Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

996/109 van 17 april 2014 - De notie gezin in de kinderbijslagwetgeving - De lokalisatie van de rechtsactoren

    Wat is nieuw in deze diensbrief?
    Officieel document

    Documenten uitgaande van andere overheidsinstellingen (vb. OCMW) die als bewijs worden genomen voor samenwoonst en gebaseerd zijn op de reële gezinssituatie, worden als officieel documenten aanvaard. (zie 2.1.2., pagina 6)

    Feitelijke situatie - alle rechtsmiddelen

    Een getuigenverklaring of verklaring op eer zal niet langer als afdoend bewijs dienen voor de vaststelling van de feitelijke toestand. Dit zal steeds in combinatie moeten gebeuren met een ander bewijsmiddel. (zie 2.1.3., pagina 7)

    De lokalisatie van de rechtsactoren wordt in de kinderbijslagwetgeving niet op een uniforme wijze bepaald. Er zijn verschillende manieren waarmee de lokalisatie bewezen kan worden: het Rijksregister, officiële documenten of andere rechtsmiddelen. Het is van belang het bewuste wetsartikel te raadplegen om na te gaan op welke wijze de lokalisatie moet bewezen worden.

    Niet alleen het bepalen van de bewijsvoering per wetsartikel is foutgevoelig, ook de interpretatie van de invulling van deze bewijsmiddelen is gecompliceerd. De definitie van het Rijksregister is weliswaar sluitend, dit verwijst immers naar de officiële Belgische databank met bevolkingsgegevens van elke burger. De omschrijving van officiële documenten en andere rechtsmiddelen is minder duidelijk.

    Uit praktijkvoorbeelden werd duidelijk dat een opheldering en actualisering van de standpunten uit de dienstbrief 996/15 aangewezen is ondanks dat de jaarlijkse CO met betrekking tot de formulieren dit thema evenwel beperkt behandelt. De voorliggende dienstbrief zal een overzicht geven van de verschillende noties van het gezin in de kinderbijslagwetgeving en de verschillende te hanteren bewijsmiddelen. De wetsartikelen waarin expliciet verwezen wordt naar de lokalisatie van de rechtsactoren worden kort omschreven en hun bewijsvoering wordt toegelicht.

    De problematiek met betrekking tot het bewijzen van een feitelijke scheiding bij een huwelijk in het buitenland die dateert van voor de aankomt in België, wordt uitgebreid besproken in de dienstbrief 999/170bis.

    1. De noties van het gezin

    1.1 Opvoeden in het gezin

    De notie "opvoeden in het gezin" is in een aantal wetsartikelen1 een belangrijke voorwaarde voor het openen van een recht. Het begrip "opvoeden" dient ruimer gezien te worden dan het louter financieel bijdragen in de kosten. In de dienstbrief 996/75 van 12 juni 2007 wordt het begrip, naar analogie van het Burgerlijk Wetboek, omschreven als "kost, onderhoud en opvoeding aan het kind verschaffen2 ". Het kind opvoeden is dus het kind alles geven wat voor zijn materiële bestaan nodig is, het kind kleden en huisvesten en het kind alles geven wat het geestelijk en intellectueel nodig heeft in overeenstemming met zijn sociaal milieu. De definitie van het begrip "opvoeden" valt hier dan ook samen met een wettelijke verplichting van de ouders3 .

    In overeenstemming met CO 841 van 27 september 1968 en CO 919 van 18 september 1972 wordt "bij zich opvoeden" geïnterpreteerd als "zich bij de rechthebbende bevinden4 ". Wanneer er verscheidene rechthebbenden het recht op kinderbijslag kunnen openen voor eenzelfde kind, zijn er een aantal voorrangsregels van toepassing. De rechthebbende die het kind bij zich opvoedt of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een inrichting voor onderwijs, opvoeding of verpleging of bij een particulier die geen rechthebbende is, krijgt in principe de voorrang.

    De notie "bij zich opvoeden" moet bewezen worden aan de hand van het Rijksregister en officiële documenten maar kan ook bewezen of weerlegd worden aan de hand van andere rechtsmiddelen. Bij twijfelgevallen of tegenstrijdige verklaringen over wie instaat voor de opvoeding van het kind, wordt er overgegaan tot een controle ter plaatse. Deze controle zal uitsluitsel brengen over wie de kosten betaalt voor het levensonderhoud van het kind, wie beslist over de schoolkeuze en de vrijetijdsbesteding en wie het kind helpt bij moeilijkheden.

    Een aparte groep rechtgevende kinderen zijn de geplaatste kinderen. De geplaatste kinderen vragen in vele gevallen een aparte behandeling en zijn een categorie met een uiterst moeilijke wetgeving. Strikt genomen worden kinderen die geplaatst worden, niet meer rechtstreeks door de ouders opgevoed. Het kan dan ook zijn dat de kinderbijslag niet langer betaald wordt aan de ouder die instond voor de opvoeding voor de plaatsing, maar dat dit gebeurt op een spaarboekje. Bij de geplaatste kinderen wordt 2/3e van de kinderbijslag bovendien betaald aan de instelling/overheid of aan de particulier waar het kind geplaatst is.

