Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

A/37 van 1 juli 2022 - Decreet borging van 29 juni 2022 - BVR borging van 11 februari 2022 - BVR van 24 juni 2022 tot wijziging van artikel 2 van het BVR selectieve participatietoeslagen

    A/37 - Mededeling van het VUTG

    1 juli 2022

    Betreft: 

    • het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
    • het besluit van de Vlaamse Regering van 11 februari 2022 tot vaststelling van maatregelen voor gelegenheidsarbeiders voor de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021 ten gevolge van de uitbraak van het COVID-19-virus, wat betreft de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en tot wijziging van diverse besluiten over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.03.2022)
    • het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022 tot wijziging van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019 betreffende de selectieve participatietoeslagen leerling, wat betreft de algemene vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden (B.S. 25.07.2022)

     

    1. Wetgevend kader

    Het decreet tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018, kortweg decreet borging genoemd, en het besluit van de Vlaamse Regering van 11/02/2022 tot vaststelling van maatregelen voor gelegenheidsarbeiders voor de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021 ten gevolge van de uitbraak van het COVID-19-virus, wat betreft de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en tot wijziging van diverse besluiten over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, kortweg het BVR borging genoemd, voeren een aantal wijzigingen door aan de bepalingen in het Groeipakketdecreet en verschillende BVR’s met de doelstelling deze af te stemmen op de reeds toegepaste praktijk en om enkele structurele problemen op te lossen.

    Een eerste reeks wijzigingen in het BVR borging werd toegelicht in mededeling A. 31 (afstand) en mededeling A/32 (borging).

    De wijzigingen betreffende de betaling van het 2/3de aan de instellingen en de gelijkstelling van de NBMV met betrekking tot de toepassing van de uitbetaling van slechts 1/3de van de verschuldigde gezinsbijslagen worden in een afzonderlijke mededeling toegelicht. 

    Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2022 tot wijziging van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019 betreffende de selectieve participatietoeslagen leerling, wat betreft de algemene vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden werkt het verschil tussen de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen en deze van de schooltoeslag gedeeltelijk weg. 

    2. Wijzigingen op het vlak van de aanduiding van de begunstigde

    2.1. Schrapping van de rechtspersoon als begunstigde (art. 3, 2° decreet borging – art. 3 Groeipakketdecreet van 2018)

    Uit de regels tot aanwijzing van begunstigden (Deel 4, titel 1, van het Groeipakketdecreet van 2018) vloeit voort dat enkel de ouders, de werkelijke opvoeders of het rechtgevend kind kunnen worden aangewezen als begunstigden. Dit betekent dat een rechtspersoon nooit de begunstigde van het groeipakket kan zijn. De schrapping van de vermelding ‘rechtspersoon’ in artikel 3 Groeipakketdecreet van 2018 werkt deze dubbelzinnigheid weg. 

    Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 2019.

    2.2. De NBMV kan voor de gezinsbijslagen als begunstigde voor zichzelf worden aangeduid (art. 10 decreet borging – art. 57, §3 Groeipakketdecreet van 2018)

    Wanneer een niet-begeleide minderjarige vreemdeling de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, kan hij overeenkomstig art. 57, §3, eerste lid, 2°, van het Groeipakketdecreet van 2018 worden aangewezen als begunstigde van de gezinsbijslagen (als het rechtgevend kind zijn woonplaats niet bij zijn ouders of werkelijke opvoeders heeft). Dit geldt evenzeer voor de niet-begeleide minderjarige vreemdeling die begunstigde is voor zijn kind(eren) (art. 57, §3, eerste lid 3° Groeipakketdecreet van 2018). 

    Als de niet-begeleide minderjarige vreemdeling jonger is dan zestien jaar en in een gastgezin verblijft, kunnen de werkelijke opvoeders op basis van artikel 59 van het Groeipakketdecreet van 2018 worden aangewezen als begunstigden.  

