Kruimelpad
996/109 addendum van 23 december 2015 - De notie gezin in de kinderbijslagwetgeving - De lokalisatie van de rechtsactoren
Tekst
De dienstbrief 996/109, gepubliceerd op 15 april 2014, had de bedoeling om de standpunten uit de dienstbrief 996/15 op te helderen en te actualiseren. Een aanpassing aan de huidige samenleving drong zich immers op.
Nieuwigheden in de dienstbrief hadden betrekking op de uitbreiding van het begrip 'officieel document' en het beperken van de bewijskracht van de getuigenverklaringen en de verklaringen op eer.
Dit addendum is een antwoord op vragen en situaties die naar aanleiding van de bovengenoemde dienstbrief werden meegedeeld en heeft de intentie nog meer duidelijkheid te brengen bij de complexe materie van de lokalisatie van de rechtsactoren.
A. Vonnis als officieel documentIn de dienstbrief 996/109 werd het vonnis vermeld bij de opsomming van documenten die als officieel document kunnen worden aanvaard. Dit heeft enkel betrekking op een vonnis waarin wordt vastgesteld dat de echtgenoten op een verschillend adres wonen.
Het vonnis waarin aan de echtgenoten een verschillend adres wordt opgelegd, is geen officieel document. In dat geval moet aan de hand van een officieel document of het Rijksregister nog vastgesteld worden of het vonnis ook effectief wordt uitgevoerd.
B. Aanwezigheidsattest van een vluchthuis of sociaal huisDeze attesten werden in de dienstbrief 996/109 vermeld in de rubriek 'alle rechtsmiddelen' als bewijs voor het weerleggen van het vermoeden van de (feitelijke) gezinsvorming. De finaliteit van deze centra benadrukt het beschermen van de moeder in afwezigheid van een gezinskern. De aanwezigheid van de moeder wordt geattesteerd waardoor het vermoeden van feitelijke gezinsvorming wordt weerlegd. Deze attesten worden dan ook aanvaard als officieel document. Er moet wel rekening gehouden worden met het tijdelijk karakter van dit verblijf. Om die reden kunnen aanwezigheidsattesten slechts gedurende drie maanden na ondertekening van het attest in aanmerking genomen worden als officieel document. Indien het verblijf langer duurt dan deze periode, dient een nieuw attest afgeleverd te worden.
C. Het domicilie van de gedetineerdeIn de dienstbrief 996/109 wordt gesteld dat de rechthebbende die beroofd is van zijn vrijheid door een veroordeling, een maatregel van voorlopige hechtenis of een internering recht kan hebben op kinderbijslag als hij in de loop van de twaalf maanden voor zijn vrijheidsberoving de voorwaarde heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. Voor het bepalen van het recht op een sociale toeslag houdt volgens de dienstbrief het feitelijk gezin op te bestaan in geval van detentie omdat er geen sprake meer is van samenwoonst en gezamenlijke beslissingen over het huishouden.
In de CO 1386/2014 wordt echter vermeld dat de gevangenisdirectie een verklaring moet geven wanneer de inschrijving van de gedetineerde op het adres niet langer wenselijk is. Dit wordt als bewijs gezien dat het huwelijk gevolgd is door een feitelijke scheiding, zonder dat de inschrijving in de gevangenis al geregistreerd is in het Rijksregister. Dit standpunt wordt bevestigd.
D. Begeleid Zelfstandig Wonen (BZW) - domicilie van de jongereIn het kader van het BZW is het de bedoeling dat de jongere gedomicilieerd wordt op het adres waar hij effectief verblijft. In de praktijk gebeurt het dat het domicilie van de jongere niet wordt aangepast en dat hij bij de wettelijke bijslagtrekkende blijft gedomicilieerd. Bij de meerderjarige jongere die in een situatie zit die een plaatsing benadert, zoals BZW, houdt artikel 70 AKBW op van toepassing te zijn en dient artikel 69, §2 AKBW te worden toegepast.
De toepassing van artikel 69, §2 AKBW op deze jongeren betekent concreet dat meerderjarigen die BZW zonder dat hun domicilie wordt aangepast, hun kinderbijslag niet zelf kunnen ontvangen. Het niet meer samenwonen met de bijslagtrekkende conform artikel 69, §1 AKBW kan immers enkel worden aangetoond door het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten die aantonen dat de situatie in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemt met de realiteit.
De finaliteit tot het bekomen van zelfstandigheid met BZW blijkt o.a. uit artikel 18 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van bijzondere jeugdbijstand. Gelet op het gegeven dat het behoud van het domicilie bij de wettelijke bijslagtrekkende niet strookt met de beoogde zelfstandigheid van BZW worden beslissingen van het Comité Bijzondere Jeugdzorg en documenten uitgaande van de intersectorale toegangspoort of de Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ) niet in aanmerking genomen als officiële documenten. Indien de jongere effectief actie onderneemt om zijn domicilie te wijzigen, zal hij bij de gemeente een model 2 ontvangen. Dit model wordt aanvaard als officieel document.