    Bij de kinderen die geplaatst zijn vanuit een gezin waarin co-ouderschap5 geldt, wordt de juridische fictie toegepast. Dit betekent dat men de ouders moet beschouwen alsof zij beiden de kinderen opvoeden en zij dus beiden virtueel in het gezin van het kind zijn. Deze juridische fictie geldt enkel en alleen voor de ouders zelf en voor de toepassing van de artikelen 60, 64 en 69 KBW.

    Een andere problematiek is dat de student in sommige buitenlandse universiteitssteden wettelijk verplicht is om een aparte domiciliëring te hebben in de stad zelf. De ouders zullen dan moeten bewijzen dat ze, ondanks het verschillende domicilie, toch nog steeds instaan voor de opvoeding van het kind. Indien er kan aangetoond worden dat de ouders een financiële bijdrage betalen en het kind nog steeds ingeschreven is bij de mutualiteit van de ouders als medeverzekerde, kan er nog steeds aangenomen worden dat het kind opgevoed wordt door de ouders.

    1.2 Deel uitmaken van het gezin6

    Een gemeenschappelijk domicilie dat blijkt uit het Rijksregister schept een vermoeden dat de rechthebbende en het rechtgevend kind deel uitmaken van hetzelfde gezin, tot bewijs van het tegendeel. De feitelijke situatie primeert immers en kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen. Wanneer voor het verkrijgen van de hoedanigheid van rechthebbende of bijslagtrekkende de wettelijke voorwaarde eruit bestaat dat de kinderen deel uitmaken van het gezin, kan dit dus bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    Opgelet, dit is niet het geval voor de bepalingen uit de MO 599 van 16 juli 2007 betreffende het niet verplicht vervullen van de voorwaarden inzake vereiste band van verwantschap of juridische band tussen de rechthebbende en het rechtgevend kind. In deze ministeriële omzendbrief is bepaald dat de notie " deel uitmaken van het gezin" voor de genoemde bepalingen enkel bewezen kan worden aan de hand van het Rijksregister of officiële documenten7 .

    De regeling voor de geplaatste kinderen is ook hier iets complexer. Geplaatste kinderen voor wie het één-derde wordt betaald aan een natuurlijke persoon worden geacht deel uit te maken van het gezin van deze bijslagtrekkende. Geplaatste kinderen voor wie het één-derde wordt betaald op een spaarrekening worden daarentegen geacht deel uit te maken van het gezin van de rechthebbende.

    Ook voor de belanghebbenden die voor een bepaalde tijd niet meer samenwonen, is er een aparte regeling uitgewerkt. Er dient een onderscheid gemaakt te worden in termijnen om te bepalen of ze nog als deel uitmakend van hetzelfde gezin kunnen beschouwd worden. Voor een onderbreking van minder dan twee maanden mag men beschouwen dat de rechthebbende en het rechtgevend kind deel blijven uitmaken van hetzelfde gezin. Is de onderbreking echter van langere duur, dan moet deze gerechtvaardigd worden door een reden die onafhankelijk is van de wil van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld ziekte, bevalling of legerdienst. Enkel in deze gevallen mag men verder vermoeden dat de actoren nog deel uitmaken van hetzelfde gezin8 .

    1.3 Het feitelijk gezin9

    Het feitelijk gezin is gedefinieerd als het samenwonen van personen die noch echtgenoten zijn, noch verwanten of aanverwanten tot de derde graad en die een gezamenlijk project hebben. Dit gezamenlijke project betekent dat de huishoudelijke problemen samen worden geregeld en dat de respectievelijke inkomsten samen worden gevoegd, al is het maar gedeeltelijk.

    Als op hetzelfde adres als de sociaal verzekerde volgens het Rijksregister of volgens een ander officieel document een of meer niet- (aan)verwante personen zijn ingeschreven, wordt tot bewijs van het tegendeel vermoed dat zij een feitelijk gezin vormen. De sociaal verzekerde kan het vermoeden weerleggen en bewijzen dat hij, hoewel ze samenwonen, geen feitelijk gezin vormt met de andere personen. Er zijn verschillende manieren waarop het tegenbewijs kan geleverd worden.

    Om de positieve gevolgen te verkrijgen die samengaan met de vorming van een feitelijk gezin en dus om de feitelijke gezinsvorming te bewijzen, moet er naast een bewijs via het Rijksregister of officieel document, ook een verklaring van de betrokkenen aanwezig zijn. De wetgeving is hier heel strikt en laat hier enkel het Rijksregister en andere officiële documenten toe als bewijs van de samenwoonst. Deze bewijsvoering geldt ook voor de positieve gevolgen die samengaan met het weerleggen van het vermoeden van een feitelijk gezin.

    Indien op basis van het vermoeden van de vorming van een feitelijk gezin rechten worden beperkt of beëindigd, zijn de betrokken personen vrijgesteld van het afleggen van een verklaring dat ze een feitelijk gezin vormen om op basis van diezelfde situatie rechten te doen ontstaan. Het feitelijk gezin kan voor het verlies of het beperken van een toeslag of het recht op de kinderbijslag bewezen worden aan de hand van alle rechtsmiddelen. Bij twijfel over de correctheid van het rechtsmiddel, kan indien nodig om een controle aan huis gevraagd worden om de werkelijke situatie te achterhalen.

