Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1344 van 10 juli 2003 - KB van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag bedoeld in Art. 70ter SWKL

    Het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag bedoeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 juni 2003.

    Hierna vinden de fondsen een bespreking van de bepalingen van dit koninklijk besluit, evenals de onderrichtingen noodzakelijk voor een goede toepassing ervan.

    1. Wettelijke basis

    De MO 579 van 5 maart 2003 deelde aan de fondsen de tekst mee van het artikel 70ter, ingevoegd in de samengeordende wetten door artikel 101 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

    Het doel van deze bepaling is het uitkeren aan het gezin van oorsprong, dus het gezin waaruit het geplaatst kind afkomstig is, van een gezinsbijslag waarvan het verstoken was wegens de plaatsing in een onthaalgezin. De nieuwe wet maakt op die manier een onderscheid tussen de gezinsbijslag verschuldigd aan het onthaalgezin (de eigenlijke kinderbijslag) en de bijslag verschuldigd aan het gezin van oorsprong (de forfaitaire bijslag).

    Het is dan ook zo dat wanneer in bepaalde bijzondere omstandigheden blijkt dat het gezin van oorsprong en het onthaalgezin samenvallen, zoals in het geval van een plaatsing bij een ouder die reeds bijslagtrekkende was voor de plaatsing, enkel de eigenlijke kinderbijslag verschuldigd is, met uitsluiting van de forfaitaire bijslag.

    Er kan evenmin een uitbetaling van de forfaitaire bijslag zijn wanneer het rechtgevend kind de hoedanigheid van bijslagtrekkende voor zichzelf heeft voor het geplaatst werd in een onthaalgezin.

    Tenslotte is in geval van dubbele plaatsing, bedoeld in punt A van de MO 521 van 12 maart 1993 (onthaalgezin + instelling), de forfaitaire bijslag om dezelfde redenen niet verschuldigd aan het gezin van oorsprong van het kind, indien dit krachtens een gerechtelijke of administratieve beslissing een derde van de eigenlijke kinderbijslag ontvangt.

    De nieuwe vorm van gezinsbijslag die is gecreëerd door de wet heeft de volgende kenmerken:

    - de bijslag is forfaitair, wat betekent dat het bedrag ervan onafhankelijk is van de socioprofessionele situatie en de grootte van het gezin waaraan de uitkering wordt uitbetaald, en omgekeerd dat ze geen enkele invloed uitoefent op het bedrag van de kinderbijslag dat verder verschuldigd zou zijn aan hetzelfde gezin voor andere kinderen;

    - de forfaitaire bijslag is verschuldigd aan het gezin van oorsprong van een kind geplaatst in een onthaalgezin, meer bepaald aan de persoon die de bijslagtrekkende was van de kinderbijslag1 voor de plaatsing of de verschillende plaatsingen2 van het kind, parallel aan de kinderbijslag verschuldigd aan de bijslagtrekkende van het onthaalgezin;

    - de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing (plaatsing opgelegd aan het gezin door de jeugdrechtbank of waartoe besloten is met instemming van het gezin door een dienst voor jeugdbijstand) start de uitbetaling van de forfaitaire bijslag, en zet deze betaling eventueel stop (ondanks het behoud van de plaatsing) door een kennisgeving aan het bevoegde fonds;

    - het recht op de forfaitaire bijslag ontstaat op de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving die daartoe werd verricht door de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing, en neemt een einde op de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving door dezelfde overheid met het oog op de intrekking van het recht.

    Zoals de MO 579 verduidelijkt kan artikel 70ter, KBW, geen concrete toepassing krijgen zolang een in de Ministerraad beraadslaagd koninklijk besluit de uitvoeringsmodaliteiten ervan niet heeft bepaald. Dit is het onderwerp van het koninklijk besluit van 11 juni 2003 waarvan de bepalingen hierna worden besproken.

    2. Bepalingen van het koninklijk besluit van 11 juni 2003

    2.1. Aanvullende aard van de forfaitaire bijslag (art. 1 van het koninklijk besluit)

    De forfaitaire bijslag vormt een aanvulling op de eigenlijke kinderbijslag verschuldigd voor het geplaatste kind.

    Het fonds dat bevoegd is voor het uitkeren van de eigenlijke kinderbijslag verschuldigd voor het geplaatste kind (in de meeste situaties, opening van het recht door de rechthebbende van het onthaalgezin krachtens artikel 51, § 3, 7°, KBW) is dan ook bevoegd voor het uitkeren van de forfaitaire bijslag.

