Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1306 van 20 juni 1997 - KB van 21 april 1997 houdende sommige bepalingen betreffende de gezinsbijslag ter uitvoering van Art. 21 van Wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de soc. zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke...

     

    Artikel 42 uit Kinderbijslagwet werknemers

     

     

    (...)

     

     

     

    2.1. Groepering van de rechtgevende kinderen (artikel 1)

     

    Het huidige artikel 42GW, dat aanleiding geeft tot uiteenlopende interpretaties, wordt vervangen door een bepaling die de nieuwe grondregels bevat voor de groepering van de rechtgevende kinderen. Die regels zijn als volgt :

    2.1.1. De groepering is uitvoerbaar op grond van de gecoördineerde wetten, ongeacht de regeling die betaalt voor de overige rechtgevende kinderen. Voor het bepalen van de rang wordt dus vanaf 1 oktober 1997 ook rekening gehouden met de kinderen voor wie de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag betaalt, naast de kinderen die gerechtigd zijn in de regelingen voor zelfstandigen en voor de overheidssector, die reeds vroeger meetelden.

    2.1.2. De groepering rond de bijslagtrekkende geldt voortaan als algemene regel. Als er meer dan een bijslagtrekkende is moet in principe niet langer verwezen worden naar de situatie van de rechthebbende.

    In de regel is het voor het groeperen van kinderen opgevoed door verschillende bijslagtrekkenden nodig en voldoende :

    • dat de bijslagtrekkenden vermeld zijn in de samenstelling van het gezin afgegeven door het Rijksregister van de Natuurlijke Personen (RRNP)
       
    • dat er tussen die bijslagtrekkenden een band bestaat als door de wet bepaald, namelijk ofwel echtgenoten zijn ofwel personen van verschillend geslacht die een gezin vormen ofwel verwanten dan wel aanverwanten zijn in de 1e, 2e of 3e graad. De tekst stelt uitdrukkelijk dat afstamming en adoptie (de gewone adoptie inbegrepen) voor de toepassing van de groepering dezelfde gevolgen hebben.

    Voorbeeld 1 :

    • De heer X heeft door afstamming een kind RK1 en heeft, door gewone adoptie, een kind RK2 geadopteerd. Hij is voor beide kinderen bijslagtrekkende.
       
    • Het geadopteerde kind RK2 heeft zelf een kind RK3 waarvoor het bijslagtrekkende is.
       
    • Alle genoemde personen staan op de gezinssamenstelling. RK2 ontvangt een derde rang voor RK3 wegens de verwantschap tussen RK2 en de heer X.

    Voorbeeld 2 :

    • De heer X en mevrouw Y, beiden student, en op die grond rechtgevend op kinderbijslag, zijn getrouwd en hebben samen een kind Z.
       
    • Oplossing : In dit gezin worden de heer X en mevrouw Y, beiden bijslagtrekkenden voor zichzelf, beschouwd als een 1e en een 2e rang terwijl het kind Z een 3e rang ontvangt.
       
    • Variant : De oplossing zou dezelfde zijn als de heer X en mevrouw Y, respectievelijk 18 en 17 jaar, een gezin vormden zonder getrouwd te zijn.

    2.1.3. De lijn van de algemene regel van de groepering rond de bijslagtrekkende doortrekkend, op grond van de per 1 oktober 1997 van toepassing wordende tekst, wordt een kind dat in een instelling geplaatst is en van wie 1/3 van de kinderbijslag toekomt aan een bijslagtrekkende in het gezin, gegroepeerd met de overige kinderen die door die bijslagtrekkende worden opgevoed, zonder dat nog verwezen wordt naar de rechthebbende.

    De in een instelling geplaatste kinderen die kinderbijslag ontvangen in de regeling voor zelfstandigen tellen mee voor het bepalen van de rangen in de gecoördineerde wetten als de bijslagtrekkende (of een van de bijslagtrekkenden) 1/3 ontvangt van de voor hen verschuldigde kinderbijslag.