    1.4 Het eenoudergezin10

    In sommige gezinnen worden de kinderen slechts door één ouder opgevoed. Om extra ondersteuning te bieden aan deze gezinnen werd in 2007 een toeslag toegevoegd aan de basiskinderbijslag voor die gezinnen die geen verhoogde wezenbijslag ontvangen en over beperkte inkomsten beschikken. Ook een bijslagtrekkende in de zin van artikel 69, §1 KBW andere dan één van de ouders kan onder de gestelde voorwaarden aanspraak maken op eenoudertoeslag.

    De bijslagtrekkende moet echter wel voldoen aan een aantal andere belangrijke voorwaarden. De bijslagtrekkende mag geen feitelijk gezin vormen en mag niet gehuwd zijn, behalve indien de feitelijke scheiding zich na het huwelijk heeft voorgedaan. Dit kan bewezen worden door het Rijksregister of andere officiële documenten.

    Deze feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen van de personen in kwestie. De bijslagtrekkende mag eveneens geen beroeps- of vervangingsinkomsten genieten waarvan het bedrag het maximaal dagbedrag van de invaliditeitsuitkering van een werknemer met personen ten laste overstijgt.

    Er dient ook opgemerkt te worden dat er eveneens geen sprake kan zijn van een eenoudergezin wanneer de bijslagtrekkende hertrouwd is maar op het moment van het huwelijk niet samenwoont met haar of zijn partner11 .

    2. De lokalisatie van de rechtsactoren

    2.1 De verschillende bewijsmiddelen

    2.1.1 Het Rijksregister

    Voor de lokalisatie van de rechtsactoren is de bewijslast opgedeeld in drie categorieën. In uitzonderlijk geval kan de gezinssituatie enkel bewezen worden aan de hand van het Rijksregister. Dit is het geval wanneer in geval van co-ouderschap de vader (of de jongste van de ouders van hetzelfde geslacht) bijslagtrekkende wil worden voor de kinderbijslag van het rechtgevend kind. De kinderbijslag wordt volledig aan hem betaald vanaf zijn aanvraag als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben volgens het Rijksregister.

    Ook voor de betaling van kinderbijslag voor het kind dat in het buitenland studeert en in België woont, geldt enkel het Rijksregister als bewijs voor de woonplaats in België.

    2.1.2 Het Rijksregister en de andere officiële documenten

    Een aantal wetsartikelen gaan ruimer dan het Rijksregister en kunnen ook bewezen worden aan de hand van andere officiële documenten.
    Het begrip "officiële documenten" was aanvankelijk erg beperkt en omvatte enkel het model 2, een attest van de politie met een vaststelling dat er een feitelijk gezin gevormd wordt, een (voorlopige) verblijfsvergunning of een vonnis. Uit de praktijk bleek dat deze beperkte opsomming onmogelijk werkbaar was.

    De dienstbrief 996/15 omschreef een officieel document als "elk document uitgaande van een openbaar bestuur dat aantoont dat iemand woont op een bepaald adres". Ook het model 2, dat eerder al als officieel document werd aanvaard, is een getuigschrift opgemaakt door de gemeente in afwachting van de wijziging in het Rijksregister. In dat opzicht zullen officiële documenten uitgaande van andere overheidsinstellingen en meer in het bijzonder van het OCMW in aanmerking genomen worden voor het bewijs van de samenwoonst indien deze gebaseerd zijn op de reële gezinssituatie.

    2.1.3 Alle rechtsmiddelen

    Vooral bij de bepalingen waarbij de rechten komen te vervallen, worden alle rechtsmiddelen aangewend om de gezinssituatie te bewijzen. Een niet-limitatieve lijst van rechtsmiddelen werd in de dienstbrief 996/15 van 19 februari 2001 opgesomd. Een aantal van die middelen kunnen hier herhaald worden.

    Daarnaast worden ook een aantal nieuwe middelen aanvaard en zullen de getuigenverklaringen en de verklaringen op eer in de toekomst niet meer alleen aanvaard worden als voldoende bewijsmiddelen. De objectiviteit van de getuigenverklaringen is voor discussie vatbaar. Concreet kunnen we stellen dat duidelijke en objectieve indicatoren die voldoende bewijs leveren betreffende de feitelijke gezinssituatie in de meeste gevallen wel kunnen aanvaard worden.

    Bewijzen van gezinsvorming - bewijs (feitelijke) gezinsvorming
    • controle ter plaatse;

    • vaststellingen gemaakt door een andere overheidsdienst waaruit de feitelijke gezinssamenstelling blijkt;

    • beschikkingen van het vredegerecht of rechtbank van eerste aanleg;

    • schoolattesten die de aanwezigheid van het rechtgevend kind kunnen bevestigen;

    • vliegtuigtickets die als objectieve indicator voor de gezinsvorming kunnen dienen;

    • ...

