Een beslissing om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, bevat naast de identiteit van de overtreder minstens:
1° de motieven van de beboeting en van het boetebedrag en, in voorkomend geval, uitstel van uitvoering van betaling van de geldboete;
2° het bedrag van de geldboete die wordt opgelegd;
3° in voorkomend geval, het bedrag van de geldboete waarvoor uitstel van uitvoering van betaling is toegekend, en de duurtijd van de bijbehorende proeftermijn;
4° in voorkomend geval, de wijze waarop en de termijn waarin de geldboete moet worden betaald;
5° in voorkomend geval, de mogelijkheid tot herroeping van het uitstel van betaling;
6° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen, en de wijze waarop en de termijn waarin dat moet gebeuren;
7° de vermelding dat:
a) na een herinnering tot betaling en nadat de beroepstermijn is verstreken, de bestuurlijke geldboete wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 2 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren;
b) die maatregel op kosten van de beboete persoon wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.