Kruimelpad
CO 1289 van 29 september 1995 - KB van 6 april 1995 tot wijziging van KB van 12 april 1984 tot uitvoering van Art. 42bis en Art. 56, § 2 SWKL en KB van 12 augustus 1985 tot uitvoering van Art. 62, § 6 SWKL (uittreksels)
Tekst
Artikel 42bis uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 62 uit Kinderbijslagwet werknemers
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (BS 21.8.1985)
Het voormelde koninklijk besluit van 6 april 1995 is in het Belgisch Staatsblad verschenen op 26 juli 1995 (...).
Dit besluit voert vooreerst een aantal loter vormelijke verbeteringen en aanpassingen van het besluiten van 12 april 1984 en 12 augustus 1985 door.
Daarnaast voert het een paar nieuwigheden m.b.t. de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste in (K.B. 12 april 1984).
1. Vormelijke wijzigingen van het koninklijk besluit van 12 april 1984 en 12 augustus 1985.
1.1. Louter vormelijke verbeteringen.
Allereerst wordt de tekst op louter vormelijk vlak bijgeschaafd, wat de interne samenhang vergroot. Een paar verwijzingen naar een lid van een artikel klopten nl. niet meer. Dit is rechtgezet door de artikelen 1, l°, en 2 van het besluit.
1.2. Verwijzing naar het nieuwe Werkloosheidsbesluit.
In de tweede plaats worden de verouderde terminologie van en de verouderde verwijzingen naar het koninklijk besluit van 20 december 1963 vervangen door begrippen van en verwijzingen naar het nieuwe Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991. Deze formele aanpassingen worden gerealiseerd door artikel 1, 2° en 3°, artikel 3, 1°, en door de artikelen 4,5 en 6 van het besluit..
Deze verbeteringen en aanpassingen hebben uitwerking met ingang van 1 juni 1992, datum van inwerkingtreding van het nieuwe Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991.
2. Inhoudelijke wijzigingen van het koninklijk besluit van 12 april 1984 m.b.t. de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste.
2.1. Wat behouden blijft.
In principe is de beroepsactiviteit uitgeoefend door de echtgenoot of de gewezen echtgenoot van de rechthebbende of door de persoon van het andere geslacht met wie de rechthebbende een huishouden1 vormt, naargelang het geval, een beletsel voor de toekenning van de bijkomende kinderbijslagen.
Een beperkte lijst van activiteiten die niet als een beroepsactiviteit worden beschouwd en dus de toekenning van de bijkomende bijslagen niet in de weg staan, is evenwel opgenomen. Het betreft:
- de tewerkstelling in een onvrijwillig deeltijdse betrekking bedoeld in artikel 29 §1 van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991 (of m.a.w. de vroegere tewerkstelling in een deeltijdse betrekking om aan de werkloosheid te ontsnappen).
Het gedeelte van het uit deze activiteit verworven brutoloon dat 9.1802 BEF per maand overschrijdt, wordt bij de vervangingsinkomens gevoegd; - de winstgevende activiteit waarvan het brutoloon niet meer bedraagt dan 9.1803
BEF per maand.
Dit bedrag wordt niet bij de vervangingsinkomens gevoegd.
Daarentegen worden een aantal situaties met de uitoefening van een beroepsactiviteit gelijkgesteld, nl. de tijdelijke werkloosheid en de gevallen bedoeld in artikel 53 §l, 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 13° en 14°, S.W.K.L., evenals de eerste 30 dagen van de arbeidsongeschiktheid bedoeld in artikel 56 S.W.K.L., voor zover deze periode niet reeds bedoeld is in artikel 53 §l, 7°, S.W.K.L.
Tevens mogen de rechthebbende en zijn echtgenoot of de persoon van het andere geslacht met wie hij een huishouden4 5 vormt, in geval van samenwoonst, samen geen vervangingsinkomens genieten waarvan de som hoger is dan 57.5916 BEF per maand.
In geval van scheiding mag ofwel de rechthebbende ofwel de bijslagtrekkende echtgenoot of gewezen echtgenoot, naargelang wie de kinderen opvoedt, evenmin vervangingsinkomens genieten waarvan de som hoger is dan 57.5917 BEF per maand.
De tekst bepaalt wat onder "vervangingsinkomens" verstaan moet worden en somt limitatief een aantal uitzonderingen op die in geen geval een beletsel vormen voor de toekenning van de bijkomende kinderbijslagen.
2.2. Wat nieuw is.
* Eerste wijziging m.b.t. de toegelaten beroepsactiviteit: de tewerkstelling van "deeltijdse werknemers met behoud van rechten".
Artikel 1, 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 6 april 1995 voegt een nieuwe categorie toe aan de beperkte lijst van toegelaten activiteiten uit hoofde van de (ex-)partner van de rechthebbende, die geen beletsel vormen voor de toekenning van de bijkomende kinderbijslagen. Het betreft de tewerkstelling van de zgn. "deeltijdse werknemers met behoud van rechten" in de zin van het nieuwe artikel 29 §2 van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991.
Het gedeelte van het uit deze activiteit verworven brutoloon dat 9.1808 BEF per maand overschrijdt, wordt bij de vervangingsinkomens gevoegd.
Deze vernieuwing heeft uitwerking met ingang van 1 juni 1993, datum waarop die nieuwe categorie van deeltijdse werknemers in het Werkloosheidsbesluit is opgenomen.