    Bewijzen van gezinsvorming - weerleggen vermoeden (feitelijke) gezinsvorming
    • een huurovereenkomst die geregistreerd12 werd en waarbij de officiële gezinssamenstelling binnen de drie maanden13 aangepast is in het Rijksregister14 ;

    • een arbeidsovereenkomst;

    • een attest van de gevangenisdirectie op basis van een schriftelijke verklaring van de referentiepersoon van het gezin dat er een daadwerkelijke en definitieve breuk is met de gedetineerde en dat de inschrijving op het adres van het gezin niet langer wenselijk is;

    • een registratieformulier van de mantelzorger;

    • een aanwezigheidsattest van het vluchthuis of sociaal huis;

    • een verklaring van feitelijke gezinsvorming met het rechtgevend kind;

    • een verklaring van feitelijke gezinsvorming met een andere persoon dan de bijslagtrekkende;

    • een verklaring van geen feitelijke gezinsvorming van een verwant met het rechtgevend kind;

    • de niet-verwant is zelf nog rechtgevend op kinderbijslag op het ogenblik dat hij gaat samenwonen met de bijslagtrekkende;

    • ...

    2.1.4 Opmerking

    Geldigheidsduur van de bewijzen

    De mogelijkheden om een feitelijk gezin of samenwoonst te weerleggen werd uitgebreid. De huidige samenleving vraagt om een meer uitgebreide waaier aan bewijsmiddelen om de gezinssituatie te bepalen. Enkel het Rijksregister aannemen als bewijsmiddel is in de huidige samenleving niet meer toepasbaar, de gevolgen die hier mee gepaard zouden gaan zouden nefast zijn voor vele gezinnen.

    De objectieve indicatoren die worden aangenomen als bewijsmiddel zullen in vele gevallen een weerspiegeling zijn van een feitelijke situatie die geen definitief karakter heeft. Om de gegevens in het dossier zo goed mogelijk af te stemmen op de werkelijke situatie, wordt een geldigheidsperiode van drie maanden vastgelegd. Dit betekent concreet dat elke drie maanden het bewijsmiddel dat als objectieve indicator wordt aanvaard afgetoetst moet worden aan de huidige situatie.

    Het referentieadres

    Sommige mensen verblijven wel in België, maar hebben er geen hoofdverblijfplaats. De wet voorziet dat zij kunnen worden ingeschreven in de bevolkingsregisters met een referentieadres. Op die manier kunnen deze personen zich alsnog administratief verankeren zodat zij bereikbaar zijn voor officiële instanties. Een referentieadres kan een adres zijn bij een natuurlijke persoon, op de zetel van een OCMW of bij een rechtspersoon.

    Dit referentieadres kan voor de personen die er hun hoofdverblijfplaats hebben gevolgen hebben voor hun recht op kinderbijslag of toeslag. Er zal door het gemeenschappelijk domicilie een vermoeden van gezinsvorming ontstaan aangezien een referentieadres niet gedetecteerd kan worden in het Rijksregister. De persoon bij wie de inschrijving gevraagd wordt, moet hiermee schriftelijk akkoord gaan. Om het bewijs te leveren dat het gaat om een referentieadres, en niet om een feitelijk gezin, wordt een kopie gevraagd van dit akkoord van de betrokkene. Als er toch twijfel zou bestaan over de geldigheid van het referentieadres, kan een controle ter plaatse steeds uitsluitsel brengen.

    Aparte gezinskernen

    Uit het Rijksregister kan blijken dat meerdere personen ingeschreven zijn op eenzelfde adres maar als aparte gezinskernen. Dit zal onder meer het geval zijn bij het zogenaamde "zorgwonen" of kangoeroewonen. Wanneer er op één domicilie sprake is van verschillende gezinskernen, kan er geen sprake zijn van een feitelijk gezin.

    Als er toch twijfel bestaat over de wettelijkheid van de situatie, kan een controle ter plaatse meer duidelijkheid brengen. Dit is ondermeer aangewezen wanneer de personen in kwestie voordien wel een feitelijk gezin vormden.

    2.2 Concrete toepassing van de verschillende wetsartikels

    2.2.1 Artikel 41 KBW

    Gezinnen waarbij de bijslagtrekkende alleen woont met de kinderen, kunnen genieten van een bijkomende toeslag. Deze toeslag heet de eenoudertoeslag.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    De bijslagtrekkende die niet gehuwd is en alleen woont heeft, indien deze voldoet aan de inkomensvoorwaarde, recht op een eenoudertoeslag.

    De gezinssituatie moet blijken uit het Rijksregister of andere officiële documenten.
    De bijslagtrekkende die geen feitelijk gezin vormt heeft, indien deze voldoet aan de inkomensvoorwaarde, recht op een eenoudertoeslag.

    De gezinssituatie moet blijken uit een afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie bewezen door het Rijksregister of andere officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    De toeslag kent een einde wanneer een nieuw huwelijk werd aangegaan. Bij het aangaan van een nieuw huwelijk wordt uitgegaan van samenwoonst ook al zijn er geen gemeenschappelijke verblijfplaatsen volgens het Rijksregister. Samenwoonst zal altijd leiden tot het vermoeden van feitelijke gezinsvorming. De gezinssituatie die een einde stelt aan het recht op de eenoudertoeslag kan bewezen worden aan de hand van alle rechtsmiddelen.