    De niet-begeleide minderjarige vreemdeling die in een opvangcentrum verblijft en waarvoor geen werkelijke opvoeder als begunstigde kan worden aangeduid, wordt begunstigde voor zichzelf ongeacht de leeftijd jonger of ouder dan de leeftijd van zestien jaar. 

    De voogd van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling blijft er wel steeds mee belast om de niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen in het kader van alle rechtshandelingen, dus ook telkens wanneer de toestemming van de minderjarige is vereist in het kader van het Groeipakketdecreet van 20181 .

    2.3. Schrapping van de mogelijkheid voor het kind dat voor de gezinsbijlagen begunstigde is voor zichzelf om een andere begunstigde aan te duiden (art. 10 decreet borging – art. 57, §3 Groeipakketdecreet van 2018 en art. 3 BVR borging – art. 2 BVR begunstigden)

    De mogelijkheid van het rechtgevend kind dat voor wat betreft de gezinsbijslagen begunstigde is voor zichzelf om een derde als begunstigde aan te duiden, wordt geschrapt. 

    In de lopende dossiers waarbij het rechtgevende kind een andere begunstigde heeft aangewezen, blijft deze aanwijzing verder gelden. 

    Hiermee wordt art. 2 van het BVR begunstigden dat de modaliteiten van de aanduiding bepaalde, ook geschrapt. 

    Deze wijziging betreft een administratieve wijziging en heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2022. 

    2.4. Wilsuiting en betalingsmodaliteiten (art. 11 decreet borging – art. 66 Groeipakketdecreet van 2018)

    Indien er twee begunstigden zijn aangewezen en er een voorafbetaling van het startbedrag geboorte is betaald, kunnen de begunstigden de uitbetalingsactor of de bankrekening wijzigen. 

    Deze mogelijkheid is beperkt tot de situatie waarbij de aanvraag startbedrag die bij een uitbetalingsactor wordt ingediend/aangevraagd niet door beide begunstigden werd ondertekend. 

    De begunstigden moeten samen de wijziging schriftelijk aanvragen binnen de 3 maanden na de geboorte (dag op dag, de termijn begint te lopen op de dag volgend op de gebeurtenis).

    Voorbeeld

    De geboorte vindt plaats op 25 maart, de aanvraag moet binnen zijn op 26 juni.

     

    De wijziging van de bankrekening gaat ten laatste in vanaf de maand die volgt op de maand waarin de wijziging is doorgegeven (zie art. 65, §2, 3de lid Groeipakketdecreet van 2018). 

    Concreet betekent dit dat de aanvraag startbedrag (eerste geboorte, volgende geboorte) ondertekend door beide begunstigden/enige begunstigde (of de jongste begunstigde bevestigd na geboorte) een expliciete wilsuiting is om aan te sluiten bij een uitbetalingsactor. En als zij nadien wensen te wijzigen van uitbetalingsactor moeten zij de termijn van 1 jaar respecteren. 

    Indien de aanvraag startbedrag enkel werd ondertekend door één begunstigde (niet de jongste na geboorte), is er volgens mededeling A18 wel een expliciete wilsuiting nodig om aan te sluiten bij de uitbetalingsactor Beide begunstigden of de jongste begunstigde moeten dus de expliciete wilsuiting tot aansluiting bij de uitbetalingsactor ondertekenen. 

    Deze wijziging treedt in werking 10 dagen na publicatie in het B.S.

    2.5. Pleegzorgtoeslag (art. 12 decreet borging – art. 68 Groeipakketdecreet van 2018)

    Wanneer er een dubbele plaatsing is van enerzijds een plaatsing in een instelling en een pleegzorgplaatsing wordt de pleegzorgtoeslag in de verdeling van de gezinsbijslagen (1/3de – 2/3de) buiten beschouwing gelaten, net zoals het startbedrag. 

