Kruimelpad
2 september 1997 - Bijzonder reglement betreffende het koninklijk besluit van 19 augustus 1997 tot vaststelling van de wijze waarop het fonds voor collectieve uitrustingen en diensten de opbrengst van de ontvangen bijdragen toewijst aan de toekenning van subsidies voor projecten voor de opvang van kinderen van 2,5 jaar tot 12 jaar en sommige projecten voor de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar (BS 24.9.1997)
Tekst
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
- de Minister: de Minister van Sociale Zaken;
- Rijksdienst: de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;
- Beheerscomité: het Beheerscomité van de Rijksdienst;
- Adviescommissie: Commissie opgericht in het Beheerscomité en samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties, van de werknemersorganisaties en van alle andere organisaties en het Algemeen Bestuur;
- Werknemerskinderen:
a) kinderen van werknemers van wie de werkgever uit hoofde van hun tewerkstelling de bijdrage betaalt bedoeld in artikel 8, §1, van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 of een bijdrage ten belope van een gelijkwaardig bedrag voor hetzelfde doel;
b) kinderen van werknemers van wie de werkgever geheel of ten dele is onttrokken aan de betaling van die bijdragen op grond van artikel 8, §2, van het koninklijk besluit van 27 januari 1997;
c) kinderen van personen die een sociale vervangingsuitkering ontvangen op grond waarvan kinderbijslag betaald kan worden krachtens de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
d) kinderen van personen die uitgesloten zijn van sociale vervangingsuitkeringen, die recht verkrijgen op kinderbijslag krachtens de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
e) kinderen van personen die de gewaarborgde gezinsbijslag ontvangen ingesteld door de wet van 20 juli 1971;
f) kinderen van politieke vluchtelingen en grensarbeiders;
- wet van 26 juli 1996: de wet van 26 juli tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
- koninklijk besluit van 27 januari 1997: het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, §2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.
- Het besluit: koninklijk besluit van 19 augustus 1997 tot vaststelling van de wijze waarop het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten de opbrengst van de ontvangen bijdragen toewijst aan de toekenning van subsidies voor projecten voor de opvang van kinderen van 2,5 tot 12 jaar en sommige projecten voor de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar;
- Fonds: het Fonds voor Collectieve uitrustingen en Diensten bedoeld in artikel 107 van de gecoördineerde wetten;
- bijzonder reglement: het reglement bedoeld in artikel 107, §3, van de gecoördineerde wetten;
- promotor: de rechtspersoon die het project inzake kinderopvang indient;
- werkingskosten: de kosten die in direct verband staan met de kinderopvang, de uitgaven voor de loonkosten uitgezonderd;
- loonlast: de loonkosten naar de zin van dit besluit;
- referentiejaar: de laatste vier kwartalen voorafgaande aan het betrokken subsidiekwartaal.
Art. 2. § 1. De opvangprojecten bedoeld in artikel 2 van het besluit zijn projecten voor opvang van kinderen van 2,5 tot 12 jaar en van 0 tot 3 jaar die beantwoorden aan de volgende kenmerken:
a) buitenschoolse opvang: opvang van werknemerskinderen van 2,5 tot 12 jaar buiten de schooltijden.
In dit verband moeten de opvangvoorzieningen per week ten minste 5 dagen zijn geopend gedurende ten minste 25 uren.
Daarnaast moet er minstens gedurende de helft van de schoolvakanties minstens 9 uren per dag opvang georganiseerd worden.
De promotor van het project en de vestigingsplaats van de opvang die voor alle schoolnetten samen wordt georganiseerd moeten zich buiten de onderwijsstructuren van de scholen bevinden. De promotor kan echter aan de Adviescommissie een gemotiveerd voorstel voorleggen waarmee wordt aangetoond dat de kenmerken van de opvang, de opvangruimten en de vestigingsplaats, een opvang in een school verantwoorden. Het Beheerscomité oordeelt over de ontvankelijkheid van het voorstel op grond van het advies van de Adviescommissie;
b) opvang van zieke kinderen: de opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar uit werknemersgezinnen die wegens hun gezondheidstoestand niet in hun gebruikelijke opvangvoor-ziening kunnnen opgevangen worden. Deze gezondheidstoestand wordt met een attest van de dokter gestaafd;
c) flexibele opvang: de opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar uit werknemersgezinnen vóór 7 uur 's morgens en na 18 uur 's avonds tijdens de werkdagen van de week en de opvang tijdens de weekends. De noodzaak aan flexibele opvang moet bewezen worden met een attest van de werkgever, met het arbeidscontract of met een werkrooster. Het project moet een aanbod staven van ten minste 15 opvanguren tijdens de periode die als flexibel gedefineerd werd;
d) urgentie-opvang: de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar uit werknemersgezinnen voor de dagen waarvoor de werkzoekende ouders een sollicitatiebewijs kunnen voorleggen of bewijzen dat ze een beroepsopleiding volgen bij een daartoe erkende instelling of bij herintreding in het beroepsleven (ten hoogste 6 maanden).