    2.2.2 Artikel 42 KBW

    Als het gezin meerdere bijslagtrekkenden telt kunnen, onder bepaalde voorwaarden, alle kinderen voor wie zij kinderbijslag ontvangen gegroepeerd worden. Het bedrag van de kinderbijslag van de kinderen hangt af van hun rang (plaats) in de groep kinderen die door die bijslagtrekkenden opgevoed worden.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    De kinderen van bijslagtrekkenden die echtgenoten zijn en die over dezelfde hoofdverblijfplaats beschikken kunnen gegroepeerd worden en zo genieten van de rangbetaling.

    De gezinssituatie moet bewezen worden aan de hand van het Rijksregister of andere officiële documenten.
    De kinderen van bijslagtrekkenden die verklaren een feitelijk gezin te vormen en die over dezelfde hoofdverblijfplaats beschikken, kunnen gegroepeerd worden en zo genieten van de rangbetaling.

    De gezinssituatie moet bewezen worden aan de hand van het Rijksregister of andere officiële documenten én er moet een verklaring van gezinsvorming zijn. De verklaring geldt tot het bewijs van het tegendeel.

    Als de niet-verwante bijslagtrekkenden die verklaarden een feitelijk gezin te vormen gescheiden gaan leven en nadien opnieuw gaan samenwonen, is geen nie uwe verklaring vereist om in aanmerking te komen voor de groepering.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Op het moment dat de bijslagtrekkenden niet langer gehuwd zijn en niet meer beschikken over dezelfde hoofdverblijfplaats, vervalt het voordeel van de groepering.

    Deze (feitelijke) scheiding kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.
    Als er niet langer aan de dubbele voorwaarde wordt voldaan betreffende beschikken over dezelfde hoofdverblijfplaats én verklaren een feitelijk gezin te vormen, vervalt het voordeel van de groepering.

    De feitelijke scheiding kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    Opgelet : De samenvoeging van kinderen van verschillende bijslagtrekkenden met dezelfde woonplaats geldt alleen voor de inschrijving van bijslagtrekkenden in de woonplaats van particulieren en niet voor de inschrijving van bijslagtrekkenden op het adres van publiek- of privaatrechtelijke inrichtingen zoals bv. rusthuizen, hospitalen of instellingen. In dit geval zal de notie "maakt deel uit van een gemeenschap" in het Rijksregister worden vermeld.

    Kinderen van bijslagtrekkenden die geen echtgenoten zijn of geen feitelijk gezin vormen maar wel bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad kunnen eveneens gegroepeerd worden. Ook hier moeten de bijslagtrekkenden dezelfde hoofdverblijfplaats hebben volgens het Rijksregister of officiële documenten.

    2.2.3 Artikel 42bis en 50ter KBW

    De rechthebbende die langdurig werkloos of invalide is kan genieten van een bijkomende toeslag bepaald in de artikelen 42bis en 50ter KBW. Naast de voorwaarden met betrekking tot het statuut van de rechthebbende en de inkomsten, speelt ook de gezinssituatie een belangrijke rol. Op basis van het K.B. van 26 oktober 2004 moet het kind deel uitmaken van het gezin van de rechthebbende of van het gezin van de bijslagtrekkende die gescheiden is van de rechthebbende om het recht op de sociale toeslagen te verkrijgen.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    Gezinstype 1: de rechthebbende woont alleen met de rechtgevende kinderen of woont samen met het rechtgevend kind en personen waarmee hij niet gehuwd is. De gezinssamenstelling kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    Gezinstype 2: de rechthebbende woont samen met de rechtgevende kinderen en een partner waarmee hij gehuwd is. De gezins-samenstelling kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    Gezinstype 3: de rechthebbende leeft gescheiden of is wettelijk gescheiden van zijn echtgenoot. De (ex-)echtgenoot is daarnaast ook bijslagtrekkende voor de kinderen en is niet herhuwd tenzij het huwelijk gevolgd werd door een feitelijk scheiding. De feitelijke scheiding blijkt uit het Rijksregister of kan aangetoond worden met officiële documenten.

    Gezinstype 4: de rechthebbende leeft gescheiden van de andere ouder en deze waren niet met elkaar gehuwd. Deze ouder is daarnaast ook bijslagtrekkende voor de kinderen en is niet herhuwd tenzij het huwelijk gevolgd werd door een feitelijk scheiding.
    De feitelijke scheiding blijkt uit het Rijksregister of uit andere officiële documenten.
    Gezinstype 1: de rechthebbende woont alleen met de rechtgevende kinderen of woont samen met het rechtgevend kind en personen waarmee hij geen feitelijk gezin vormt. De gezinssamenstelling kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    Gezinstype 2: de rechthebbende woont samen met de rechtgevende kinderen en een partner waarmee hij een feitelijk gezin vormt. De gezinssamenstelling kan bewezen worden door alle rechtsmiddel en.

    Gezinstype 3: de rechthebbende leeft gescheiden of is wettelijk gescheiden van zijn echtgenoot. De (ex-)echtgenoot is daarnaast ook bijslagtrekkende voor de kinderen en vormt geen feitelijk gezin. De gezinssituatie blijkt uit het Rijksregister of kan aangetoond worden met officiële documenten.