    De pleegzorgtoeslag, komt ook in geval van plaatsing in een instelling volledig toe aan de pleegzorger (perspectiefbiedende pleegplaatsing), dan wel de begunstigde voor de pleegplaatsing (perspectiefzoekende pleegplaatsing). Zie TN 12, punt 5. 

    Er werd geen overgangsregeling bepaald, dus treedt deze wijziging in werking op 1 augustus 2022. 

    3. Wijzigingen met betrekking tot het rechtgevend kind

    3.1. De verblijfsvoorwaarden en het A.I. (art. 4 decreet borging – art. 8 Groeipakketdecreet va 2018)

    Het decreet borging heeft een interpretatieve bepaling toegevoegd aan artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 met betrekking tot de verblijfsvoorwaarden. Deze interpretatieve bepaling is het gevolg van recente Cassatierechtspraak.

    Aan artikel 8 wordt expliciet toegevoegd dat een attest van immatriculatie (A.I.) geen toelating of machtiging vormt in de zin van artikel 8, §1, eerste lid, 1°, van het Groeipakketdecreet van 2018 en bijgevolg ook geen rechten toe kent. (Zie ook TN 2bis, punt 5)

    Uitzonderingen werden reeds voorzien in artikel 2 van het MB van 13 maart 2019 en hieraan werd niets gewijzigd:

    1. het kind dat het slachtoffer is van mensenhandel of -smokkel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel of op het grondgebied verblijvend door middel van een attest van immatriculatie;
    2. een niet-begeleide minderjarige die op het grondgebied verblijft door middel van een attest van immatriculatie;
    3. voor het kind dat niet toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen, waarvan één van de ouders Belg is of toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen.

    EU-onderdanen en de onderdanen van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland die toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven of er zich te vestigen, worden beschouwd dat te zijn vanaf de dag van de aanvraag tot inschrijving of de verklaring van inschrijving.

    Deze bepaling is een interpretatieve bepaling en heeft dus uitwerking vanaf 1 januari 2019.

    3.2. De samenloop Europese ambtenaren (art. 6 decreet borging – art. 23 Groeipakketdecreet van 2018)

    In het kader van de samenloop, geldt dat voor kinderen die recht hebben op uitkeringen van dezelfde aard als de gezinsbijslagen krachtens statutaire regels die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere agenten van de Europese Unie, deze niet in mindering worden gebracht van de gezinsbijslagen. 

    Dit geldt eveneens voor het personeel van Eurocontrol en het onderwijzend personeel van Europese scholen.  

    De wijziging van artikel 23 van het Groeipakketdecreet van 2018 houdt rekening met het arrest van het Europees Hof van Justitie van 7 mei 1987. Dit arrest stelt ‘dat de toelagen voorzien in het Statuut van de Europese ambtenaren enkel aanvullend zijn als ofwel de echtgenoot van de ambtenaar (niet de wettelijke of feitelijk samenwonende partner) arbeid in loondienst of zelfstandige activiteit verricht, ofwel de ambtenaar zelf buiten de instellingen deeltijdse arbeid in loondienst of zelfstandige activiteit verricht’. Er moet dus een actieve tewerkstelling zijn en dus een DFMA met code 1 om bij voorrang bevoegd te zijn. 

    Als gevolg van dit arrest is het algemene beginsel van de complementariteit van de Vlaamse gezinsbijslagen in dit geval niet van toepassing op uitkeringen van dezelfde aard die de Europese instellingen aan hun personeelsleden betalen. 

    Indien er geen actieve prestaties zijn, is er enkel een aanvullend recht. De wettelijke of feitelijke samenwonende partner wordt niet gelijkgesteld met de gehuwde partner. 

    Met deze wijziging wordt de Vlaamse regelgeving afgestemd op de Europese rechtspraak, zoals dit reeds het geval was bij de federale kinderbijslagreglementering. 