§ 2. De in artikel 3 van het besluit bedoelde projecten moeten toegankelijk zijn voor werknemerskinderen zonder beperkende voorwaarden.
§ 3. De in artikel 2 van het besluit bedoelde projecten zijn opvangvoorzieningen voor kinderen uit werknemersgezinnen waarvoor de subsidiëring beperkt wordt tot de loonkosten bepaald in artikel 8 en tot de werkingskosten bepaald in artikel 9 van dit bijzonder reglement.
Art. 3. De in artikel 3, § 1, van het besluit bedoelde tegemoetkoming wordt verleend op grond van volgende voorwaarden:
a) De promotoren van projecten voor opvang bedoeld in artikel 2 van het besluit verschaffen de Rijksdienst op straffe van verval van rechten tegen uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op het dienstjaar een verzamelstaat van de aanwezigheidsdagen van werknemerskinderen, het aantal openingsdagen, het aantal personeelsleden, hun studie- en beroepsopleiding en een verzamelstaat van de totale uitgaven en inkomsten van het project volgens het door het Beheerscomité bepaalde model bedoeld in artikel 8 van het besluit.
b) De tegemoetkoming voor de opvang bedoeld in artikel 2 van het besluit kan niet gecumuleerd worden met tegemoetkomingen verleend voor hetzelfde soort opvang in het kader van het koninklijk besluit van 25 september 1974, voor bewaarinstellingen voor kinderen van 0 tot 3 jaar, of in het kader van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 voor kinderopvang buiten de gewone werktijden en voor de opvang van zieke kinderen.
c) De tegemoetkomingen uit het Fonds voor Collectieve uitrustingen en Diensten worden maar verleend als aanvullende financiering voor de werkingskosten en de loonlasten die niet door een andere bron gefinancierd zijn waarop de promotor bij voorrang een beroep moet doen.
Art. 4. De voorschotten bedoeld in artikel 3, § 1, lid 2, van het besluit worden gestort op grond van volgende criteria:
a) Op straffe van verval van rechten zijn de promotoren die een overeenkomst hebben ondertekend met de Rijksdienst ertoe gehouden uiterlijk 30 dagen na afloop van elk kwartaal, aan die Rijksdienst het aantal aanwezigheidsdagen van werknemerskinderen, het aantal openingsdagen, het aantal personeelsleden, hun opleidingsniveau, hun functie alsmede een financieel overzicht mee te delen.
b) Het bedrag van de kwartaalvoorschotten wordt berekend op basis van 80 % van het bedrag van de subsidie die verleend kan worden op grond van de verzamelstaat bedoeld in artikel 8 van het besluit, namelijk 80 % van de in artikel 6, § 2, van het besluit vermelde werkingskosten per kwartaal en 80 % van de loonkosten voor de in de referentieperiode uitgeoefende functie bedoeld in artikel 6, § 2, van het besluit en wordt vooruitbetaald bij het begin van elk kwartaal.
Art. 5. De promotor van een in artikel 3, § 2, van het besluit bedoeld project moet voldoen aan de volgende vereisten:
a) het bewijs leveren van tewerkstelling van contractueel personeel aan de hand van de personeelslijst en arbeidsovereenkomsten. Onder contractueel personeel wordt verstaan het personeel tewerkgesteld onder een statuut conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst, met uitsluiting van studenten;
b) voor elk personeelslid een bewijs van goed zedelijk gedrag bezorgen;
c) het bewijs leveren van opvang van werknemerskinderen.