    Gezinstype 4: de rechthebbende leeft gescheiden van de andere ouder en deze waren niet met elkaar gehuwd.
    Deze ouder is daarnaast ook bijslagtrekkende voor de kinderen en vormt geen feitelijk gezin. De gezinssituatie blijkt uit het Rijksregister of kan aangetoond worden met officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Het aangaan van een huwelijk heeft bij de gezinstypes 3 en 4 het verlies van de sociale toeslag als gevolg. Het vormen van een feitelijk gezin heeft bij de gezinstypes 3 en 4 het verlies van de sociale toeslag als gevolg.
    Deze feitelijke gezinsvorming kan aangetoond worden door alle rechtsmiddelen.

    2.2.4 Artikel 51 KBW

    Artikel 51 KBW bepaalt de band die moet bestaan tussen een werknemer en een kind opdat deze werknemer de hoedanigheid van rechthebbende zou hebben.

    Het huwelijk is vaak voldoende om het recht op gezinsbijslag te openen. De rechthebbende kan immers het recht openen voor kinderen van zijn of haar echtgenoot. Hij kan ook het recht openen voor geadopteerde kinderen van zijn echtgenoot, kinderen die onder zijn of haar ouderlijk gezag staan, kinderen voor wie deze pleegvoogd is of kinderen die aan zijn echtgenoot zijn toevertrouwd. Deze kinderen moeten dan wel deel uitmaken van het gezin van de rechthebbende. Dit recht kan uitgebreid worden door de kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten van zijn of haar echtgenoot als deze ook deel uitmaken van het gezin. De notie deel uitmaken van het gezin kan in deze context worden vastgesteld via elk rechtsmiddel.

    Voor de toepassing van MO 599, waar een uitzondering is voorzien betreffende de vereiste band van verwantschap of juridische band tussen de rechthebbende en het rechtgevend kind, kan de notie 'deel uitmaken van het gezin' enkel bewezen worden aan de hand van het Rijksregister of andere officiële documenten. Dit is het geval bij kinderen die jonger zijn dan 12 jaar op het moment dat ze beginnen deel uit te maken van hetzelfde gezin van de rechthebbende én voor kinderen die ouder zijn dan 12 jaar op voorwaarde dat ze bloedverwant zijn in de vierde graad van de rechthebbende.

    Het vormen van een feitelijk gezin is, voor het openen van het recht op kinderbijslag, in sommige gevallen een voorwaarde. Voor de toepassing van de situaties opgesomd in artikel 51 KBW vloeit het samenwonen van personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen voort uit de informatie uit het Rijksregister of uit andere officiële documenten die door de aanvrager worden overgelegd en waaruit de samenwoning blijkt. Die verklaring geldt tot het bewijs van het tegendeel. Om te kunnen uitgaan van een feitelijk gezin moeten de samenwonenden eveneens verklaren een feitelijk gezin te vormen.

    Het bewijs van tegendeel dat het recht op kinderbijslag kan beperken kan aangeleverd worden door alle rechtsmiddelen.

    2.2.5 Artikel 55 KBW

    De echtgenoot of echtgenote die verlaten wordt door zijn vrouw of haar man, en hierdoor geen recht meer heeft op kinderbijslag kan toch het recht behouden voor de (gemeenschappelijke) kinderen die hij of zij opvoedt en die deel uitmaken van het gezin op het ogenblik van de verlating.
    Ook de gemeenschappelijke kinderen die geboren worden binnen de zes maand na die verlating vallen hieronder. Het deel uitmaken van het gezin kan hier bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    2.2.6 Artikel 56bis KBW

    Een wees kan zelf rechthebbende op kinderbijslag zijn als één van de ouders in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    De overlevende ouder mag geen huwelijk aangaan, tenzij deze niet meer samenwoont met de echtgenoot. De feitelijke scheiding moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten. De overlevende ouder mag geen feitelijk gezin vormen, tenzij deze niet meer samenwoont met de partner. Het einde van het feitelijk gezin moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Een huwelijke doet een samenwoonst vermoeden.
    Dit vermoeden geldt tot bewijs van tegendeel (zie hierboven).
    Het samenwonen van de overlevende ouder doet vermoeden tot het bewijs van tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin. Deze gezinssituatie kan bewezen worden aan de hand van alle rechtsmiddelen.

    2.2.7 Artikel 56quater KBW

    De overlevende echtgenoot kan wegens een beroepsactiviteit van de overleden echtgenoot recht hebben op een overlevingsuitkering. Er kan nog steeds recht op kinderbijslag zijn in hoofde van de overlevende echtgenoot als het kind deel uitmaakt van het gezin van de overlevende persoon op het moment van het overlijden. Daarnaast moet de overleden echtgenoot voor zijn overlijden het recht op kinderbijslag openen voor kinderen die deel uitmaken van zijn gezin of in de loop van de twaalf maanden die het overlijden onmiddellijk voorafgaan de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. Daarnaast zijn er ook voorwaarden met betrekking tot de gezinssamenstelling.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    De overlevende ouder mag geen huwelijk aangaan, tenzij deze niet meer samenwoont met de echtgenoot. De feitelijke scheiding moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten. De overlevende ouder mag geen feitelijk gezin vormen, tenzij deze niet meer samenwoont met de persoon waarmee een feitelijk gezin werd gevormd. Het einde van het feitelijk gezin moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Een huwelijk doet een samenwoonst vermoeden. Dit vermoeden geldt tot bewijs van tegendeel (zie hierboven). Het samenwonen van de overlevende ouder doet vermoeden tot het bewijs van tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin (zie hierboven). Het samenwonen kan worden bewezen met alle rechtsmiddelen.