    Deze wijziging werd reeds toegelicht in mededeling A/32 met betrekking tot de invoering van art. 53/1 BVR rechtgevend kind.  

    Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 2019. 

    4. Wijzigingen sociale toeslag

    4.1. Verblijfsregeling voor meerderjarige kinderen (art. 5 decreet borging – art. 18 Groeipakketdecreet van 2018)

    Er is een fundamentele wijziging doorgevoerd omtrent de bepaling van de verblijfsregeling van meerderjarige kinderen en de impact op de sociale toeslag bij ouders die niet samenleven. 

    Voor minderjarige kinderen wordt uitgegaan van het vermoeden van een gelijkmatig verdeelde huisvesting. Dit vermoeden kan weerlegd worden indien er een verblijfsregeling bestaat die bepaald of bekrachtigd is door de bevoegde rechtbank (zie TN 7 bijlage 2). 

    Ten eerste wordt uitdrukkelijk bepaald dat de verblijfsregeling zoals deze geldt op het ogenblik dat het kind meerderjarig wordt, blijft gelden ook na de meerderjarigheid. Hiermee beogen we de continuïteit bij de overgang van minderjarigheid naar meerderjarigheid.  

    Dit betekent dat een meerderjarig kind wordt vermoed hoofdzakelijk te verblijven op zijn woonplaats met een ongelijk verdeelde huisvesting, tenzij er een verblijfsregeling werd bepaald of bekrachtigd werd door de bevoegde rechtbank of het vermoeden van gelijkmatig verdeelde huisvesting gold op het ogenblik dat het kind nog minderjarig was.

    Het begrip ‘woonplaats’ is in artikel 3, §1, 49° Groeipakketdecreet van 2018 gedefinieerd als de plaats waar de persoon is ingeschreven in de bevolkingsregister als hebbende zijn hoofdverblijfplaats, kortweg het domicilieadres, of bij gebrek daaraan de verblijfplaats. De woonplaats kan worden weerlegd volgens de bewijsmiddelen voorzien in artikel 3 BVR sociale toeslag.  

    Dit vermoeden van ongelijk verdeelde huisvesting kan weerlegd worden door een geregistreerde onderlinge overeenkomst afgesloten tussen de ouders. Deze overeenkomst dient uitdrukkelijk de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind te bepalen en te worden geregistreerd door de bevoegde dienst zoals bepaald in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Dit zijn de huidige kantoren van Rechtszekerheid, de vroegere hypotheek- en registratiekantoren. 

    Het recht op sociale toeslag wordt onderzocht vanaf ontvangst van de overeenkomst zoals dit ook geldt voor vonnissen/arresten en gehomologeerde overeenkomsten. 

    Indien de geregistreerde overeenkomst ook een regeling bevat met betrekking tot de toelagen van het groeipakket, wordt dit beschouwd als een gezamenlijke schriftelijke keuze van de bankrekening overeenkomstig art. 65 DGP. en art 4, §2 BVR begunstigde op voorwaarde dat de bankrekening wordt vermeld en heeft dit uitwerking op alle betalingen (inclusief achterstallen) vanaf de datum van ontvangst van de overeenkomst. 

    Voorbeeld 1

    Tina 17 jaar en Robbie 19 jaar wonen bij hun moeder en zijn daar ingeschreven.

    Er is een overeenkomst EOT waar in de familierechtelijke overeenkomst overeengekomen werd dat de toen nog minderjarige kinderen bij hun moeder verblijven met een omgangsregeling van een weekend om de 14 dagen bij hun vader. De kinderen zijn bij de moeder ingeschreven. Moeder is bijslagtrekkende. Moeder krijgt de volledige sociale toeslag zowel voor Tina als Robbie.



    Situatie 1: Tina verhuist naar de vader en schrijft zich in bij vader.

    Er wordt een begunstigdenkern aangemaakt gelet op de verhuis van Tina. Moeder blijft de volledige sociale toeslag ontvangen zowel voor Tina als Robbie.