Er moet worden opgemerkt dat artikel 29 §2 van het Werkloosheidsbesluit twee categorieën van deeltijdse werknemers met behoud van rechten onderscheidt, nl.:
- zij die enkel het statuut van deeltijdse werknemer met behoud van rechten hebben aangevraagd, maar niet de inkomensgarantie-uitkering ;
- zij die naast het statuut van deeltijdse werknemer met behoud van rechten ook de inkomensgarantie-uitkering hebben aangevraagd.
Door te verwijzen naar artikel 29 §2 in het algemeen wordt toegelaten dat de invalide, de gepensioneerde en de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ook hun recht op de bijkomende kinderbijslag behouden wanneer hun echtgenoot of gewezen echtgenoot of de persoon van het andere geslacht met wie zij een huishouden9 vormen, naargelang het geval, een deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten uitoefent, zelfs indien deze laatste de inkomensgarantie-uitkering niet geniet.
* Tweede wijziging m.b.t. de toegelaten vervangingsinkomens: het genot van een geringe sociale uitkering10 .
Wanneer de (ex-)partner van de rechthebbende een sociale uitkering geniet, moest volgens de vroegere bepalingen van artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 12 april 1984 niet alleen het bedrag ervan worden nagegaan, maar ook haar aard en oorsprong. Twee bijkomende vragen moesten worden gesteld, nl.:
- vloeit de sociale uitkering voort uit een tewerkstelling in een onvrijwillig deeltijdse betrekking (of m.a.w. uit de vroegere tewerkstelling in een deeltijdse betrekking om aan de werkloosheid te ontsnappen) of uit een andere activiteit;
- betreft het al dan niet een sociale uitkering krachtens een Belgische of buitenlandse regeling betreffende ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen of beroepsziekten.
Het voormeld koninklijk besluit van 6 april 1995 voert een vereenvoudiging door die er in bestaat dat niet langer rekening gehouden moet worden met de aard en de oorsprong van de sociale uitkeringen, maar enkel nog met het bedrag. Voortaan worden àlle sociale uitkeringen op dezelfde manier behandeld.
Artikel 3, 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 6 april 1995 voegt nl. een nieuwe uitzondering toe aan de lijst van uitkeringen die niet als vervangingsinkomens moeten worden beschouwd en dus in geen geval een beletsel vormen voor de toekenning van de bijkomende kinderbijslagen. Het betreft de sociale uitkeringen die samen niet meer bedragen dan 9.180(4) BEF bruto per maand.
Deze vernieuwing heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 1995.
Er moet worden opgemerkt dat deze vrijstelling niet geldt zodra de som van de sociale uitkeringen meer bedraagt dan 9.18011
BEF bruto per maand. In dit geval moet het bedrag van de sociale uitkeringen volledig worden meegeteld.
Daarnaast moet worden onderstreept dat deze vrijstelling evenmin geldt voor de sociale uitkeringen die de rechthebbende zelf geniet, maar enkel en alleen voor de uitkeringen die zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot of de persoon van het andere geslacht met wie hij een huishouden12
vormt, naargelang het geval, geniet.
Hierna volgen enkele praktische voorbeelden ter verduidelijking.
Voorbeeld 1:
Een langdurig werkloze man is rechthebbende op kinderbijslag voor kinderen in zijn gezin. Hij geniet verschillende sociale uitkeringen die samen 50.000 BEF bruto per maand bedragen. Zijn vrouw met wie hij samenwoont, werkt niet, maar geniet een sociale uitkering die 8.500 BEF bruto per maand bedraagt. Dit gezin behoudt zijn recht op de bijkomende kinderbijslagen van artikel 42bis S.W.K.L. Inderdaad, de sociale uitkering van 8.500 BEF wordt niet in aanmerking genomen en de som van 50.000 BEF overschrijdt het maximum toegelaten bedrag niet.
Wanneer, in hetzelfde voorbeeld, de vrouw een uitkering van 13.000 BEF geniet, gaat het recht op de bijkomende kinderbijslagen echter verloren. In dit geval wordt de sociale uitkering volledig meegeteld, zodat de totale som van 63.000 BEF het maximum toegelaten bedrag overschrijdt.
Voorbeeld 2:
Een langdurig werkloze man is rechthebbende op kinderbijslag voor kinderen in zijn gezin. Hij oefent een toegelaten winstgevende activiteit uit en geniet daarnaast een werkloosheidsuitkering van 13.500 BEF bruto per maand. Zijn vrouw met wie hij samenwoont, werkt niet, maar geniet verschillende sociale uitkeringen die samen 50.000 BEF bruto per maand bedragen. Dit gezin verliest zijn recht op de bijkomende kinderbijslagen van artikel 42bis S.W.K.L. Inderdaad, de werkloosheidsuitkering van 13.500 BEF wordt in aanmerking genomen en de totale som van 63.500 BEF overschrijdt het maximum toegelaten bedrag.
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8Het begrip "een huishouden vormen met een persoon van het andere geslacht" is vanaf 1 september 2000 vervangen door het begrip "feitelijk gezin" (zie Wet 12 augustus 2000, B.S. 31 augustus 2000 en KB 19 maart 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56 §2, S.W.K.L., B.S. 20 april 2001).
- 99.500 BEF vanaf 1 september 2000 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56 § 2 S.W.K.L., B.S. 20 april 2001.
- 1062.316 BEF ingevolge indexatie van 1 september 2000.
- 119.500 BEF ingevolge indexatie van 1 september 2000.
- 12Zie ook, met ingang van 1 oktober 1994, MO 542 van 5 december 1995, infra. Artikel 62, § 6 lezen als artikel 62, § 5.