    2.1.4. Kinderen voor wie verhoogde wezenbijslag betaald wordt vallen nog steeds buiten de groepering.

    (...)

     

    Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers

     

     

    (...)

     

     

    2.2. Wijzigingen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van recht door rechthebbenden die een bepaalde band hebben met het rechtgevend kind (artikel 5)

    Artikel 51, § 3 van de gecoördineerde wetten wordt op twee bijzondere punten gewijzigd door de tekst die per 1 oktober 1997 van toepassing wordt.

    2.2.1. Voor het verkrijgen van recht door grootouders, overgrootouders, ooms en tantes en hun echtgenoten, ex-echtgenoten of partners (artikel 51, § 3, 3° GW) is niet langer vereist dat het kind al 3 maanden tot hun gezin behoort.

    Daaruit volgt dat vanaf 1 oktober 1997 :

    • niets meer de vooruitbetaling van kraamgeld uit hoofde van toekomstige rechthebbenden op grond van artikel 51, § 3, 3° GW in de weg staat als de toekomstige moeder tot het gezin van die personen behoort (schrapping van punt 1) van CO 1174 van 20 maart 1987). Wat de vereiste betreft dat het kind tot het gezin van de rechthebbende moet behoren moet men, zoals bij samenwoning, uitgaan van de veronderstelling dat de moeder op het tijdstip van de geboorte nog tot het gezin zal behoren van de toekomstige rechthebbende bedoeld in artikel 51, § 3, 3° GW ;
       
    • de wettelijkheid van provisionele betalingen van kinderbijslag voor een nieuw recht (in de zin van het koninklijk besluit van 12 juni 1989) verkregen door een rechthebbende bedoeld in artikel 51, § 3, 3° GW, verworven is (bevestiging van het principe gesteld in fine van punt C van CO 1216 van 26 juni 1989).

    2.2.2. Er kan voortaan recht worden verkregen door een broer of zuster in het gezin waartoe het kind behoort als :

    • als er een recht bestaat in de regeling voor zelfstandigen uit hoofde van gelijk welke rechthebbende buiten het gezin ;
       
    • er samenloop is met een recht uit hoofde van een andere broer of zuster in het gezin, en dit op grond van andere (Belgische of buitenlandse) wettelijke of bestuursrechte-lijke bepalingen dan de gecoördineerde wetten of op grond van bepalingen van toepassing op het personeel van instellingen naar internationaal publiek recht.

    Voorbeeld 1 :

    • De heer X is werknemer en woont bij zijn zuster die student is. Hun vader is zelfstandige en behoort niet tot het gezin.
       
    • Oplossing tot 30 september 1997 : het recht uit hoofde van de vader in de regeling voor zelfstandigen verhindert dat de heer X recht kan verkrijgen voor zijn zuster.
       
    • Oplossing vanaf 1 oktober 1997 : de heer X kan recht verkrijgen en zijn recht heeft voorrang (artikel 60, § 2 GW) op het recht verkregen door de vader van de kinderen.

    Voorbeeld 2 :

    • De heer X is werknemer en woont bij zijn twee zusters waarvan de ene werkt bij een internationale instelling en de andere student is.
       
    • Oplossing tot 30 september 1997 : het recht op grond van de regelgeving van de internationale instelling verhindert dat de heer X recht kan verkrijgen.
       
    • Oplossing vanaf 1 oktober 1997 : de heer X kan recht verkrijgen op de bijpassing van een eventueel verschil (artikel 60, § 1 GW).

    (...)

     

    Artikel 69 uit Kinderbijslagwet werknemers

     

     

    (...)

     

     

    2.4. Voorwaarden voor het betalen van de kinderbijslag aan het rechtgevend kind zelf (artikel 9)

    (...)

    De nieuwe tekst noemt 4 omstandigheden waarin de kinderbijslag aan het rechtgevend kind zelf betaald kan worden :

    • als het getrouwd is (huidige oplossing blijft van toepassing);
    • als het ontvoogd is (huidige oplossing blijft van toepassing);
    • als het minstens 16 jaar is en in een gezin woont waarin geen enkele andere persoon er aanspraak op kan maken bijslagtrekkende voor het kind te zijn ;
    • als het zelf al bijslagtrekkende is voor een of meer kinderen.

