geen enkel geval uitspreken over de arbeidsongeschiktheid, aangezien de verzekeringsinstellingen deze bevoegdheid bezitten.
Gelet op een en ander is een nieuwe wachttijd van zes maanden overbodig, voor zover de verzekeringsinstellingen geen onderbreking van de arbeidsongeschiktheid gemeld hebben.
Wat betreft de langdurige werkloze stellen wij vast dat art. 1 van KB van 14 februari 1984 ter uitvoering van art. 42bis van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers stelt dat onderbrekingen van de werkloosheid ten gevolge, onder andere, van de feiten waarvan sprake in art. 56 G.W. niet in aanmerking genomen worden.
Hieruit volgt dat de periode van bevallingsrust nimmer een onderbreking vormt.
Voor zover betrokkene de hoedanigheid van langdurig werkloze verkregen heeft voor de bevallingsrust, en mits ze de hoedanigheid van rechthebbende met persoon ten laste bezit, kan zij de bijslag ontvangen van art. 42bis G.W. op basis van alinea 2 van art. 56, §1 G.W. zo de betrokkene, voor de bevallingsrust, onder de toepassing viel van art. 56 §1, 1° of van art. 56, §2, 1°, a.