    2.2.8 Artikel 56quinquies KBW

    De persoon met een handicap die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent en een inkomensvervangende tegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden of een integratietegemoetkoming geniet die overeenstemt met een vermindering van de zelfredzaamheid conform artikel 56quinquies KBW, kan recht op kinderbijslag openen voor kinderen die deel uitmaken van zijn gezin.

    Wanneer deze rechthebbende komt te overlijden, zal het rechtgevend kind als wees zelf het recht op kinderbijslag kunnen openen.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    De overlevende ouder mag geen huwelijk aangaan, tenzij deze niet meer samenwoont met de echtgenoot. De feitelijke scheiding moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten. De overlevende ouder mag geen feitelijk gezin vormen, tenzij deze niet meer samenwoont met de persoon waarmee een feitelijk gezin werd gevormd. Het einde van het feitelijk gezin moet blijken uit afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen in het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Een huwelijk doet een samenwoonst vermoeden.
    Dit vermoeden geldt tot bewijs van tegendeel (zie hierboven).
    Het samenwonen van de overlevende ouder doet vermoeden tot het bewijs van tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin.
    Deze gezinssituatie kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    2.2.9 Artikel 56sexies KBW

    Studenten, leerlingen, stagiairs en werkzoekende schoolverlaters kunnen een recht op kinderbijslag openen voor kinderen die deel uitmaken van hun gezin. De rechthebbende opent een recht op kinderbijslag voor zijn eigen kinderen, de kinderen van de (ex-)echtgenoot of partner en hun gemeenschappelijke kinderen op voorwaarde dat ze deel uitmaken van het gezin. Dit kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen.

    De overlevende echtgenoot van deze rechthebbende is eveneens gerechtigd op kinderbijslag voor de door hem opgevoede kinderen voor wie de rechthebbende op het ogenblik van zijn of haar overlijden aanspraak kon maken bij toepassing van dit artikel.

    Huwelijkspartners
    Feitelijk gezin
    Positieve gevolgen Positieve gevolgen
    Het recht neemt een einde wanneer de overlevende echtgenoot een huwelijk aangaat.

    Het voordeel mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende echtgenoot niet meer samenwoont met de echtgenoot met wie hij een nieuw huwelijk was aangegaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen van de personen in kwestie en kunnen bewezen worden aan de hand van het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten.
    Het recht neemt een einde wanneer de overlevende echtgenoot een feitelijk gezin vormt. Het voordeel mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende echtgenoot niet meer samenwoont met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen van de personen in kwestie en kunnen bewezen worden aan de hand van het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten.
    Negatieve gevolgen Negatieve gevolgen
    Het recht neemt een einde wanneer de overlevende echtgenoot een nieuw huwelijk aangaat. Bij een huwelijk bestaat een vermoeden van samenwoonst. Het recht neemt een einde wanneer de overlevende echtgenoot een feitelijk gezin vormt. Een samenwoonst doet een feitelijk gezin vermoeden en kan door alle rechtsmiddelen aangetoond worden

    2.2.10 Artikel 56decies KBW

    De rechthebbende die beroofd is van zijn vrijheid door een veroordeling, een maatregel van voorlopige hechtenis of een internering kan recht op kinderbijslag blijven openen als hij in de loop van de twaalf maanden die zijn vrijheidsberoving voorafgingen de voorwaarde heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen.

    Voor het bepalen van het recht op een sociale toeslag houdt het feitelijk gezin op te bestaan in geval van detentie omdat er geen sprake meer is van samenwoonst en gezamenlijke beslissingen over het huishouden15 .

    2.2.11 Artikel 66 KBW

    De voorrangsgerechtigde rechthebbende kan zijn recht op kinderbijslag voor bepaalde of onbepaalde duur afstaan aan een rechthebbende die in overeenstemming met artikel 64 KBW de voorrang niet heeft. Deze niet-voorrangsgerechtigde rechthebbende moet wel deel uitmaken van het gezin van kind. Het gaat hier bovendien om de feitelijke situatie, wat concreet betekent dat de juridische fictie van het co-ouderschap niet geldig is16 . Zodra het kind echter minstens 50% feitelijk verblijft bij een potentiële rechthebbende, kan die aangeduid worden als voorrangsgerechtigde rechthebbende17 .

    Aangezien de feitelijke situatie in dit artikel de bovenhand haalt, kan er ook geen afstand van recht gedaan worden voor kinderen die geplaatst zijn18 . Het kind maakt immers in de strikte zin van de betekenis geen deel uit van het gezin van de rechthebbende. Een afstand die gebeurde voor de plaatsing van het kind blijft wel geldig na de plaatsing. De notie 'deel uitmaken van het gezin' kan bewezen worden door alle rechtsmiddelen. De wijziging van het domicilie maakt de afstand niet ongedaan.

    Voor de toepassing van MO 599 waarbij een niet-voorrangsgerechtigde rechthebbende uit de hoofdgroep van rechthebbenden wordt aangewezen als rechthebbende indien er een hoger bedrag aan kinderbijslag kan toegekend worden, moet het kind eveneens effectief deel uitmaken van het gezin. Ook hier telt de juridische fictie niet. Deze afwijking vervalt wel als het kind niet langer deel uitmaakt van het gezin.