    In deze 4 situaties kan het kind bijslagtrekkende zijn maar kan het ook, in zijn eigen belang, iemand anders als bijslagtrekkende aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind verwant of aanverwant is in de eerste graad. Verwantschap door adoptie wordt door het koninklijk besluit gelijkgesteld met bloedverwantschap.

    Het eigen belang waarvan sprake moet zijn voor het kind dat zelf bijslagtrekkende kan zijn, wordt aangenomen als er een gunstiger groepering mogelijk is en/of als er een toeslag op de kinderbijslag betaald kan worden (artikelen 42bis en 50 ter GW) ingevolge de aanwijzing van een andere bijslagtrekkende.

    Hierbij dient nog opgemerkt dat, als een rechtgevend kind dat wettelijk gezien zelf de kinderbijslag kan ontvangen in de loop van een bepaalde maand een bijslagtrekkende aanwijst, die aanwijzing uitwerking heeft vanaf de 1e van de maand daarop (artikel 70bis, lid 1 GW, dat niet gewijzigd is).

    Voorbeeld :

    • De heer X en mevrouw Y leven gescheiden.

    De heer X verkrijgt als volledig werkloze recht voor een kind in zijn gezin en ontvangt de toeslag van artikel 42bis.

    Mevrouw Y is werkneemster en verkrijgt recht voor twee kinderen in haar gezin, tegen de gewone schaal.

    Het 4e kind van het gescheiden levend paar is 17 jaar en woont alleen op een studentenkamer waar het ook zijn woonplaats heeft.

    • Het kind kan:

    - schaal artikel 40 ontvangen (uit hoofde van de heer X, werkloze) in de 1e rang;
    - zijn vader als bijslagtrekkende aanwijzen; in dat geval wordt het gegroepeerd met kind dat tot diens gezin behoort; voor beide kinderen wordt de toeslag van artikel 42bis betaald;
    - zijn moeder als bijslagtrekkende aanwijzen; de kinderbijslag wordt dan betaald tegen de gewone schaal, voor de 3 gegroepeerde kinderen.

    (...)

     

    Artikel 70bis uit Kinderbijslagwet werknemers

     

     

    (...)

     

     

    2.5. Proportionele verdeling van de kinderbijslag (artikel 10)

    De regel van de proportionele verdeling in geval van plaatsing van het kind in een instelling blijft vanaf 1 oktober 1997 bestaan maar in een aantal gevallen zijn de modaliteiten voor die proportionele verdeling anders.

    De proportionele verdeling vindt plaats na groepering van de rechtgevende kinderen. Er zijn twee mogelijkheden :

    • Ofwel wordt 1/3 van de voor het kind verschuldigde kinderbijslag betaald aan een bijslagtrekkende als bedoeld in artikel 69 (in principe de bijslagtrekkende van voor de plaatsing of een bijslagtrekkende aangewezen door de jeugdrechter). De proportionele verdeling van de kinderbijslag verschuldigd op grond van de gecoördineerde wetten (zonder de toeslagen van de artikelen 44, 44bis en 47 GW) vindt dan plaats na groepering van de kinderen rond die bijslagtrekkende.
      Op grond van deze regel kan in het te verdelen bedrag aan kinderbijslag in geen geval kinderbijslag begrepen zijn die wordt betaald uit de regeling voor zelfstandigen en/of uit die van de gewaarborgde gezinsbijslag voor kinderen die door de bijslagtrekkende worden opgevoed.
       
