Kruimelpad
Ministerieel besluit van 13 maart 2019 houdende de nadere regels over de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen, de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen (B.S. 16.05.2019)
Tekst
Dit besluit werd gewijzigd door het Ministerieel besluit van 10 november 2023 tot wijziging van diverse besluiten met betrekking tot de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 21.11.2023)
Artikel 1. (01.01.2019 - 30.11.2023)
In dit besluit wordt verstaan onder:
- agentschap: het agentschap, vermeld in artikel 3, §1, 4°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;
- besluit van 5 oktober 2018: het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de diverse hoedanigheden van het rechtgevend kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslag, de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen.
Artikel 2. (01.04.2022 - ...)
In uitvoering van artikel 2, vierde lid, van het besluit van 5 oktober 2018 wordt het kind in de volgende situaties geacht te voldoen aan de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf:
- het kind dat het slachtoffer is van mensenhandel of -smokkel als vermeld in titel II, hoofdstuk IV, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, geattesteerd door een centrum dat door de federale overheid erkend is en dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel of -smokkel, en dat recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing over de verblijfsaanvraag conform de voormelde wet;
- een niet-begeleide minderjarige vreemdeling die recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing over de verblijfsaanvraag conform de voormelde wet. De voormelde niet-begeleide minderjarige vreemdeling voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) minderjarig zijn;
b) niet-begeleide minderjarige vreemdeling zijn als vermeld in titel XIII, hoofdstuk VI, artikel 5 of
5/1, van de programmawet (I) van 24 december 2002. Het bewijs dat een minderjarig kind beschouwd kan worden als een niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt geleverd door een attest van de dienst Voogdij, vermeld in titel XIII, hoofdstuk VI, artikel 3, van de programmawet (I) van 24 december 2002, waarmee een voogd voor de niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt aangesteld; - voor het kind dat niet toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen, waarvan één van de ouders Belg is of toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen. Als de ouder erkend vluchteling is, wordt het kind geacht te voldoen aan de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf vanaf de datum waarop de beslissing van erkenning van vluchtelingenstatus voor de ouder wordt genomen conform artikel 48/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
EU-onderdanen en de onderdanen van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland die toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven of er zich te vestigen, worden beschouwd dat te zijn vanaf de dag van de aanvraag tot inschrijving of de verklaring van inschrijving.
Het eerste lid, 1° en 2°, zoals gewijzigd bij het ministerieel besluit van 31 maart 2022 tot wijziging van artikel 2 van het ministerieel besluit van 13 maart 2019 houdende de nadere regels over de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen, de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen, wat betreft de gelijkstelling met de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf, heeft toepassing met ingang vanaf 1 januari 2019 voor de kinderen die voor 1 april 2022 geen recht op gezinsbijslagen konden geven omdat ze jonger dan twaalf jaar waren en bijgevolg geen attest van immatriculatie konden verkrijgen.
Artikel 3. (01/01/2019 - ...)
Het onderzoek, vermeld in artikel 20, §1, tweede lid, artikel 20, §4, tweede lid, artikel 26,§1, tweede lid, artikel 26, §4, tweede lid, artikel 35, §1, tweede lid, en artikel 35, §3, tweede lid, van het besluit van 5 oktober 2018, wordt uitgevoerd door de evaluerende arts van Kind en Gezin, vermeld in artikel 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 betreffende de nadere regels voor het verkrijgen van een zorgtoeslag.
Artikel 4. (01/01/2019 - ...)
De algemene vrijstelling, vermeld in artikel 49 van het besluit van 5 oktober 2018, is van toepassing op elk beroepsactief personeelslid van een openbare overheid in België.
Artikel 5. (01/01/2019 - ...)
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019.
Historiek
Ministerieel besluit van 31 maart 2022 tot wijziging van artikel 2 van het ministerieel besluit van 13 maart 2019 houdende de nadere regels over de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen, de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen, wat betreft de gelijkstelling met de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf (B.S. 30.06.2022) - artikel 1 - inwerkingtreding 01.04.2022
In uitvoering van artikel 2, vierde lid, van het besluit van 5 oktober 2018 wordt het kind in de volgende situaties geacht te voldoen aan de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf:
1° het kind dat het slachtoffer is van mensenhandel of -smokkel als vermeld in titel II, hoofdstuk IV, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, geattesteerd door een centrum dat door de federale overheid erkend is en dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel of -smokkel, en dat recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing over de verblijfsaanvraag conform de voormelde wet;
2° een niet-begeleide minderjarige vreemdeling die recht heeft om voorlopig op het grondgebied te verblijven in afwachting van de definitieve beslissing over de verblijfsaanvraag conform de voormelde wet. De voormelde niet-begeleide minderjarige vreemdeling voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) minderjarig zijn;
b) niet-begeleide minderjarige vreemdeling zijn als vermeld in titel XIII, hoofdstuk VI, artikel 5 of 5/1, van de programmawet (I) van 24 december 2002. Het bewijs dat een minderjarig kind beschouwd kan worden als een niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt geleverd door een attest van de dienst Voogdij, vermeld in titel XIII, hoofdstuk VI, artikel 3, van de programmawet (I) van 24 december 2002, waarmee een voogd voor de niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt aangesteld;
3° voor het kind dat niet toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen, waarvan één van de ouders Belg is of toegelaten of gemachtigd is in België te verblijven of er zich te vestigen. Als de ouder erkend vluchteling is, wordt het kind geacht te voldoen aan de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf vanaf de datum waarop de beslissing van erkenning van vluchtelingenstatus voor de ouder wordt genomen conform artikel 48/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
EU-onderdanen en de onderdanen van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland die toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven of er zich te vestigen, worden beschouwd dat te zijn vanaf de dag van de aanvraag tot inschrijving of de verklaring van inschrijving.
Het eerste lid, 1° en 2°, zoals gewijzigd bij het ministerieel besluit van 31 maart 2022 tot wijziging van artikel 2 van het ministerieel besluit van 13 maart 2019 houdende de nadere regels over de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen, de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen, wat betreft de gelijkstelling met de voorwaarde van toegelaten of gemachtigd verblijf, heeft toepassing met ingang vanaf 1 januari 2019 voor de kinderen die voor 1 april 2022 geen recht op gezinsbijslagen konden geven omdat ze jonger dan twaalf jaar waren en bijgevolg geen attest van immatriculatie konden verkrijgen.