    2.2.12 Artikel 69 KBW

    De bijslagtrekkende is de moeder of de persoon die het kind opvoedt

    De kinderbijslag en het kraamgeld worden betaald aan de moeder. Als deze het kind niet daadwerkelijk opvoedt, wordt de kinderbijslag betaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze taak wel vervult. Het "opvoeden" kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen.

    In geval van co-ouderschap kan de kinderbijslag enkel aan de vader betaald worden als deze dit expliciet aanvraagt en als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in het Rijksregister. Hier is de bewijsvoering erg restrictief, enkel het Rijksregister kan gebruikt worden.

    Wanneer twee ouders van hetzelfde geslacht die niet samenwonen het ouderlijk gezag uitoefenen wordt de kinderbijslag aan de oudste onder de verwanten in de eerste graad betaald. De jongste ouder kan de kinderbijslag enkel ontvangen als deze dat expliciet aanvraagt en als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in het Rijksregister.

    De bijslagtrekkende is het kind zelf

    De kinderbijslag kan ook aan het kind zelf worden betaald onder volgende omstandigheden:

    • het kind is gehuwd;
    • het kind is zelf bijslagtrekkende voor één of meer van zijn kinderen;
    • het kind is ontvoogd;
    • het kind heeft de leeftijd van zestien jaar bereikt en woont niet meer bij de moeder of de persoon die instaat voor de opvoeding.

    Het niet meer samenwonen met de bijslagtrekkende conform artikel 69 §1 KBW wordt aangetoond door het Rijksregister of daartoe voorgelegde officiële documenten die aantonen dat de situatie in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit.

    De gevolgen van de dienstbrief treden in werking op 1ste mei 2014.

    • 1Artikelen 64, 69 en 70ter KBW
    • 2Artikel 203 Burgelijk Wetboek
    • 3Dienstbrief 996/75: Programmawet (1) van 27 april 2007 - Maatregelen voor de eenoudergezinnen.
    • 4CO 841 van 27 september 1968 - Toepassing van het begrip "deel uitmaken van het gezin" - tijdelijke scheiding; CO 919 van 18 september 1972 - Toepassing van het begrip "bij zich opvoeden", bedoeld bij artikel 64, 3de en 4de lid, GW - tijdelijke scheiding.
    • 5CO 1307 van 20 juni 1997 - De toekenning van de kinderbijslag in geval van scheiding van de ouders en in geval van co-ouderschap in het bijzonder; CO 1315 van 10 december 2004 - Wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen en wet van 22 februari 1998 houdende sommige sociale bepalingen.
    • 6Artikelen 51, 56quater, 56quinquies, 56sexies, 56decies, 60, 66 en 73quater KBW.
    • 7MO 599 van 16 juli 2007 - Algemene afwijkingen in de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en in de wet van 20 juli 1971.
    • 8CO 841 van 27 september 1968 - Toepassing van het begrijp "deel uitmaken van het gezin" - tijdelijke scheiding.
    • 9CO 1324 van 22 september 2000 - Wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen; dienstbrief 996/15 van 19 februari 2001 - Toelichting bij wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.
    • 10CO 1365 van 14 mei 2007 - Programmawet van 27 april 2007 - Maatregelen voor eenoudergezinnen; CO 1375 van 6 oktober 2008 - Eenoudergezinnen - Maandelijkse toeslag - Verhoging van de inkomensgrens.
    • 11CO 1386/2013 van 8 februari 2013 - Jaarlijkse evaluatie van de behoeften aan informatie met elektronische en papieren dragers: actualisering van de richtlijnen in verband met controle door formulieren.
    • 12Wie zijn huurcontract online registreert kan een ontvangstbewijs met hoofding van FOD Financiën afprinten. Dit bewijs mag aanvaard worden.
    • 13De drie maanden dienen geteld te worden vanaf de ingangsdatum van het huurcontract. Als het huurcontract niet of niet binnen de termijn wordt geregistreerd, maar de gezinssamenstelling wordt aangepast, dan is het vermoeden van feitelijke gezinsvorming afdoend weerlegd vanaf de datum van de gewijzigde gezinssamenstelling.
    • 14Een mede-huurovereenkomst wordt niet in aanmerking genomen om het vermoeden van feitelijk gezin te weerleggen.
      Ook een huurovereenkomst waarbij er in ruil voor kost en inwoon wordt geholpen in het huishouden geldt niet als geldige huurovereenkomst ter weerlegging van het vermoeden van feitelijk gezinsvorming.
    • 15Advies RKW, Vermoeden dat een feitelijk gezin gevormd wordt - De andere persoon is gedetineerd - Geen feitelijk gezin, Famipedia, Familierecht, Feitelijk gezin.
    • 16CO 1307 van 20 juni 1997 - De toekenning van de kinderbijslag in geval van scheiding van de ouders en in geval van co-ouderschap in het bijzonder.
    • 17Dienstbrief 996/93ter van 3 december 2013 - Artikel 66KBW - Afstand van recht.
    • 18MO 574 van 20 november 2001 - Toepassing van artikel 66 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
    Top