    Situatie 2: Robbie gaat verder studeren en verhuist naar zijn vader.

    De verblijfsregeling blijft gehandhaafd voor de verdeling van de sociale toeslag. De ouders kunnen hiervan afwijken door een geregistreerde overeenkomst.




    Voorbeeld 2

    Tina 16 jaar en Robbie 17 jaar wonen bij hun moeder en zijn daar ingeschreven.

    Beide kinderen zijn op het ogenblik dat vader verhuist minderjarig. Er werd geen verblijfsregeling bepaald door de familierechtbank en er is geen overeenkomst in het kader van een EOT. De verblijfsregeling van de kinderen worden dus vermoed gelijk verdeeld te zijn. Moeder is bijslagtrekkende en heeft recht op de sociale toeslag.



    Situatie 1: Robbie wordt 18 jaar.

    Er wijzigt niets.



    Situatie 2: Tina gaat bij haar vader wonen.

    Er wordt een begunstigdenkern aangemaakt. Het vermoeden van 50/50 verblijfsregeling voor beide kinderen wijzigt niet. Moeder is de jongste en ontvangt het groeipakket inclusief de helft van de sociale toeslag.



    Situatie 3: Robbie wordt 18 jaar en gaat bij vader wonen.

    Er wordt een begunstigdenkern aangemaakt. Het vermoeden van 50/50 verblijfsregeling voor beide kinderen wijzigt niet aangezien de verblijfsregeling reeds vast stond op basis van art 18, 5de lid Groeipakketdecreet van 2018 op het ogenblik van de overgang minderjarigheid naar meerderjarigheid. Moeder is de jongste begunstigde, dus wordt het groeipakket voor Robbie betaald aan de moeder. Moeder en vader komen echter overeen dat Robbie hoofdzakelijk bij vader gaat wonen en deze overeenkomst wordt geregistreerd. Vader kan recht uitoefenen op de volledige sociale toeslag.




    Voorbeeld 3

    De ouders scheiden en Tina 17 jaar en Robbie 19 jaar blijven bij hun moeder wonen. De rechtbank spreekt een vonnis uit waarbij enkel een ongelijkmatige verdeelde verblijfsregeling wordt uitgesproken voor de minderjarige Tina. Moeder is bijslagtrekkende en ontvangt het groeipakket en de volledige sociale toeslag voor Tina en Robbie.



    Situatie 1: Robbie gaat verder studeren en verhuist naar de vader.

    Er wordt een begunstigdenkern aangemaakt, moeder blijft de volledige sociale toeslag ontvangen voor Tina, maar niet meer voor Robbie die toekomt aan de vader.

     

    Deze bepaling treedt in werking 10 dagen na publicatie in het B.S.

    4.2. Toekenningsjaar sociale toeslag (art. 22, 3° BVR borging – art. 1, 6° BVR sociale toeslag)

    Het toekenningsjaar in het kader van de sociale toeslag start op 1 september en loopt tot en met 31 augustus van het volgende kalenderjaar.  

    In het kader van de manuele procedure in het toekenningsjaar 2021-2022 betekent dit, dat de sociale toeslag maar toegekend kan worden tot 31 augustus 2022, gelet op einde van het toekenningsjaar. Voor het toekenningsjaar 2022-2023 zal vervolgens de automatische procedure opgestart worden.

    Deze wijziging treedt in werking op 1 september 2022.

    5. Wijzigingen met betrekking tot de schooltoeslag

    5.1. Kinderen in een MFC (art. 3 decreet borging – 3 artikel Groeipakketdecreet van 2018)

    Kinderen en jongeren met een handicap die structureel en voltijds - waarmee we bedoelen minstens 149 dagen per schooljaar en 4 overnachtingen of meer in schoolweken - gebruik maken van de ondersteuningsfunctie “verblijf in een multifunctioneel centrum” kunnen op gelijke wijze behandeld worden als leerlingen die verblijven in een internaat. Zij worden voor de toekenning van de schooltoeslag beschouwd als een interne leerling als men ook voldoet aan de andere voorwaarden die recht geven op een schooltoeslag.