    • Ofwel moet 1/3 van de kinderbijslag ingevolge een beslissing van de jeugdrechter gestort worden op een spaarrekening (of-boekje) die geblokkeerd is tot het kind meerderjarig wordt. In dit geval vindt de groepering rond de rechthebbende plaats vóór de proportionele verdeling zoals vroeger maar dan alleen om te bepalen hoeveel kinderbijslag verschuldigd is voor het geplaatste kind, overeenkomstig artikel 70bis GW.
      Anders gezegd, de kinderen die daadwerkelijk tot het gezin behoren van de persoon die recht verkrijgt op kinderbijslag voor een of meer in een instelling geplaatste kinderen, tellen mee om het bedrag te bepalen van de kinderbijslag die in proportionele verdeling verschuldigd is voor het geplaatste kind (of de geplaatste kinderen) maar het bedrag van de kinderbijslag dat voor die kinderen wordt uitgekeerd is daarvan niet afhankelijk aangezien dat bepaald wordt als voorgeschreven in artikel 42 (betaling volgens rang zonder dat het kind waarvoor 1/3 van de kinderbijslag op een spaarrekening wordt gestort, meegeteld wordt).

    Voorbeeld 1:

    • Mevrouw Y, zonder beroep, is bijslagtrekkende voor twee kinderen die tot haar gezin behoren en ontvangt een derde van de kinderbijslag betaald voor een derde kind dat geplaatst is.
      De heer X, de rechthebbende, vormt een gezin met mevrouw Z, zonder beroep, die een eigen kind heeft.
       
    • Oplossing : een groep van drie kinderen wordt gevormd rond mevrouw Y en het bedrag van de kinderbijslag dat globaal verschuldigd is (buiten de toeslagen eigen aan de kinderen) wordt proportioneel verdeeld alvorens de 1/3-2/3- verdeelsleutel toegepast wordt voor het geplaatste kind. Mevrouw Z ontvangt voor haar kind een rang 1.

    Voorbeeld 2:

    • Dezelfde feitelijke situatie als in het eerste voorbeeld maar het derde van de kinderbijslag voor het geplaatste kind wordt op een boekje gestort.
       
    • Oplossing: voor het bepalen van het bedrag verschuldigd voor het geplaatste kind wordt een groep van 2 kinderen gevormd rond de heer X (het geplaatste kind en het kind van mevrouw Z dat in zijn gezin wordt opgevoed) vóór de proportionele verdeling over die twee kinderen en toepassing van de 1/3-2/3-verdeelsleutel voor het geplaatste kind. Mevrouw Z ontvangt verder een eerste rang voor haar kind (toepassing van artikel 42 GW). Mevrouw Y ontvangt een rang 1 en een rang 2 voor de kinderen in haar gezin.

    Voorbeeld 3:

    • Mevrouw Y, zonder beroep, heeft 4 kinderen in haar gezin:

      - RK1 is rechtgevend op kinderbijslag in de regeling voor zelfstandigen uit hoofde van een rechthebbende buiten het gezin;
      - RK2 is rechtgevend op kinderbijslag in de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag uit hoofde van mevrouw Y;
      - RK3 en RK4 zijn rechtgevend op kinderbijslag op grond van de gecoördineerde wetten uit hoofde van een rechthebbende buiten het gezin;
        RK3 is in een instelling geplaatst en mevrouw Y is bijslagtrekkende voor 1/3 van de voor dat kind verschuldigde kinderbijslag.

    • Oplossing : de 1/3-2/3-verdeelsleutel wordt toegepast na de proportionele verdeling van de kinderbijslag verschuldigd voor de kinderen RK3 en RK4 die elk een 3e rang krijgen. RK1 ontvangt een 1e rang, RK2 een 2e rang, RK4 een 3e rang en RK3 het bedrag dat de uitkomst is van de proportionele verdeling (RK3 + RK4) / 2 met 2/3-1/3-verdeling.

    Het dient gezegd dat als de proportionele verdeling rond de rechthebbende plaatsvindt ingevolge plaatsing in een instelling met storting van 1/3 van de kinderbijslag op een spaarrekening, de bijzondere regel van toepassing voor de groepering van weeskinderen die de gewone bedragen ontvangen, na 30 september 1997 behouden blijft (artikel 45 GW als gewijzigd door artikel 2 van het hier toegelichte besluit).

    (...)

    Top