Art. 6. § 1. De opvangprojecten bedoeld in artikel 2 en vermeld in artikel 4, § 1, van het besluit moeten worden ingediend bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, Trierstraat 70, te 1000 BRUSSEL, aan de hand van een aanvraagformulier en uiterlijk op 31 januari van het dienstjaar, op straffe van verval van rechten. Voor de nieuwe aanvragen is de subsidie ten vroegste verschuldigd vanaf de 4e maand volgend op die van de aanvraag.
De Adviescommissie doet ten behoeve van het Beheerscomité een voorstel over de ontvankelijkheid van het opvangproject, zo mogelijk na ontvangst van het opportuniteitsadvies van het Subregionale Tewerkstellingscomité of het paritair comité van de sector en rekening houdend met het advies zoals vermeld in artikel 3, § 2, van het besluit.
§ 2. De subsidie-aanvraag moet alle in artikel 4, § 2, van het besluit bedoelde gegevens bevatten, alsook alle gegevens die het Beheerscomité in staat moeten stellen de berekening van het bedrag van de tegemoetkoming te bepalen en daarnaast de verbintenis tot het naleven van alle wettelijke en bestuursrechtelijke verplichtingen.
Art. 7. De in artikel 5 van het besluit vermelde personeelsleden moeten bij de promotor bijkomend tewerkgesteld worden. Worden geacht als zijnde bijkomend tewerkgesteld de werknemers aangeworven met een arbeidsovereenkomst ingaande vanaf 1 januari 1994.
De bepaling van lid 1 geldt niet voor het personeel aangeworven in het bestek van de uitvoeringsbesluiten van de wetten van 29 december 1990, 10 juni 1993 en 3 april 1995.
De arbeidsovereenkomst mag eventueel gecombineerd worden met contracten bij andere werkgevers voor zover de normale voltijdse arbeidsduur niet overschreden wordt.
Art. 8. a) De loonkosten bedoeld in artikel 6, § 2, van het besluit zijn de loonkosten ten laste van de promotor van het opvangproject bedoeld in artikel 2 van het besluit, beperkt tot de loonschalen voor een zelfde ambt in de federale overheidsdiensten.
De loonkosten omvatten de brutomaandlonen beperkt tot de bovenvermelde federale loonschalen, de werkelijk gestorte werkgeversbijdragen en de eindejaarspremie, het vakantiegeld en de vergoedingen voor onregelmatige werktijden berekend volgens de wettelijke verplichtingen vastgesteld door het sectoriële kader op grond van het federale nominale bruto maandloon.
b) Aan het project wordt een subsidiebudget voor de loonkosten toegewezen volgens onderstaande personeelsnormen, uitgaande van een gemiddelde bezetting "rekening houdend met 220 openingsdagen per jaar" in de loop van het referentiejaar:
1° Voor projecten van buitenschoolse opvang, urgentie-opvang en flexibele opvang zoals vermeld in artikel 2, § 1, a), c) en d), van dit reglement en voor zover ze ten minste gemiddeld 16 kinderen van werknemers opvangen:
- 2 voltijdse begeleiders, + 1/2 begeleider (ten hoogste niveau 2) per 4 bijkomende opgevangen kinderen kunnen worden toegekend;
- 1 coördinatiebetrekking (ten hoogste niv. 2+) volgens de volgende schaal van opgevangen werknemerskinderen;
30 werknemerskinderen: 1 coördinator;
100 werknemerskinderen: 2 coördinatoren;
200 werknemerskinderen: 3 coördinatoren;
300 werknemerskinderen: 4 coördinatoren;
400 werknemerskinderen: 5 coördinatoren;
600 werknemerskinderen: 6 coördinatoren;
800 werknemerskinderen: 7 coördinatoren;
1000 werknemerskinderen of meer: 8 coördinatoren;
- 1 bijkomende coördinator (ten hoogste niv. 1) per 500 opgevangen kinderen;
- 1 klerk of bestuursassistent (ten hoogste niv. 2) per 500 opgevangen kinderen.
De loonkosten kunnen evenredig verminderen voor een opvang van minder dan 30 kinderen voor de plaatselijke coördinator en van minder dan 500 kinderen voor de betrekkingen van de bijkomende coördinatoren en van klerk of bestuursassistent.