    De gegevens zullen meegedeeld worden via een flux. Hieruit kunnen taken voortvloeien om het verleden recht te zetten. Attesten die niet via de flux worden voorzien, worden niet in aanmerking genomen.

    Deze bepaling treedt in werking op 1 september 2019.

    5.2. Tijd tussen in- en uitschrijving school wordt verlengd naar 21 kalenderdagen (art. 7 en 8 decreet borging – art. 30, §1, 3° en 34, §1, eerste lid, 3° Groeipakketdecreet van 2018)

    De termijn van 15 kalenderdagen tussen de uitschrijving in de vorige school en de inschrijving leerling in de nieuwe school tijdens hetzelfde schooljaar wordt verlengd tot 21 kalenderdagen.

    Deze wijziging geldt zowel voor het lager onderwijs als het secundair onderwijs.

    Deze wijziging zal uitwerking hebben vanaf het schooljaar 2021-2022.

    5.3. Wijziging van studierichting (artikel 9 decreet borging – art. 45 Groeipakketdecreet van 2018 )

    Een kind dat verandert van onderwijsrichting tijdens het schooljaar ontvangt het hoogste bedrag van de schooltoeslag van de verschillende richtingen. Dit wordt nu ook expliciet decretaal geregeld. 

    Dit wordt toegelicht in mededeling A/28 punt 2.  

    Deze wijziging heeft uitwerking vanaf het schooljaar 2021-2022. 

    5.4. De vrijstellingen van de verblijfsvoorwaarden schooltoeslag

    Het BVR van 24 juni 2022 tot wijziging van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019 betreffende de selectieve participatietoeslagen leerling, wat betreft de algemene vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden bevat drie wijzigingen:

    • Niet-begeleide minderjarigen (NBMV) van minder dan 12 jaar zullen voldoen aan de verblijfsvoorwaarden schooltoeslag indien ze recht hebben om voorlopig op het grondgebied te verblijven, en dit tijdens hun verblijfsprocedure in afwachting van de definitieve beslissing rond de verblijfsaanvraag. Daarbij wordt een attest van de Dienst Voogdij aanzien als het bewijs van het statuut van NBMV.
    • Het recht op schooltoeslag tijdens de verblijfsprocedure zal eveneens gelden voor kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of -smokkel.
    • Kinderen die niet toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven, maar wel langer dan een jaar onafgebroken in een pleeggezin verblijven, voldoen aan de verblijfsvoorwaarden van de schooltoeslag.

    Hiermee worden - zoals aangekondigd in mededeling A/36 van 11 april 2022 - de vrijstellingen van de verblijfsvoorwaarden voor slachtoffers van mensenhandel of -smokkel en niet-begeleide minderjarige vreemdeling (NBMV) in artikel 2 van het BVR schooltoeslag aangepast. Voor NBMV en slachtoffers van mensenhandel of -smokkel worden de vrijstellingen in overeenstemming gebracht met de vrijstellingen van de verblijfsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen in art 2 van het MB 13 maart 2019.

    5.4.1. De vrijstellingen voor NBMV en slachtoffers van mensenhandel of-smokkel

    Een NBMV wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf indien hij het recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing in verband met de verblijfsaanvraag. Om recht te kunnen geven op de schooltoeslag moet het kind minderjarig zijn en een NBMV zijn waarvoor een voogd werd aangesteld door de dienst Voogdij. 

    Het kind dat slachtoffer is van mensenhandel of -smokkel, in de zin van titel II, hoofdstuk IV van de wet van 15 december 1980, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel of -smokkel kan recht hebben op de schooltoeslag, op voorwaarde dat het kind het recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing in verband met de verblijfsaanvraag. 

