Kruimelpad
Artikel 63 van de Algemene kinderbijslagwet
Tekst
§ 1. De kinderbijslag wordt tot de leeftijd van 21 jaar toegekend ten behoeve van het kind dat geboren is uiterlijk op 31 december 1992 en getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct en dit bij wijze van overgangsmaatregel.
De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van het kind wordt vastgesteld, alsmede de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen.
De vaststelling van de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
§2. De kinderbijslag wordt tot de leeftijd van 21 jaar toegekend ten behoeve van het kind dat een aandoening heeft die gevolgen heeft voor hemzelf, op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van de activiteit en de participatie, of voor zijn familiale omgeving.
De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de gevolgen van de aandoening bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld, alsmede de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen.
De vaststelling van de gevolgen van de aandoening kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
§3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1.
§4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 31 december 1992 en uiterlijk op 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1.
--------------
ARTIKEL 63 (1)
De kinderbijslag blijft ten goede komen aan het rechtgevend kind:
1° tot de leeftijd van 25 jaar, indien het ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is;
2° zonder leeftijdsbeperking:
a) indien het wegens zijn lichaams- of geestesgesteldheid volledig ongeschikt blijkt om enig beroep uit te oefenen ;
b) indien het ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is en te werk gesteld is in een beschutte werkplaats, bedoeld in artikel 47 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen ;
c) indien het ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is en indien het tijdelijk buiten de onder b bedoelde werkplaats is tewerkgesteld binnen het kader van een herscholing, en onder de verantwoordelijkheid van de bedoelde werkplaats;
d) indien het ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is en tijdens zijn tewerkstelling bedoeld in b of c getroffen wordt door één of meer aandoeningen welke op zichzelf een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. veroorzaken;
e) indien het, gerechtigd zijnde op kinderbijslag ingevolge de bepalingen van d) of g), gerechtigd wordt op werkloosheidsuitkeringen of op een uitkering ingevolge onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstel-wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
f) indien het ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is en tijdens zijn tewerkstelling bedoeld in b) of c) gerechtigd wordt op werkloosheidsuitkeringen of op een uitkering ingevolge onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepaling;
g) indien het, gerechtigd zijnde op kinderbijslag ingevolge de bepalingen van e of f hierboven, getroffen wordt door één of meer aandoeningen welke op zichzelf een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. veroorzaken.
Het in het eerste lid, 2°, bedoelde kind mag, behoudens indien het zich in de toestand bevindt vermeld in voormeld 2°, onder b tot g, geen aktiviteit uitoefenen die aanleiding geeft tot verzekeringsplicht ingevolge een van de regelingen van sociale zekerheid, geen sociale uitkeringen genieten wegens arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid, behalve een tegemoetkoming toegekend ingevolge de wetgeving betreffende de toekenning van tegemoetkomingen aan minder-validen ; het mag evenmin een rustpensioen genieten dat hoger is dan het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, behalve indien dit pensioen voortvloeit uit een tewerkstelling of een toestand bedoeld in het voormeld 2°, onder b tot g.
De bij dit artikel bedoeld ongeschiktheid moet een aanvang hebben genomen, vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij artikel 62 bepaalde leeftijdsgrens, heeft opgehouden rechtgevend op kinderbijslag te zijn.
Bovendien moet deze ongeschiktheid zonder onderbreking blijven bestaan en wordt geen rekening gehouden met enige verhoging van deze ongeschiktheid na de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 62.
De arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld zoals bepaald door de Koning.
(1) Artikel 63 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals het van toepassing was voor de wijziging door de wet van 29.12.1990 blijft van toepassing ten behoeve van de gehandicapte kinderen die ten minste 21 jaar oud waren op 1 juli 1987 als volgt.
Historiek
De programmawet van 22.12.2008, art. 103 (B.S. 29.12.2008), van kracht vanaf 01.05.2009,heeft volgende wijzigingen aangebracht:
"1° paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden " en dit
bij wijze van overgangsmaatregel ";
2° in paragraaf 2, eerste lid worden de woorden " geboren is na
31 december 1992 en " opgeheven;
3° in paragraaf 3 worden de woorden " In afwijking van § 2, kan de
Koning " vervangen door de woorden " De Koning kan ";"
Referenties
MO 579 van 5 maart 2003 - Programmawet (I) van 24 december 2002 (uittreksel)
MO 610 van 23 maart 2010 - Activiteitsgrenzen van een jongere met een handicap
CO 876 van 26 juni 1970 - Vaststelling van de arbeidsongeschiktheid (uittreksel)
CO 1215 van 26 juni 1989 - Rechtszaken waarin beroep is aangetekend - Richtlijnen