2° Voor projecten van opvang van zieke kinderen zoals vermeld in artikel 2, § 1, b), van dit reglement:
- 1 coördinator (ten hoogste niveau 2+) per 6 begeleiders en 1 coördinator extra per 10 begeleiders;
- 1 begeleider (ten hoogste niveau 2) per 150 werkelijke opvangdagen van zieke werknemerskinderen.
- Worden er minder dan 150 opvangdagen gepresteerd dan worden de loonkosten evenredig verminderd.
In afwijking op lid 2 van dit artikel wordt voor de projecten zoals vermeld in artikel 2, §1, c) van dit reglement één begeleider toegewezen.
De toekenning van deze eerste begeleider gebeurt op grond van het aantal openingsuren voor 7 uur 's morgens en na 18 uur 's avonds tijdens de werkdagen van de week en de openingsuren tijdens het weekend. De toekenning van de bijkomende begeleiders gebeurt naar rato van 1/2 begeleider per 4 opgevangen kinderen. In afwijking op lid 2 van dit artikel wordt voor de projecten zoals vermeld in artikel 2, § 1, d), van dit reglement geen verplichting opgelegd om gemiddeld minimaal 16 werknemerskinderen op te vangen. Voor deze projecten wordt 1/2 begeleider (max. niveau 2) toegekend per schijf van 4 opgevangen kinderen.
c) In geval het maximaal toegestane aantal coördinatoren binnen het bestek van een gegeven project feitelijk niet bereikt wordt, kan de promotor het saldo van dit maximumbudget voor de loonkosten van de coördinatoren gebruiken om andere personeelsleden in dienst te nemen.
d) De in bovenvermelde punten b) en c) vermelde niveaus stemmen overeen met het niveau vermeld in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. De toegang tot deze niveaus wordt gekoppeld aan de diplomavereisten zoals vermeld in dit koninklijk besluit. Personen die een opleidingsattest kunnen voorleggen dat door de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst in het kader van een van de typefuncties wordt afgeleverd en personen die reeds werkzaam waren in het project vóór 1 april 1997 worden geacht aan deze voorwaarden te voldoen.
e) De promotor kan echter aan de Rijksdienst een gemotiveerd voorstel voorleggen waarin hij bewijst dat de karakteristieken van de aangeboden opvang een tewerkstelling van een hoger niveau dan het in het punt b) vermelde niveau rechtvaardigen. Het Beheerscomité oordeelt over de geldigheid van het voorstel.
f) Een gemiddelde bezettingsgraad beneden 80 % van de referentiebezettingsgraad op basis waarvan een bepaalde personeelsbezetting wordt toegestaan, brengt mee dat de subsidies in de loonkosten evenredig verlaagd worden.
Een gemiddelde trimestriële bezettingsgraad boven 120 % van de referentiebezettingsgraad brengt een verhoging van de personeelsbezetting mee tot op dit niveau.
Art. 9. a) Het budget voor de werkingskosten wordt aan de promotor toegewezen bij wijze van tegemoetkoming beperkt tot 80 % ter uitvoering van artikel 6, §2 van het besluit.
b) De subsidiëring van de werkingskosten gebeurt volgens het aantal aanwezigheidsdagen van werknemerskinderen met toepassing van volgende forfaits per aanwezigheidsdag van ten minste 3 uren:
- 2,48 EUR voor de buitenschoolse opvang bedoeld in artikel 2, §1, a), van dit reglement;
- 9,92 EUR voor de opvang van zieke kinderen van artikel 2, § 1, b), van dit reglement;
- 2,48 EUR voor de opvang tijdens onregelmatige werktijden bedoeld in artikel 2, §1, c), van dit reglement;
- 6,2 EUR voor de urgentie-opvang bedoeld in artikel 2, § 1, d), van dit reglement. (1)
c) Voor opvangdagen van minder dan 3 uren werden deze bedragen gehalveerd.
d) Indien de reële werkingskosten beperkt tot 80 % lager zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van de forfaits uit de punten b) en c) zal de subsidiëring gebeuren op basis van de reële werkingskosten beperkt tot 80 % met dien verstande dat de kosten voor speelgoed en didactisch materiaal niet hoger mogen zijn dan 20 % van de totale werkingskosten.
e) Voor de toepassing van artikel 8 en 9 van dit Reglement dienen de promotoren een aanwezigheidsregister per opvangactiviteit als vermeld in artikel 2 van dit reglement aan te leggen volgens het model goedgekeurd door het Beheerscomité.