    Door te verwijzen naar de voorwaarde dat het kind een voorlopig verblijfsrecht dient te hebben in afwachting van de definitieve beslissing in verband met de verblijfsaanvraag, wordt verduidelijkt dat het recht om voorlopig op het grondgebied te verblijven in het kader van een lopende procedure, zowel de verblijfsaanvraag als de behandeling in schorsend beroep inhoudt zoals verduidelijkt in mededeling A/36. 

    Door een hiaat in de regelgeving kon een kind dat jonger dan twaalf jaar is en het slachtoffer is van mensenhandel of -smokkel of een NBMV is, niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van het BVR van 17 mei 2019. Voor kinderen jonger dan twaalf jaar in een verblijfsprocedure worden er namelijk geen verblijfsdocumenten afgeleverd. 

    Door deze wijziging wordt niet langer een attest van immatriculatie vereist en kunnen ook -12-jarige NBMV en slachtoffers van mensenhandel en -smokkel in aanmerking komen om recht te hebben op de schooltoeslag. 

    Indien de procedure reeds afgelopen is op het controlemoment van de verblijfsvoorwaarde van het desbetreffende schooljaar en er op dat moment geen positieve beslissing m.b.t. het verblijfsrecht is, dan zal er geen recht zijn. 

    Indien er na afloop van de verblijfsprocedure een verblijfsrecht wordt toegekend, zal er recht zijn op basis van artikel 24, eerste lid, 1°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid. 

    Dit besluit treedt in werking op 31 augustus 2022 en wordt toegepast voor de toekenning van de schooltoeslagen vanaf het schooljaar 2022-2023. 

    De wijziging heeft ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige en het slachtoffer van mensenhandel of -smokkel jonger dan 12 jaar oud uitwerking met ingang van 1 september 2019 (vanaf schooljaar 2019-2020) zodat zij alsnog een recht kunnen openen op de schooltoeslag met terugwerkende kracht. 

    Voor wat betreft een uitgebreidere toelichting en de praktische uitwerking wordt verwezen naar de mededeling A/36. 

    Deze wijziging heeft uitwerking vanaf het schooljaar 2022-2023. 

    5.4.2. De vrijstelling van de verblijfsvoorwaarden voor een pleegkind of pleeggast

    In artikel 2, 3° wordt geschrapt dat het pleegkind of pleeggast moet verblijven bij hetzelfde pleeggezin. 

    Artikel 2, 3° voorzag dat een kind minstens een jaar onafgebroken bij hetzelfde pleeggezin moest verblijven om een afwijking op de voorwaarde om toegelaten of gemachtigd te zijn om in België te verblijven, te bekomen. 

    Om een vrijstelling te bekomen op de verblijfsvoorwaarden schooltoeslag moet de pleegzorg wel nog altijd langer dan één jaar onafgebroken duren, maar het pleeggezin hoeft in die periode niet steeds hetzelfde te zijn. 

    Dit artikel heeft uitwerking vanaf het schooljaar 2022-2023. 

    6. Rechten en plichten

    6.1. Start verjaringstermijn kleutertoeslag en schooltoeslag (art. 14 decreet borging – art. 95 Groeipakketdecreet van 2018)

    Voor de schooltoeslag en de kleutertoeslag geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze wijziging wordt een duidelijke startdatum bepaald:

    • Voor de schooltoeslag: 1 september van het schooljaar waarop de schooltoeslag betrekking heeft
    • Voor de kleutertoeslag : de 1ste dag van de maand volgend op de maand waarop het kind respectievelijk 3 jaar of 4 jaar wordt

    Inwerkingtreding m.b.t. de kleutertoeslag is voorzien met ingang van 1 januari 2019 en de wijziging m.b.t. de schooltoeslag met ingang van 1 september 2019.