    2.2. Bedrag van de forfaitaire bijslag (art. 2 van het koninklijk besluit)

    Aangezien het om een forfaitaire bijslag gaat is een enig bedrag verschuldigd aan de bijslagtrekkende voor de plaatsing(en), namelijk 45,91 EUR, wat momenteel overeenstemt met 48,72 EUR, een bedrag, bepaald door het koninklijk besluit, dat evolueert conform het algemeen indexeringsmechanisme bepaald in artikel 76bis, KBW.

    2.3. Kennisgeving van de plaatsing die leidt tot de betaling van de bijslag (art. 3 van het koninklijk besluit)

    Het is de kennisgeving van de plaatsing aan het fonds, verricht door de overheid die verantwoordelijk is voor deze plaatsing, die leidt tot de uitbetaling van de forfaitaire bijslag.

    Ter herinnering, krachtens artikel 70ter, KBW, ontstaat het recht echter pas op de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving van de plaatsing.

    2.4. Intrekking van het recht om de forfaitaire bijslag te ontvangen (art. 4 van het koninklijk besluit)

    Er dient in herinnering te worden gebracht dat de toekenning van een bijslag aan het gezin van oorsprong van een kind dat is geplaatst in een onthaalgezin, het behoud van de betrekkingen tussen dit gezin en het kind waaruit het voortkomt wil begunstigen.

    Indien blijkt dat de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag geen belangstelling vertoont voor het lot van het geplaatste kind, dan kan de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing het fonds hiervan inlichten. In een dergelijk geval moet het fonds beslissen tot de intrekking van het recht om de bijslag te ontvangen, een beslissing die ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving aan het fonds van de vaststellingen verricht door de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing.

    Op te merken valt ook dat de stopzetting van de uitbetaling van de forfaitaire bijslag wegens een beslissing tot intrekking onderworpen is aan andere modaliteiten dan die van toepassing wanneer de plaatsing in een onthaalgezin wordt beëindigd. In die laatste situatie neemt het recht op de forfaitaire bijslag, krachtens artikel 48, 3de lid, KBW, een einde van rechtswege op de datum van opheffing van de plaatsing (wanneer het einde van de plaatsing op de eerste dag van de maand valt) of in de maand volgend op die waarin de opheffing van de plaatsing viel (wanneer het einde van de plaatsing op een andere dag van de maand gebeurde).

    2.5. Inwerkingtreding (artikel 5 van het koninklijk besluit)

    Het koninklijk besluit van 11 juni 2003 heeft terugwerkende kracht tot op 1 januari 2003, de datum van inwerkingtreding van artikel 70ter, KBW, zelf. De kennisgevingen van plaatsing verricht vanaf 1 januari 2003 maken dus de betaling van de forfaitaire bijslag mogelijk voor de maand volgend op die waarin ze verricht zijn.

    Bovendien voorziet het koninklijk besluit dat de kennisgevingen van plaatsing bij een particulier, verricht voor 1 januari 2003, de uitbetaling van de forfaitaire bijslag mogelijk maken vanaf de maand januari 2003.

    2.6. Voorbeeld

    Het volgende voorbeeld omvat de hierboven gedefinieerde algemene principes.

    - Op 3 juli verlaat een kind het ouderlijk huis waarin een werknemer het recht opent, en komt terecht in een onthaalgezin met een loontrekkende rechthebbende. De kennisgeving van de plaatsing gebeurt op 23 augustus. Het einde van de plaatsing gebeurt op 6 mei van het volgende jaar, de datum waarop het kind terugkeert naar het ouderlijk huis:

    -- wegens de plaatsing gaat de bevoegdheid van het fonds A, dat uitbetaalde aan het gezin van oorsprong, over naar fonds B, dat uitbetaalt aan het onthaalgezin, op 1 oktober (art. 64, § 3, KBW);

    -- de eigenlijke kinderbijslag is verschuldigd aan de bijslagtrekkende van het gezin van oorsprong tot op 31 juli, en aan de bijslagtrekkende van het onthaalgezin vanaf 1 augustus (art. 70bis, § 1, KBW);

    -- het recht op de forfaitaire bijslag ontstaat op 1 september voor het gezin van oorsprong (art. 3 van het koninklijk besluit van 11 juni 2003);

    -- de forfaitaire bijslag wordt betaald door het fonds A in de loop van oktober, samen met de eigenlijke kinderbijslag verschuldigd aan de bijslagtrekkende van het onthaalgezin voor de maand september;

    -- wegens het einde van de plaatsing is de eigenlijke kinderbijslag nog verschuldigd door het fonds B aan de bijslagtrekkende van het onthaalgezin voor de maand mei, en terug aan de bijslagtrekkende van het gezin van oorsprong vanaf 1 juni; het recht op de forfaitaire bijslag wordt stopgezet op 31 mei, ongeacht de datum van kennisgeving van het einde van de plaatsing.

