Kruimelpad
CO 745 van 18 september 1964 - Samenwerking tussen kinderbijslag- en ziekenfondsen - Vaststelling van het recht op geneeskundige verstrekkingen voor kinderen die recht geven op kinderbijslag
Tekst
Op grond van artikel 21, 13°, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, hebben de volle wezen die recht geven op kinderbijslag voor werknemers, onder bepaalde voorwaarden, recht op geneeskundige verstrekkingen.
Bij toepassing van artikel 165 § 1 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, worden de kinderen die recht geven op kinderbijslag, eveneens als begunstigden in aanmerking genomen.
Ten einde de ziekenfondsen in de mogelijkheid te stellen deze wetsbepalingen toe te passen en mede op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg werd, in overleg met de bevoegde diensten van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, de volgende regeling uitgewerkt :
1. Voor de volle wezen die recht op wezenuitkering geven, welke ook hun leeftijd weze, maakt het bevoegde kinderbijslagfonds een "verklaring" op, naar het bijgaand model (...).
Deze verklaring wordt ter hand gesteld aan de persoon aan wie de wezenuitkering betaald wordt :
a) onmiddellijk nadat het recht op de uitkering voor wezen van vader en moeder is vastgesteld, hetzij tegen het gewone, hetzij tegen het verhoogde tarief;
b) op 20 oktober van elk jaar voor al de wezen van vader en moeder die, op 30 september van hetzelfde jaar nog recht geven op wezenuitkeringen.
Voor de uitvoering van deze onderrichting worden als volle wezen beschouwd degenen die, op grond van artikel 56bis van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers en overeenkomstig de desbetreffende rechtspraak, werkelijk wezenuitkering genieten tegen het gewone of tegen het verhoogde tarief.
De wezen waarvan de adoptant en de adoptante overleden zijn en de wezen van vader of moeder wier overlevende ouder wettelijk onbekend is, worden derhalve als volle wezen aangemerkt.
Worden daarentegen uit de voorgestelde maatregelen gesloten, de volle wezen die kinderbijslag genieten op grond van een andere bepaling van de kinderbijslagwet voor werknemers bijvoorbeeld wegens de arbeid van een andere persoon.
2. Voor al de kinderen die onder 1. hierboven niet zijn bedoeld maar die de leeftijd hebben overschreden waarop de schoolplicht eindigt en die op 30 september1 nog recht geven op kinderbijslag, wordt éénmaal per jaar een verklaring opgemaakt en per eind oktober2 aan de bijslagtrekkende ter hand gesteld.
3. Wanneer een rechtgevend kind - volle wees van welke leeftijd ook of ander kind dat niet meer schoolplichtig is - in de loop van het jaar ophoudt recht op bijslag te geven, moet geen verklaring nopens het einde van het recht worden opgemaakt, zelfs indien een verklaring werd uitgereikt volgens welke het kind recht op bijslag gaf.
4. Wanneer het recht op bijslag opnieuw geopend wordt na verloop van een onderbreking van minstens 120 dagen zal onmiddellijk na de hervatting van de betalingen een nieuwe verklaring worden opgemaakt.
5. Ingeval het recht op kinderbijslag betwist wordt, zal het kinderbijslagfonds, op verzoek van de belanghebbende of van zijn ziekenfonds, alle ter zake dienende nieuwe verklaring uitreiken.
6. De onderhavige onderrichtingen zijn niet van toepassing op de kinderen die in het buitenland verblijven en die kinderbijslag of wezenuitkering ontvangen op grond van de Verordeningen (...) van de Europese Economische Gemeenschap.