    7. Overgangsregeling wezen (art 20 decreet borging – art. 216 Groeipakketdecreet van 2018)

    Artikel 216 bepaalt dat kinderen, geboren vóór 1 januari 2019, die wees worden vanaf of na 1 januari 2019, vanaf de maand van het overlijden van één van de ouders recht geven op de gezinsbijslagen, vermeld in boek 2, deel 1, titels 3 tot en met 5, waaronder de wezentoeslag, vermeld in artikel 15 van het Groeipakketdecreet van 2018. 

    Ingevolgde de wijziging moet er een vergelijking gemaakt worden van het recht op gezinsbijslagen in het gezin van de begunstigdenkern zoals deze begunstigdenkern zal bestaan na het overlijden van één van de ouders. Door te kijken naar de begunstigdenkern zoals deze begunstigdenkern zal bestaan na het overlijden, wordt het verschil in behandeling ondermijnd indien er zich voor het overlijden al dan niet een begunstigdenkern had gevormd. Met andere woorden, de impact is niet afhankelijk van de overschakeling van bijslagtrekkende naar begunstigden. 

    Om het recht te vergelijken wordt het bedrag van het basisbedrag, vermeld in artikel 210, §1, en de leeftijdsbijslag, vermeld in artikel 212 en artikel 213, vergeleken met het bedrag van het basisbedrag, vermeld in artikel 13 en de wezentoeslag, vermeld in artikel 15 maar wordt er geen rekening gehouden met sociale toeslag. Zo wordt vermeden dat gezinnen die geen sociale toeslag krijgen meer gecompenseerd worden dan gezinnen die wel een sociale toeslag ontvangen.  

    Indien wordt vastgesteld dat deze weeskinderen in het gezin van de begunstigden samen door de toepassing van het mechanisme in paragraaf 1 minder gezinsbijslagen (basisbedrag + wezentoeslag) zullen ontvangen dan in de maand voor het overlijden (basisbedrag + leeftijdstoeslag) zullen de weeskinderen in het gezin van de begunstigde het bedrag van het oude basisbedrag en leeftijdstoeslag behouden. 

    Van zodra één van de rechtgevende weeskinderen uit het gezin stroomt (gezin verlaat of geen rechtgevend statuut meer heeft op gezinsbijslagen), zal de compensatie gestopt worden en zal artikel 216, paragraaf 1 worden toegepast. 

    De dossierbeheerder past dit aan op vraag van de begunstigde of wanneer hij dit merkt in het kader van het dossierbeheer.  

    Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019. 

    8. Vragen

    Vragen betreffende deze mededeling kunnen gericht worden aan advies@vutg.be, met vermelding van de titel van deze mededeling in het onderwerp van uw mail.

    • 1De artikelen 57 en 73 van het Groeipakketdecreet van 2018 voorziet expliciet in de rechtsbekwaamheid van het rechtgevend kind dat tevens begunstigde is voor de gezinsbijslagen en de schooltoeslag gelet op de algemene onbekwaamheid van minderjarige om in rechte op te treden. Deze bepalingen doen evenwel geen afbreuk aan de vertegenwoordigersbevoegdheid zoals deze voorzien is in andere regelgeving zoals in het kader van de voogdij.

    Erratum - 25.07.2022

    In punt 2.5. werd de datum van inwerkingtreding aangepast n.a.v. de publicatie van de definitieve tekst goedgekeurd in het parlement. 

    In punt 4.1. werd een zin herschreven in functie van de leesbaarheid.

    “Dit betekent dat een meerderjarig kind wordt vermoed hoofdzakelijk te verblijven op zijn woonplaats met een ongelijk verdeelde huisvesting, tenzij er een verblijfsregeling werd bepaald of bekrachtigd werd door de bevoegde rechtbank of het vermoeden van gelijkmatig verdeelde huisvesting gold op het ogenblik dat het kind nog minderjarig was.“

     

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top