Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

996/36 van 28 april 2003 - Vaststelling van de in- en uitschrijving als werkzoekende schoolverlater

    Het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, §5 Kinderbijslagwet bepaalt onder welke voorwaarden de werkzoekende schoolverlaters recht hebben op kinderbijslag.

    Één van de vereisten daartoe is dat de jongere zich bij een openbare dienst voor arbeidsbemiddeling heeft laten inschrijven als werkzoekende en daarna ingeschreven is gebleven.

    De kinderbijslaginstellingen ontvangen uit drie bronnen informatie over de in- en uitschrijvingen als werkzoekende schoolverlater:

    • van de sociaal verzekerden op de formulieren P7, P9 en P20;
    • van de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling via de flux A200;
    • van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling (RVA) via de flux A015.

    De Rijksdienst benadrukt dat de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling enkel en alleen gekwalificeerde gegevens kunnen verstrekken over de inschrijving als werkzoekende. De berichten over een uitschrijving hebben een indicatief karakter. Ze hebben enkel als doel de kinderbijslaginstellingen een wijziging in de situatie van de werkzoekende te signaleren en zo onverschuldigde betalingen te vermijden. Anders gezegd, bij ontvangst van een uitschrijvingsbericht dienen de kinderbijslaginstellingen de jongere nader te ondervragen over de gesignaleerde wijziging. Bij de vaststelling van het recht op kinderbijslag geeft de verklaring van betrokkene de doorslag, ook als ze afwijkt van het uitschrijvingsbericht.

    Wanneer de werkzoekende schoolverlater een zelfstandige activiteit begint of eindigt, worden de kinderbijslaginstellingen daarvan op de hoogte gebracht via de flux A301.

    Binnenkort zullen de kinderbijslaginstellingen trouwens via de " Dimona-berichten" ook over het begin en het einde van een tewerkstelling als werknemer worden geïnformeerd. Eens deze gegevensstroom operationeel is, zal de Rijksdienst in overleg met de betrokken partners onderzoeken of het wenselijk is de uitschrijvingsberichten in de flux A200 te behouden.

    Een ander aandachtspunt is dat enkel de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling bevoegd is om te beslissen over het recht op een wachtuitkering. De ontvangst van een fluxbericht A200 van een openbare dienst voor arbeidsbemiddeling waarin gesteld wordt dat de jongere uitkeringsgerechtigde werkloze is leidt dus niet automatisch tot het verval van het recht op kinderbijslag als werkzoekende schoolverlater. Enkel beslissingen van de RVA (onder meer de fluxberichten A015) kunnen daarvoor in aanmerking worden genomen.

    Met het oog op een gelijke behandeling van alle sociaal verzekerden worden hierna de richtlijnen meegedeeld volgens dewelke de kinderbijslaginstellingen dienen vast te stellen of de jongere geldig is ingeschreven als werkzoekende.

    1. De inschrijving als werkzoekende

    In principe worden de kinderbijslaginstellingen via de flux A200 door de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling op de hoogte gebracht van de inschrijving als werkzoekende. Deze gegevens zijn gekwalificeerd. Ze kunnen zonder verder onderzoek worden aangewend voor de vaststelling van het recht op kinderbijslag.
    Gebeurde de inschrijving onder de code 02 of 82, dan dient de kinderbijslaginstelling te vermoeden dat de inschrijving aansluit op een opleiding die voldoet aan artikel 36 van het werkloosheidsbesluit van 25 november 1991.
    Gebeurde de inschrijving onder een andere code, dan kan ze toch in aanmerking worden genomen als uit het onderzoek van de kinderbijslaginstelling blijkt dat ze volgt op een opleiding die voldoet aan artikel 36 van het werkloosheidsbesluit van 25 november 1991.

    Verneemt de kinderbijslaginstelling de inschrijving uit een andere bron, bijvoorbeeld via het formulier P7, dan vraagt ze het ontbrekende inschrijvingsbewijs van de openbare dienst voor arbeidsbemiddeling op via de dienst monitoring van het Departement Controle van de Rijksdienst. De kinderbijslaginstellingen worden verzocht zich daarvoor niet langer rechts treeks tot de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te richten. In afwachting van het antwoord wordt de kinderbijslag verder betaald zolang de jongere nog rechtgevend is op basis van een andere hoedanigheid dan die van werkzoekende schoolverlater, bijvoorbeeld als student. Daarna wordt de betaling geschorst. Deze beslissing wordt gemotiveerd conform het Handvest van de sociaal verzekerde.

    2. De schorsing van de wachttijd

    2.1 De ingeschreven werkzoekende heeft een aanvraag om wachtuitkeringen ingediend

    Om na te gaan of de schoolverlater na de inschrijving ingeschreven is gebleven als werkzoekende baseren de kinderbijslaginstellingen zich in de eerste plaats op de gekwalificeerde gegevens van de RVA. Via de flux A015 wordt immers de begindatum van de wachtuitkering meegedeeld.