De kinderbijslagfondsen dienen de jongeren die zich onder BZW bevinden voldoende te informeren en hen te wijzen op de gevolgen van het niet wijzigen van hun domicilie. Jongeren moeten bij de ontvangst van attesten van het OCJ en de sectorale toegangspunt geïnformeerd worden dat die attesten niet volstaan als officieel document om de kinderbijslag aan hen zelf uit te betalen en dat een document van de gemeente die de wijziging of de aanvraag tot wijziging attesteert nodig is indien ze zelf de kinderbijslag willen ontvangen.
E. ReferentieadresDe wet voorziet dat mensen die in België verblijven, maar niet beschikken over een hoofdverblijfplaats, zich kunnen laten inschrijven op een referentieadres. Dit referentieadres kan een adres zijn bij een natuurlijke persoon, op de zetel van een OCMW of bij een rechtspersoon.
Wanneer personen een referentieadres hebben bij een natuurlijk persoon kan dit voor deze laatste effect hebben op zijn recht op kinderbijslag of toeslag. Er zal door het gemeenschappelijk domicilie een vermoeden van gezinsvorming ontstaan aangezien een referentieadres niet gedetecteerd kan worden in het Rijksregister. Een persoon die op het referentieadres woont, wordt echter niet als gezinslid beschouwd. Een inschrijving op een referentieadres kan per definitie dan ook nooit een basis vormen van een recht dat gebaseerd is op het begrip feitelijk gezin. Anderzijds kan een referentieadres ook geen negatief effect hebben op het recht op kinderbijslag of de toeslag.
De persoon bij wie de inschrijving gevraagd wordt, moet hiermee schriftelijk akkoord gaan. De gemeente voorziet een document (zie bijlage 1) dat ingevuld moet worden voor een inschrijving op een referentieadres op de hoofdverblijfplaats van een natuurlijke persoon. De inschrijving gebeurt op datum van de toestemming, die op het document opgegeven is.
Om het bewijs te leveren dat het gaat om een referentieadres, en niet om een feitelijk gezin, wordt een kopie gevraagd van dit ondertekend document van de betrokkene. Als er toch twijfel zou bestaan over de geldigheid van het referentieadres, kan een controle ter plaatse steeds uitsluitsel brengen.
F. Huwelijk in het buitenlandHet arrest nr. 6/2015 van het Grondwettelijk Hof spreekt zich uit over de interpretatie van artikel 41 AKBW bij huwelijken in het buitenland.
Dit arrest wijkt af van de standaardinterpretatie die stelt dat het huwelijk een absoluut beletsel volgt voor het recht op de eenoudertoeslag. Een huwelijk dat gevolgd wordt door een feitelijke scheiding van de echtgenoten brengt het herstel of nieuw recht op eenoudertoeslag met zich mee wanneer ook aan de inkomensvoorwaarde is voldaan. Het herstel of nieuw recht geldt alleen voor de echtgenoot die gescheiden gaat leven na samenwoonst met de huwelijkspartner.
Het Hof vindt echter dat er recht is op een eenoudertoeslag wanneer de bijslagtrekkende gehuwd is met een burger van een land buiten de Europese Unie, maar feitelijk gescheiden leeft van de echtgenoot omdat hij over (nog) geen visum beschikt en wanneer deze in het buitenland verblijvende echtgenoot over geen eigen inkomsten beschikt, die hem verplichten om naar zijn vermogen bij te dragen in de lasten van het huwelijk.
De uitbetaling van de eenoudertoeslag op basis van bovenstaande situatie is echter beperkt in de tijd. De uitspraak van dit Hof en de bijhorende aandachtspunten worden uitgebreid toegelicht in de dienstbrief 996/119 van 25 september 2015.
G. Verschil tussen Rijksregister en formulierIn een aantal dossiers is er een verschil tussen de informatie in het Rijksregister en het adres vermeld op het formulier E401. De beide attesten zijn echter evenwaardig. Om duidelijkheid te bekomen dient een verklaring van de betrokkenen gevraagd te worden, zoals die wordt meegedeeld op het aanvraagformulier en het formulier P12. Wanneer de kinderbijslag op basis van deze verklaring wordt uitbetaald, heeft dit tot gevolg dat er geen toeslag betaald kan worden voor een eenoudergezin.
H. Allocation de logementHet niet meer samenwonen van het kind met de bijslagtrekkende conform artikel 69 §1 AKBW wordt aangetoond door het Rijksregister of een officieel document dat aantoont dat de situatie in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemt met de realiteit.
Volgens de Franse overheid wordt het kind dat een "allocation de logement" ontvangt niet meer beschouwd als ten laste van zijn ouders. Het bewijs dat het kind een allocation de logement ontvangt staat gelijk met een officieel document toont aan dat de jongere een andere woonplaats heeft dan die van de ouders, zelfs al is het domicilie nog bij hen gevestigd. Bij toepassing van artikel 69,§2 AKBW is het kind bijslagtrekkende voor zichzelf.
De jongere heeft uiteraard conform artikel 69, §2, tweede lid, AKBW de mogelijkheid om in zijn belang een bloed- of aanverwant aan te wijzen. De kwalificatie van wat in zijn/haar belang is ligt bij de jongere.