    - Variant: er komt een kennisgeving van intrekking van het recht om de forfaitaire bijslag te ontvangen op 8 februari van het jaar volgend op dat van de plaatsing:

    -- het recht op de forfaitaire bijslag wordt stopgezet op 1 maart.

    3. Praktische modaliteiten

    3.1. Door te voeren regularisaties

    Aangezien het koninklijk besluit terugwerkende kracht heeft, zullen de fondsen hun betalingen in een aantal dossiers moeten regulariseren.

    De kinderbijslagfondsen worden verzocht om met behulp van de specifieke codes in hun gegevensbestand alle gevallen op te sporen van kinderen, geplaatst in een onthaalgezin, waarvoor kinderbijslag van welke aard ook betaald wordt of werd aan het onthaalgezin na 31 december 2002.

    Op die manier zullen zowel de actieve dossiers als de dossiers afgesloten na 31 december 2002 kunnen geïdentificeerd worden.

    3.2. Op te vragen gegevens en te verstrekken informatie

    Zowel in verband met de regularisaties die moeten uitgevoerd worden na de publicatie van het koninklijk besluit van 11 juni 2003 als voor het toekomstig beheer van de dossiers van geplaatste kinderen, worden de fondsen verzocht zich aan de volgende procedures te houden.

    Wanneer een kind wordt geplaatst in een onthaalgezin spoort het fonds als algemene regel de bijslagtrekkenden van de toeslag voorzien in artikel 70ter, KBW, op als volgt:

    - indien de plaatsing niet leidt tot een wijziging van de persoon van de rechthebbende, dan zal het fonds het antwoord in zijn eigen dossier vinden;

    - wanneer een fonds ophoudt bevoegd te zijn wegens een plaatsing in een onthaalgezin, dan richt het een brevet van rechthebbende aan het nieuwe fonds en let erop daar de persoon te vermelden die de forfaitaire bijslag moet ontvangen;

    - wanneer een fonds een aanvraag om de forfaitaire bijslag ontvangt, maar niet direct een brevet toegestuurd krijgt van een ander fonds, dan spoort men de bijslagtrekkende van de forfaitaire bijslag op door het raadplegen van het kadaster van de kinderbijslag met behulp van het identificatienummer van het kind. Na deze raadpleging volgt ofwel een aanvraag om een brevet bij het vorige fonds, of, bij gebrek daaraan, een ondervraging van de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing.

    Wanneer het kinderbijslagfonds de betaling van de forfaitaire bijslag aan zijn bijslagtrekkende aanvat, moet het de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing hiervan inlichten met behulp van de standaardbrief die als bijlage 23 hierbij gaat.

    Met deze stap wil men de overheid die verantwoordelijk is voor de plaatsing de kans bieden de rol te spelen die het koninklijk besluit hem toekent, namelijk het oordeelkundig beslissen om via een kennisgeving aan het bevoegde fonds de uitbetaling van de toeslag stop te zetten wanneer de bijslagtrekkende de rol die van hem ten opzichte van het kind verwacht wordt niet of niet langer vervult.

    De verschillende instanties die verantwoordelijk zijn voor de plaatsingen in een onthaalgezin werden vooraf door de Rijksdienst geraadpleegd over de modaliteiten van de hiervoor bepaalde gegevensuitwisselingen.

    • 1De wet laat de uitbetaling van de bijzondere bijslag enkel toe aan deze persoon. Indien deze overlijdt of niet kan opgespoord worden, kan de uitbetaling van de bijslag niet gebeuren aan een andere bijslagtrekkende. De wet vereist echter niet dat deze persoon de bijslagtrekkende was van de kinderbijslag verschuldigd krachtens de Kinderbijslagwet. Zo zou de forfaitaire bijslag kunnen uitbetaald worden aan een persoon die bijslagtrekkende was van kinderbijslag verschuldigd in een andere Belgische of buitenlandse kinderbijslagregeling.
    • 2Het kan gebeuren dat de plaatsing in een onthaalgezin volgt op een plaatsing in een instelling bedoeld in artikel 70, KBW. In dat geval is het de bijslagtrekkende die de kinderbijslag ontving voor de plaatsing in de instelling die aanspraak zou kunnen maken op de forfaitaire bijslag.
    • 3Niet opgenomen.
    Top