    Blijkt dat deze begindatum volledig aansluit op de inschrijvingsdatum, dan dienen de kinderbijslaginstellingen te besluiten dat de jongere ononderbroken ingeschreven was als werkzoekende. De eerste vergoede dag in de werkloosheidsreglementering valt dan normaliter negen maanden na de inschrijvingsdatum.

    Werd de wachttijd verlengd ingevolge een tewerkstelling als jobstudent in juli, augustus of september zonder inhouding van sociale zekerheidsbijdragen, dan wordt de toekenningsperiode in de kinderbijslagregeling eveneens verlengd. Tijdens de tewerkstelling wordt het recht op kinderbijslag beoordeeld volgens de richtlijnen gegeven met de CO 1339 van 22 juli 2002.

    Schorste de RVA de wachttijd wegens ziekte of moederschapsrust, dan wordt de toekenningsperiode in de kinderbijslagregeling eveneens geschorst. In de MO 489 van 10 september 1990 wordt uitgelegd hoe de kinderbijslag dient berekend te worden voor de kalendermaand waarin deze schorsing begint en eindigt.

    Het doet zich ook voor dat de RVA de inschrijving schrapt om een andere reden dan een tewerkstelling als jobstudent, ziekte of moederschapsrust. Aangezien de jongere in die periode niet geldig was ingeschreven als werkzoekende, verliest hij/zij het recht op kinderbijslag op basis van artikel 62, §5 KBW. De einddatum van het recht op kinderbijslag wordt vastgesteld volgens artikel 48, derde lid KBW. Is de schrapping tijdelijk en valt het beletsel vóór het einde van de toekenningsperiode weg, dan ontstaat er opnieuw recht op kinderbijslag en kan de betaling worden hernomen. De begindatum van dat nieuw recht wordt vastgesteld volgens artikel 48, tweede lid KBW.

    2.2 De werkzoekende schoolverlater heeft geen aanvraag om wachtuitkeringen ingediend

    Wanneer de kinderbijslaginstelling gedurende de wachttijd geen uitschrijvingsbericht van de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling heeft ontvangen, dient ze te besluiten dat de schoolverlater sinds de inschrijving ononderbroken ingeschreven was als werkzoekende.

    Heeft de kinderbijslaginstelling wel een uitschrijvingsbericht ontvangen, dan gaat ze aan de hand van de verklaring op eer op het formulier P20 na of de jongere na zijn inschrijving ononderbroken ingeschreven is gebleven. Deze verklaring is determinerend, ook al wijkt ze af van het ontvangen uitschrijvingsbericht.

    Verklaart de sociaal verzekerde op het formulier P20 dat de wachttijd werd onderbroken wegens ziekte of moederschapsrust, dan wordt de toekenningsperiode dus enkel en alleen geschorst indien de kinderbijslaginstelling voor deze ziekte of moederschapsrust een uitschrijvingsbericht heeft ontvangen. In geval van schorsing van de toekenningsperiode wordt de kinderbijslag voor de maand waarin de ziekte of moederschapsrust aanvangt en eindigt, berekend volgens de richtlijnen gegeven met de MO 489 van 10 september 1990.
    Blijkt op het einde van de wachttijd echter dat het recht definitief eindigt vanaf de begindatum van de ziekte of moederschapsrust, dan kan voor de hele maand waarin het geschorste recht overgaat in een uitdoving van het recht kinderbijslag worden betaald bij toepassing van artikel 48, derde lid KBW.
    Een verklaring van ziekte of moederschapsrust die geen aanleiding gaf tot schra pping van de inschrijving als werkzoekende leidt dus evenmin tot een schorsing van het recht op kinderbijslag.

    Verklaart de sociaal verzekerde op het formulier P20 dat de inschrijving werd geschrapt om een andere reden dan ziekte of moederschapsrust, dan verliest de jongere voor deze periode zijn recht op kinderbijslag als werkzoekende schoolverlater enkel en alleen indien de kinderbijslaginstelling voor die omstandigheid een uitschrijvingsbericht van de openbare dienst voor arbeidsbemiddeling heeft ontvangen. Is dit het geval én is de jongere in die periode niet rechtgevend op basis van een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld als student, dan vervalt het recht op kinderbijslag voor de periode van schrapping. De einddatum van het recht en eventueel de nieuwe begindatum van het recht worden respectievelijk volgens artikel 48, derde lid en artikel 48, tweede lid KBW vastgesteld.
    Een verklaring van onderbreking van de wachttijd die geen aanleiding gaf tot schrapping van de inschrijving door de openbare dienst voor arbeidsbemiddeling blijft dus zonder gevolgen bij de vaststelling het recht op kinderbijslag.

    3. Bijzondere situatie

    Het kan voorkomen dat de kinderbijslaginstelling nog een fluxbericht A015 ontvangt nadat ze het onderzoek naar het recht voor een werkzoekende schoolverlater al heeft afgerond op basis van de regels vermeld onder punt 2.2 supra. In dat geval dient het recht te worden herzien in het licht van de gekwalificeerde gegevens van de RVA overeenkomstig de principes vermeld onder punt 2.1 supra.

    Top