Art. 10. a) De in artikel 6, §1, van het besluit vermelde eigen inkomsten worden per aanwezigheidsdag van ten minste 3 uren volgens volgende forfaits aangerekend:
- 3,72 EUR voor de buitenschoolse opvang bedoeld in artikel 2, § 1, a), van dit reglement;
- 9,92 EUR voor de opvang van zieke kinderen bedoeld in artikel 2, § 1, b), van dit reglement;
- 3,72 EUR voor de onregelmatige arbeidstijden bedoeld in artikel 2 § 1, c), van dit reglement;
- 6,2 EUR voor de urgentie-opvang bedoeld in artikel 2, § 1, d) van dit reglement. (1)
b) Deze bedragen worden gehalveerd voor de opvangdagen van minder dan 3 uren.
c) De bovenvermelden bedragen kunnen worden gehalveerd als dit wordt gewettigd door de financiële toestand van de ouders. De inrichtende macht kan het sociaal tarief verlenen wanneer het gecumuleerde jaarlijkse belastbare bedrag beneden het bedrag blijft van de regeling geldend voor weduwnaars, invaliden, gepensioneerden en wezen (W.I.G.W.'s).
d) De bedragen vermeld onder de punten a) en b) worden degressief verminderd volgens het kindertal en als volgt toegepast:
1e kind: 100 %;
2e kind: 50 %;
3e kind en volgende kinderen: 25 %.
Deze kortingen mogen niet gecumuleerd worden met de W.I.G.W.-regeling bedoeld onder punt c).
e) De eigen inkomsten zullen eerst toegewezen worden aan
20 % van de werkingskosten waarvoor het koninklijk besluit niet in een tegemoetkoming voorziet.
Art. 11. De in artikel 6, § 2, van het besluit bedoelde tegemoetkoming wordt verkregen door rekening te houden met de loonkosten van de promotoren van de in artikel 2 van het besluit bedoelde opvangproject beperkt tot de loonschalen die van toepassing zijn in de federale openbare diensten zoals aangegeven in artikel 8 van dit reglement en de werkingskosten zoals aangegeven in artikel 9 van dit reglement enerzijds en de financiële voordelen, toelagen, premies en eigen inkomsten bedoeld in artikel 10 van dit reglement, anderzijds.
Art. 12. Indien de globale uitgaven in het kader van dit bijzonder reglement de globale inkomsten zoals vastgelegd in artikel 8, § 1, van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 overschrijden, zal de subsidiëring van de projecten verminderd worden. Het Beheerscomité beslist over de wijze van de vermindering rekening houdend met onder andere de co-financieringen, de eigen inkomsten uitgezonderd.
Art. 13. De in artikel 10, lid 2, van het besluit bedoelde wijze van terugbetaling van de subsidies vindt plaats als volgt:
a) op eenvoudig aangetekend schriftelijk verzoek vanwege het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten van de R.K.W. aan de promotor van het project;
b) binnen de 30 dagen;
c) op rekening 001-2122522-44 van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, Trierstraat 70, te 1000 BRUSSEL, bij Algemene Spaar- en Lijfrentekas N.V.
Art. 14. Elke promotor moet:
a) aan de door de Rijksdienst aangewezen controleurs, op hun verzoek, alle inlichtingen verstrekken die zij nodig hebben om hun opdracht te vervullen; om generlei reden kan vrijstelling van deze verplichting worden verleend;
b) aan de door de Rijksdienst aangewezen controleurs; op hun verzoek en zonder verplaatsing, inzage geven van de registers, staten, briefwisseling en andere bescheiden die zij voor het volbrengen van hun opdracht nuttig zouden kunnen raadplegen.
Art. 15. Dit Bijzonder Reglement treedt in werking op 1 januari 1998.
_______________________________
(1) De bedragen in Belgische frank werden vervangen door de overeenkomstige bedragen in euro. Verwijzingen naar nationale munteenheden in rechtsinstrumenten die op het einde van de overgangsperiode naar de euro nog bestaan, dienen namelijk te worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, door de omrekeningskoersen toe te passen. (Artikel 14 Verordening EG nr. 974/98 van de Raad over de invoering van de euro).